Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-08-2020, nr. 200.175.438/01
ECLI:NL:GHARL:2020:6178
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
04-08-2020
- Zaaknummer
200.175.438/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:6178, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 04‑08‑2020; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHARL:2020:1323, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 18‑02‑2020; (Tussenuitspraak)
ECLI:NL:GHARL:2018:731, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 23‑01‑2018; (Tussenuitspraak)
ECLI:NL:GHARL:2017:6591, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 01‑08‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑08‑2020
Inhoudsindicatie
Huurster verblijft in verband met mantelzorg van haar partner, met wie zij een LAT-relatie heeft, gedurende enkele jaren eerst slechts sporadisch en daarna gedurende ongeveer de helft van de tijd in de door haar gehuurde woning. Het hof beantwoordt de vraag of huurster tekortschiet in haar verplichting het gehuurde zelf te bewonen en er haar hoofdverblijf te hebben ontkennend. De vordering tot ontbinding is niet op deze grondslag toewijsbaar. In een eerder arrest heeft het hof al beslist dat ook de andere aangevoerde grondslag - overlast door geblaf van honden – de vordering tot ontbinding niet kan dragen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.175.438/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 2838826)
arrest van 4 augustus 2020
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. B. Eskes, kantoorhoudend te Almere,
tegen
Woningstichting Goedestede,
gevestigd te Almere,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna: Goedestede,
advocaat: mr. T. Mulder, kantoorhoudend te Almere.
Het hof neemt het arrest van 18 februari 2020 hier over.
1. 1 Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
1.1
In genoemd tussenarrest heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld een akte nemen.
1.2
Vervolgens hebben partijen de volgende stukken gewisseld:- een akte na tussenarrest (met producties) aan de zijde van [appellante] ;- een antwoordakte na tussenarrest (met producties) aan de zijde van Goedestede.
1.3
Ten slotte hebben partijen de na het laatste tussenarrest gewisselde processtukken ingediend en heeft het hof arrest bepaald.
1.4
[appellante] heeft nog niet kunnen reageren op de door Goedestede in haar antwoordakte in het geding gebrachte producties. Uit wat hierna volgt, blijkt dat [appellante] daardoor niet in haar belangen wordt geschaad.
2. 2. De verdere bespreking van de grieven
2.1
In het tussenarrest van 18 februari 2020 heeft het hof overwogen dat de grieven van [appellante] , voor zover deze opkomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] structurele en ernstige overlast (heeft) veroorzaakt, slagen en dat daarmee de grondslag ontvalt aan de door de kantonrechter toegewezen vordering van Goedestede om [appellante] te verbieden honden te hebben in de door haar van Goedestede gehuurde woning, zodat die vordering niet toewijsbaar is.
2.2
Het hof overwoog ook dat de vordering van Goedestede tot ontbinding niet toewijsbaar is op de primaire grondslag dat [appellante] overlast veroorzaakt. Het hof heeft [appellante] gelegenheid gegeven bij akte te reageren op de aanvullende grondslag voor deze vordering, die erop neerkomt dat [appellante] in strijd met artikel 6.2 van het huurreglement niet haar hoofdverblijf heeft in de woning en er niet zelf woont. In deze akte diende [appellante] duidelijkheid te verstrekken over haar woonsituatie door de volgende vragen te beantwoorden:a. Verblijft [appellante] nog vaak bij haar partner in [B] , al dan niet om hem mantelzorg te verlenen?b. Zo nee, sinds wanneer niet meer?c. Zo ja, op welke termijn zal deze situatie eindigen?d. Hoeveel dagen per week heeft [appellante] de afgelopen jaren, vanaf 1 januari 2015, in de woning van haar partner in [B] verbleven?
