HR, 07-02-2012, nr. S 11/00102
ECLI:NL:HR:2012:BU7333
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-02-2012
- Zaaknummer
S 11/00102
- LJN
BU7333
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU7333, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑02‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU7333
- Wetingang
art. 358 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0086
NbSr 2012/124
Uitspraak 07‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Het middel dat klaagt dat het Hof niet gemotiveerd heeft beslist op een gevoerd verweer mist feitelijke grondslag aangezien het proces-verbaal van die terechtzitting noch de op die terechtzitting overgelegde pleitnota inhoudt dat zo’n verweer is gevoerd.
7 februari 2012
Strafkamer
nr. S 11/00102
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 april 2010, nummer 22/000787-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.S. Douma, advocaat te Rijswijk, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof niet gemotiveerd heeft beslist op een ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2010 gevoerd verweer dat wat betreft het onder 10 tenlastegelegde feit geen sprake is van een criminele organisatie.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 10 bewezenverklaard dat:
"hij, in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 21 mei 2007 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en anderen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het op bedrijfsmatige wijze telen en verkopen van grote hoeveelheden hennep, als bedoeld in artikel 11 derde en/of vijfde lid van de Opiumwet."
2.3. Het middel mist feitelijke grondslag, aangezien het proces-verbaal van die terechtzitting noch de op die terechtzitting van het Hof overgelegde pleitnota inhoudt dat een dergelijk verweer aldaar is gevoerd. Het enkele in hoger beroep in algemene termen handhaven van "in primo ingenomen stellingen ten aanzien van het niet bestaan van een criminele organisatie" als weergegeven in de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota welke aan het proces-verbaal van die terechtzitting is gehecht, kan niet gelden als een uitdrukkelijke herhaling van een eerste aanleg gevoerd verweer waarop het Hof had dienen te beslissen (vgl. HR 30 juni 1998, LJN ZC8329, NJ 1999/60).
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 7 februari 2012.