O&A 2020/72
Gebleken onschuld-criterium niet onverenigbaar met art. 6 EVRM
HR 25-09-2020, ECLI:NL:HR:2020:1526
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
25 september 2020
- Magistraten
(Mrs. Streefkerk, Polak, Tanja-van den Broek, Borgers en Kuijer)
- Zaaknummer
19/05825
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1526, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 25‑09‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:619, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑06‑2020
- Wetingang
Civiel, 6:162 BW
Essentie
Gebleken onschuld-criterium niet onverenigbaar met art. 6 EVRM
Uitspraak
Samenvatting
Bij tussenarrest van het Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2019:3421) zijn op 17 december 2019 prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld. Door het gerechtshof werd een verdachte van moord vrijgesproken. Aan hem zijn door de strafrechter nadien schadevergoedingen toegekend voor de tijd die hij in Nederland in hechtenis heeft doorgebracht en tevens voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand. In de civiele zaak vordert appellant van de Staat daarnaast nog een immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 49.140 en tevens een materiele schadevergoeding nader op te maken ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.