2.3
[appellante] heeft, eerst in haar memorie van antwoord in incidenteel appel en vervolgens in haar akte na tussenarrest, het volgende gesteld over haar verblijf in de woning en bij haar partner in diens woning te [B] .Volgens [appellante] woont haar partner, die in maart 1939 is geboren, in [B] . Hij heeft daar een eigen huis. Hij heeft sinds een aantal jaren ernstige gezondheidsproblemen. In december 2014 heeft hij de ernstige en zeldzame huidziekte PRP gekregen. Vanaf januari 2015 heeft [appellante] toen mantelzorg verleend. Ze was toen “vrijwel onafgebroken” (memorie van antwoord in incidenteel appel nr. 10) bij hem. Dat komt niet overeen met de stelling van [appellante] in de akte, dat zij in 2015 de helft van de tijd in [B] verbleef. Het hof houdt [appellante] aan wat zij in de memorie van antwoord in incidenteel appel heeft aangevoerd.In 2016 is haar partner opgeknapt, stelt [appellante] . [appellante] was in dat jaar tot eind 2017 afwisselend twee weken in haar eigen woning en een week in [B] . Volgens [appellante] verbleef ze in die periode twee van de drie weken in haar eigen woning en een van de drie weken elders (in haar akte stelt [appellante] , gezien het voorgaande abusievelijk) dat zij drie van de vier weken in haar eigen woning verbleef.In december 2017 heeft haar partner een herseninfarct gehad, waarbij zijn toch al broze conditie verder is verslechterd. Ook is hij sinds 2019 bekend met een recidief longcarcinoom, waarvoor hij is uitbehandeld. Vanaf januari 2018 is zij een volle week (8 dagen) en de overige weken twee à drie avonden en nachten per week, in totaal ongeveer 17 à 18 avonden en nachten per maand in [A] , en is zij de overige tijd bij haar partner om mantelzorg te verlenen, aldus [appellante] .
2.4
[appellante] heeft haar stellingen over haar verblijf in de woning onderbouwd met verklaringen van artsen van haar partner, met schriftelijke verklaringen van buren en bekenden uit [A] , met bankgegevens betreffende pintransacties in [A] en met gegevens over het energieverbruik in de woning te [A] .
2.5
Het hof zal uitgaan van de hiervoor weergegeven stellingen van [appellante] betreffende het gebruik van de woning, waarbij het hof - zoals vermeld - voor wat betreft het jaar 2015 uitgaat van de door [appellante] in de memorie van antwoord in incidenteel appel verstrekte informatie. Goedestede heeft haar stelling, dat [appellante] veel vaker bij haar partner verblijft, in het licht van de gedetailleerde en op belangrijke onderdelen gedocumenteerde stellingen van [appellante] , onvoldoende onderbouwd. Goedestede baseert haar stelling vooral op een schriftelijke verklaring van haar medewerker [C] . Die verklaring bevat vooral een samenvatting van de bevindingen van [C] en zijn collega’s bij een in 2015 ingesteld onderzoek. Het hof gaat ervan uit dat [appellante] dat jaar vrijwel niet in haar woning in [A] heeft verbleven. De bevindingen van [C] c.s. sluiten daarbij aan, maar zien niet op latere jaren. Dat [appellante] aanzienlijk minder gas en stroom gebruikt dan een gemiddeld eenpersoonshuishouden in een tussenwoning staat niet ter discussie, maar uit de door [appellante] verstrekte gegevens blijkt, anders dan Goedestede meent, niet dat de stellingen van [appellante] over de frequentie en duur van haar verblijf niet juist kunnen zijn. Wanneer wordt uitgegaan van een zekere bandbreedte - het gaat om een vergelijking met het gemiddeld energieverbruik van een vergelijkbaar huishouden - is het feitelijke verbruik van [appellante] niet onverenigbaar met haar stellingen. Uit de overgelegde bankgegevens blijkt bovendien dat [appellante] , zoals zij stelt, zeer geregeld in [A] is geweest, wat ook bevestigd wordt door de overgelegde schriftelijke verklaringen van buren en kennissen uit [A] . Het hof merkt daarbij op dat wanneer [appellante] , zoals zij stelt, gedurende drie weken slechts twee nachten in [A] verblijft en dan bij kennissen eet, er niet altijd een reden zal zijn om boodschappen te doen in [A] .
2.6
Anders dan Goedestede meent, rusten stelplicht en bewijslast betreffende het verblijf van [appellante] in de gehuurde woning op Goedestede. Goedestede legt aan haar vordering tot ontbinding immers ten grondslag dat [appellante] haar verplichting schendt om in de woning het hoofdverblijf te hebben en de woning zelf te bewonen. Het is dan aan haar om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat [appellante] deze verplichting schendt. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat Goedestede onvoldoende heeft onderbouwd dat [appellante] minder vaak in de woning heeft verbleven dan [appellante] zelf heeft aangegeven. Aan bewijslevering komt het hof dan ook niet toe.
2.7
De vraag die resteert is of [appellante] , uitgaande van haar eigen stellingen over haar verblijf in de woning vanaf 2015, is tekortgeschoten in haar verplichting haar hoofdverblijf in de woning te hebben en deze te bewonen, zoals artikel 6.2 van het huurreglement voorschrijft. Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval. Het hof komt om de volgende redenen tot dit oordeel.
2.8
Artikel 6.2 van het huurreglement luidt als volgt:
“Huurder dient het gehuurde gedurende de huurtijd zelf te bewonen en er zijn hoofdverblijf te hebben. Een onafgebroken afwezigheid van langer dan twee maanden dient huurder aan verhuurder vooraf mee te delen. Tevens dient hij in dat geval aan verhuurder te laten weten wie voor hem gedurende zijn afwezigheid als zaakwaarnemer, voor zover het deze overeenkomst betreft, zal optreden.”In de bepaling wordt het begrip hoofdverblijf gebruikt, maar dat begrip wordt in het reglement niet gedefinieerd. Partijen gaan ook niet op de betekenis van dit begrip in. Naar het oordeel van het hof is het hoofdverblijf in de zin van deze bepaling de plaats waar iemand niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en met het plan om als dat doel bereikt is terug te komen (vgl. het begrip ‘woonstede’ in artikel 1:10 BW). Volgens de bepaling dient de huurder de woning zelf te bewonen. Dat betekent dat hij de woning niet in gebruik aan een derde mag afstaan, maar niet dat hij er altijd moet verblijven. De bepaling voorziet zelfs in de mogelijkheid van een onafgebroken afwezigheid van meer dan twee maanden. Zo’n afwezigheid moet de huurder aan Goedestede melden, maar hij heeft er geen toestemming van Goedestede voor nodig. Artikel 6.2 bevat geen kwantitatieve bepalingen over het aantal dagen/nachten per week, maand of jaar dat de huurder in de woning moet verblijven. De bepaling sluit dan ook niet uit dat de huurder een groot deel van het jaar elders verblijft, als hij zijn hoofdverblijf maar in de woning heeft en een onafgebroken afwezigheid van meer dan twee maanden meldt.
2.9
Goedestede heeft niet aannemelijk gemaakt dat [appellante] in de periode vanaf januari 2015 meer dan twee maanden onafgebroken afwezig is geweest. Dat is ook niet in 2015 het geval geweest. Uit de door Goedestede in haar memorie overgelegde verklaringen volgt dat [appellante] ook dat jaar geregeld in de woning was om haar post op te halen. Evenmin heeft Goedestede gesteld dat Goedestede de woning heeft verwaarloosd of vanwege haar frequente afwezigheid is tekortgeschoten in andere verplichtingen uit de huurovereenkomst.
2.10
Uit wat hiervoor is vastgesteld over de feitelijke aanwezigheid van [appellante] in de woning volgt dat [appellante] alleen in het jaar 2015 vrijwel niet in de woning heeft verbleven. De andere jaren was zij weliswaar vaak in [B] , maar verbleef zij de helft of meer van de nachten per week in de van Goedestede gehuurde woning. Dat is naar het oordeel van het hof, bij gebreke van een kwantitatieve bepaling over het minimum aantal dagen/nachten dat de huurder in de woning moet verblijven, voldoende voor de conclusie dat [appellante] na 2015 de woning zelf heeft bewoond.Het hof volgt Goedestede dan ook niet in het betoog dat sprake is van een situatie waarin [appellante] al vijf jaar nauwelijks in de woning in [A] woont.
2.11
Gesteld noch gebleken is dat [appellante] niet meer in [A] is ingeschreven en haar adres in [A] niet gebruikt als adres voor haar bankzaken, belastingen en andere administratieve aangelegenheden. Dat wijst erop dat [appellante] geen andere ‘woonstede’ heeft dan [A] . Van belang is ook dat [appellante] , onweersproken, heeft gesteld dat zij niet in de woning van [B] kan wonen wanneer haar partner komt te overlijden, omdat de woning dan eigendom zal worden van zijn kinderen. Het verblijf in de woning van de partner van [appellante] is dan ook in die zin tijdelijk, dat het zal eindigen wanneer de partner van [appellante] , die zich gelet op de medische informatie in zijn laatste levensfase bevindt, zal overlijden. Gelet daarop zal [appellante] als zij haar woning in [A] verlaat om zich bij haar partner in [B] te voegen, het doel hebben om naar de woning in [A] terug te keren (vgl. wat het hof hiervoor heeft overwogen over het begrip ‘woonstede’). Onder deze omstandigheden heeft [appellante] na 2015 ook haar hoofdverblijf gehad in de van Goedestede gehuurde woning.
2.12
In 2015 verbleef [appellante] in beperkte mate in de woning in [A] . De situatie in 2015 was wat dat betreft dan ook anders dan in de daaropvolgende jaren. Toch heeft [appellante] naar het oordeel van het hof ook in 2015 haar verplichtingen op grond van artikel 6.2 van het huurreglement niet geschonden. [appellante] heeft toegelicht dat haar partner dat jaar intensieve zorg nodig had vanwege de hiervoor vermelde huidziekte. Zij heeft, onvoldoende weersproken door Goedestede, uiteengezet dat gezien het (te verwachten) verloop van deze ziekte de behoefte aan deze zorg tijdelijk was, zodat zij ervan uit ging en mocht gaan dat zij wanneer de zorg na verloop van tijd niet meer nodig was zij de zorg kon afbouwen en weer meer tijd in haar woning in [A] kon doorbrengen. Dat is uiteindelijk ook gebeurd. Onder deze omstandigheden heeft [appellante] ook in 2015 haar hoofdverblijf in de woning te [A] gehad, hoewel zij er dat jaar slechts in beperkte mate heeft verbleven. Het niet wonen in de woning had een (weliswaar langdurig, maar toch) tijdelijk karakter. In dit verband merkt het hof opnieuw op dat het huurreglement geen kwantitatieve criteria bevat over het minimale verblijf in de woning en dat Goedestede zelf (in haar antwoordakte) opmerkt dat zij uiteraard begrip heeft voor eventuele mantelzorgers, maar dat de uitkomst nooit kan zijn dat iemand het gehuurde vijf jaar niet tot nauwelijks bewoont. Zoals gezegd, is geen sprake van en periode van vijf jaar, maar van één jaar. Een dergelijke periode is weliswaar lang, maar wanneer deze wordt veroorzaakt door de noodzaak mantelzorg te verrichten, is deze naar het oordeel van het hof niet te lang.
2.13
De slotsom is dat de vordering tot ontbinding ook niet toewijsbaar is op de aanvullende grondslag.
2.14
De vorderingen van Goedestede zijn gezien het voorgaande niet toewijsbaar. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter, voor zover in conventie gewezen, vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van Goedestede alsnog afwijzen. Goedestede zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie in eerste aanleg (salaris gemachtigde € 600,-) en in hoger beroep (geliquideerd salaris in principaal en incidenteel appel tezamen: 3 punten tarief II). De (door haar voorgeschoten) kosten van de deskundige komen voor rekening van Goedestede.
3. 3 De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter te Almere van
13 mei 2015, voor zover in conventie gewezen,en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van Goedestede af;
veroordeelt Goedestede in de proceskosten en bepaalt deze kosten voor zover tot nu toe aan de zijde van [appellante] gevallen op:- voor de procedure in eerste aanleg op nihil aan verschotten en € 600,- voor salaris gemachtigde;- voor de procedure in hoger beroep (incidenteel en principaal appel) op € 405,19 aan verschotten en op € 3.222,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, D.H. de Witte en J.M. Rowel-van der Linde en is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2020 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.
Uitspraak 18‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Huurrecht. Geluidsoverlast door honden. Arrest na deskundigenbericht, onder meer over de norm voor geluidsoverlast door honden.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.175.438/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 2838826 MC 14-2279)
arrest van 18 februari 2020
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. B. Eskes, kantoorhoudend te Almere,
tegen
Woningstichting Goedestede,
gevestigd te Almere,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna: Goedestede,
advocaat: mr. T. Mulder, kantoorhoudend te Almere.
Het hof neemt het tussenarrest van 23 januari 2018 hier over.
1. 1. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
1.1
In genoemd tussenarrest heeft het hof ir. [B] , verbonden aan TNO (hierna: de deskundige), tot deskundige benoemd.
1.2
De deskundige heeft zijn rapport van 2 augustus 2019 bij de griffie van het hof ingediend.
1.3
De raadsheer-commissaris heeft bij beschikking van 1 oktober 2019 het loon van de deskundige vastgesteld.
1.4
Goedestede heeft een conclusie na deskundigenbericht (met producties) genomen.[appellante] heeft een memorie van antwoord na deskundigenbericht genomen.
1.5
Ten slotte hebben partijen de processtukken (van na het tussenarrest van
23 januari 2018) overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2. Verder over de grieven
2.1
In deze zaak staat de vraag centraal of [appellante] met haar honden ernstige geluidsoverlast veroorzaakt, zoals Goedestede stelt, maar [appellante] betwist.
2.2
In het tussenarrest van 1 augustus 2017 heeft het hof overwogen dat stelplicht en bewijslast van het bestaan van de overlast op Goedestede rusten. Het hof heeft in dat arrest ook overwogen dat Goedestede dat bewijs niet heeft geleverd met de overgelegde schriftelijke stukken (onder meer de klachten van mevrouw [C] , de buurvrouw van [appellante] (hierna: [C] ), en de verklaring van vroegere buren) en dat om die reden de waardering van het door Goedestede overgelegde rapport van Geluidconsult cruciaal is. Omdat [appellante] fundamentele kritiek heeft geleverd op dit rapport is een deskundigenonderzoek noodzakelijk om te kunnen beoordelen of het rapport van Geluidconsult voldoet aan de eisen die aan zo'n onderzoek kunnen worden gesteld en of de conclusies die Geluidconsult aan het door haar verrichte onderzoek verbindt een deugdelijke basis hebben.
2.3
Nadat partijen zich hadden uitgelaten over de persoon van de deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen, heeft het hof in het tussenarrest van 23 januari 2018 de deskundige benoemd.
2.4
De deskundige heeft een uitgebreid rapport (25 bladzijden) opgesteld. [appellante] onderschrijft de inhoud en de conclusies van het rapport. Goedestede heeft kritiek op dat rapport. Die kritiek betreft zowel de wijze van totstandkoming van het rapport als de inhoud van het rapport. Eerst zal de kritiek op de wijze van totstandkoming van het rapport worden besproken.
2.5
De deskundige heeft op 14 maart 2019 een concept-rapport opgesteld, dat hij naar (de advocaten van) partijen heeft gestuurd. Goedestede heeft op dat concept-rapport gereageerd, waarna de deskundige de tekst van zijn rapport heeft aangepast. De conclusies zijn in het definitieve rapport niet veranderd. In bijlage D bij het rapport is de deskundige op de reactie van Goedestede (en op de meegestuurde reactie van Geluidconsult) ingegaan.
2.6
Op 2 augustus 2019 heeft de deskundige met de advocaten van partijen en een vertegenwoordiger van Geluidsconsult het aangepaste rapport besproken. Volgens Goedestede heeft de deskundige toen gezegd dat hij niet beschikte over de bijlagen bij het rapport van Geluidconsult. De bijlagen zijn hem toen ter hand gesteld. De deskundige heeft de advocaat van Goedestede op 2 augustus 2019, na het gesprek, het volgende e-mailbericht gestuurd: "Naar aanleiding van ons gesprek van vanochtend en de informatie uit de bijlagen van het rapport van Geluidconsult (die ik vandaag ontving) heb ik in het deskundigenverslag (de TNO-notitie) voetnoot 10 op blz. 8 aangepast en in bijlage C op blz. 19 voetnoot 1 toegevoegd.Ik heb gezien dat de bijlagen bij het rapport van Geluidconsult al onderdeel uitmaakten van het dossier (productie 40). De verwarring is ontstaan omdat ik het rapport van geluidconsult in betere kwaliteit eerder (voorafgaand aan toezending van het gehele projectdossier) had ontvangen van het gerechtshof, maar daarbij zaten geen bijlagen."
2.7
Op de dag van het gesprek heeft de deskundige de in zijn e-mailbericht vermelde aanpassingen klaarblijkelijk aangebracht - ze staan vermeld in het gedeponeerde rapport - en het rapport bij het hof ingediend. Toen de advocaat van Goedestede hem op 5 augustus 2019 verzocht zijn rapport nog niet bij het hof in te dienen en aangaf dat hij op korte termijn zou reageren op de mededeling van de deskundige dat hij niet de beschikking had over de bijlagen bij het rapport van Geluidconsult, antwoordde de deskundige hem in een e-mailbericht van 5 augustus 2019 als volgt: "Uw bericht komt te laat, want ik heb het verslag al bij het hof ingediend.Zoals ik u afgelopen vrijdag via e-mail heb verteld, waren de bijlagen bij het rapport wel onderdeel van het dossier. Ik heb de bijlagen eerder ook gezien bij het bestuderen van het dossier, maar dat was al weer enige tijd geleden, en tijdens ons gesprek niet van bewust dat het logboek als bijlage hoorde bij het rapport van Geluidconsult."
2.8
Vastgesteld kan worden, dat:
- de deskundige zelf aangeeft (in zijn e-mailberichten van 2 en 5 augustus 2019) dat hij de bijlagen bij het rapport van Geluidconsult wel had en kende;
- de verklaring die de deskundige geeft voor de verwarring die daarover tijdens het gesprek van 2 augustus is ontstaan - de deskundige had eerder een rapport zonder bijlagen ontvangen - aannemelijk is;- de deskundige in punt 4.2 van zijn rapport een van de bijlagen, het door [C] bijgehouden logboek, vermeldt.Onder deze omstandigheden is voldoende aannemelijk dat de deskundige in zijn rapport ook rekening heeft gehouden met deze bijlagen. De kritiek van Goedestede op de totstandkoming van het rapport is dan ook niet steekhoudend.
2.9
De deskundige heeft partijen aan het begin van zijn onderzoek uitgenodigd. Hij heeft hen in de gelegenheid gesteld te reageren op zijn concept-rapport en heeft hun opmerkingen verwerkt in een tweede concept-rapport, waarna hij hen - op 2 augustus 2019 dus - nogmaals heeft uitgenodigd voor een bespreking. Naar aanleiding daarvan heeft hij enkele aanpassingen aangebracht in zijn tweede concept-rapport en dat aangepaste rapport als definitief rapport bij het hof ingediend.Met deze handelwijze heeft de deskundige partijen ruimschoots in de gelegenheid gesteld om hun inbreng te hebben in de totstandkoming van zijn rapport.
2.10
Partijen stellen de deskundigheid en onpartijdigheid van de deskundige niet ter discussie, zodat daarvan kan worden uitgegaan.
2.11
Al met al zijn er op het punt van de totstandkoming van het rapport en van de persoon van de deskundige geen redenen aanwezig die afbreuk doen aan de waarde van het rapport.
2.12
De deskundige heeft, na een inleiding, de situatie ter plaatse in kaart gebracht (paragraaf 2). Vervolgens is hij (paragraaf 3) ingegaan op de voorschriften voor het vaststellen en beoordelen van geluid(hinder). Daarna heeft hij de onderzoeks- en beoordelingsmethode van geluidconsult besproken (paragraaf 4). Zijn conclusie (paragraaf 5) is de volgende:"Terugkomend op de vraag die het gerechtshof heeft gesteld, is de conclusie dat
het oordeel “ontoelaatbaar veel geluidoverlast” van Geluidconsult niet wordt gedragen door de metingen, bevindingen en toepasselijke normen.
De metingen die Geluidconsult heeft uitgevoerd zijn wel bruikbaar om de geluidbelasting van de blaffende honden te beoordelen volgens de methode die van toepassing zou zijn wanneer naast de woning van mevrouw [C] een bedrijf zou zijn gevestigd dat is gericht op de opvang van honden. Uit de gemeten geluidniveaus in de woning van mevrouw [C] , de uit de metingen vastgestelde tijdsperioden waarin de honden blaffen en de overige beschikbare informatie blijkt niet dat de geluidnormen worden overschreden die voor een bedrijf in een vergelijkbare situatie van toepassing zouden zijn.
Daaruit volgt echter (uiteraard) niet dat mevrouw [C] geen hinder heeft (of zou mogen hebben) van de blaffende honden van de buurvrouw en de conclusie betekent niet dat de honden onbeperkt mogen blaffen. Bijlage C geeft aanknopingspunten om grenzen te stellen aan de tijdsduur van het hondengeblaf."
2.13
De door het hof gestelde vragen heeft de deskundige als volgt beantwoord:"a. Zijn er standaarden, richtlijnen of andere voorschriften van toepassing op het meten en beoordelen van geluidoverlast door het geblaf van honden?
Er is een voorgeschreven methode en er zijn voorschriften (wettelijke regelingen) om de hoeveelheid geluid van een bedrijf (industrielawaai) vast te stellen en te beoordelen. Zo’n bedrijf kan een hondenkennel of dierenasiel zijn, en dan wordt hondengeblaf op dezelfde manier vastgesteld en beoordeeld als andere geluidbronnen die vallen onder industrielawaai. De geluidgrenzen die voor bedrijven van toepassing zijn, gelden juridisch gezien niet voor het geluid van buren. Zie paragraaf 3.1 van voorliggende notitie.
Geluidhinder of -overlast is een persoonlijke ervaring. Een geluidonderzoeker kan vaststellen hoeveel geluid er is en dat toetsen aan richtlijnen of normen.
Een geluidnorm is vastgesteld op basis van een (geaccepteerde) kans (na afweging van verschillende belangen) dat een willekeurig persoon hinder ondervindt. De daarbij horende hoeveelheid geluid (in decibellen) wordt afgeleid uit de dosis-effectrelatie. Zo’n dosis-effectrelatie is specifiek voor hondengeblaf niet bekend, wel voor geluid van bedrijven (met uiteenlopende typen geluiden van een grote verscheidenheid aan geluidbronnen) en voor
verkeerslawaai (met onderscheid voor weg-, rail- en luchtverkeer).
b. Indien het antwoord op vraag a bevestigend luidt: welke standaarden, richtlijnen of voorschriften betreft het en wat is de inhoud hiervan?
In het geval van een hondenkennel of dierenasiel wordt het geluid van het geblaf van honden vastgesteld volgens de ”Handleiding meten en rekenen industrielawaai” en gelden de voorschriften van het Activiteitenbesluit Milieubeheer. Zie hoofdstuk 3 van de voorliggende notitie.
c. Indien dat niet het geval is: zijn er standaarden, richtlijnen of andere voorschriften van toepassing op het meten en beoordelen van burenlawaai, die van betekenis zijn voor het meten en beoordelen van geluidsoverlast door het geblaf van honden?
Zie het antwoord bij vraag a en b.
d. Indien het antwoord op vraag c bevestigend luidt: welke standaarden, richtlijnen of voorschriften betreft het en wat is de inhoud hiervan?
Zie het antwoord bij vraag a. e. Aan welke eisen dient een onderzoek naar geluidsoverlast door honden naar uw oordeel te voldoen?
Er kan worden aangesloten bij de eisen die gelden voor een geluidonderzoek voor een bedrijf, conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, maar niet alle eisen zijn in alle situaties relevant. In het geval van burenlawaai kan een eenvoudiger onderzoek ook al uitwijzen of de hoeveelheid geluid ver onder de grens ligt die voor een bedrijf van toepassing zou zijn, in de buurt van die grens of duidelijk erboven.
Een onderzoek hoeft dus niet per se strikt aan de eisen van bovengenoemde handleiding te voldoen om in een juridisch geschil te kunnen bepalen wat een redelijke grens is aan de duur van hondengeblaf. Wel moet de methode van de bovengenoemde handleiding op hoofdlijnen worden gevolgd, tenzij er een goede motivering is om dat niet te doen. Van belang is dat het vastgestelde blafgeluid (voor wat betreft geluidniveau en tijdsduur) representatief is voor de normale situatie. Daarnaast spreekt vanzelf dat het onderzoek onpartijdig moet worden uitgevoerd en dat de uitkomst onafhankelijk is van de partij die opdracht geeft. Om elke schijn van afhankelijkheid te vermijden, heeft het de voorkeur om het onderzoek met instemming, of in ieder geval medeweten, van beide partijen uit te voeren, tenzij dat voor een representatief onderzoek op geen enkele manier mogelijk is.
f. Zijn er algemeen aanvaarde (en zo niet, in de praktijk gangbare) normen van toepassing voor het bepalen van geluidsoverlast voor blaffende honden en, zo ja, hoe luiden die?
Zie ook het antwoord bij vraag a. Voor grenzen aan de hoeveelheid geluid (de
geluidbelasting in decibellen) kan worden aangesloten bij de grenswaarden van het Activiteitenbesluit Milieubeheer. In situatie met een bedrijf dat aan een woning grenst, gelden grenswaarden voor de langtijdgemiddelde geluidniveaus binnen in de woning van respectievelijk 35, 30 en 25 dB(A) voor de dag -, avond- en nachtperiode. Voor de maximale niveaus die op een bepaald moment kunnen optreden (aangeduid met het symbool LAmax) gelden grenswaarden van respectievelijk 55, 50 en 45 dB(A). g. Indien uw antwoord op vraag f ontkennend luidt: zijn er algemeen aanvaarde
(en zo niet: in de praktijk gangbare) normen van toepassing op geluidsoverlast door buren, die van belang zijn voor de beoordeling van geluidsoverlast door blaffende honden? Indien dat het geval is, hoe luiden die normen en dient op deze normen een correctie te worden aangebracht om ze geschikt te maken voor het beoordelen van geluidsoverlast door blaffende honden?
Voor het geluid van honden is het gebruikelijk (en conform jurisprudentie) om een correctie toe te passen voor impulsachtig geluid, wat betekent dat bij het gemeten of berekende langtijdgemiddelde geluidniveau een toeslag van 5 dB wordt opgeteld voordat dit niveau wordt getoetst aan de grenswaarde. Zie verder hoofdstuk 3 van voorliggende notitie.
h. Indien u bij uw antwoord op vraag f of g uitgaat van gangbare normen, wilt u dan toelichten waarom de normen door u worden beschouwd als gangbare normen?
Dit is toegelicht in paragraaf 3.1 van voorliggende notitie. In bepaalde situaties kan het geluid van buren in een woonsituatie voor wat betreft de hinder die het oplevert lijken op het geluid van een naastgelegen bedrijf. Bij hondengeblaf ligt de vergelijking met een hondenkennel of dierenasiel voor de hand.
i. Wilt u in het licht van uw antwoorden op de vragen a t/m e het door Geluidconsult verrichte onderzoek d.d. 4 juni 2014 (prod. 40 bij CvR) beoordelen? Wilt u bij deze beoordeling ook de door [appellante] in grief 6 en productie 4 bij de MvG geformuleerde kritiek betrekken en de reactie van Geluidconsult op deze kritiek (prod. G bij MvA)?
Het rapport van Geluidconsult is beoordeeld in hoofdstuk 4 van de voorliggende notitie en de conclusie is opgenomen in hoofdstuk 5: het oordeel “ontoelaatbaar veel geluidoverlast” van Geluidconsult wordt niet gedragen door de metingen, bevindingen en toepasselijke normen. In aanvulling daarop kan worden opgemerkt dat de lezer van het rapport de indruk zou kunnen krijgen dat er geen onpartijdig en onafhankelijk onderzoek is uitgevoerd, om de volgende redenen:
• De representatieve situatie is niet in overleg met beide partijen vastgesteld.
• Er wordt een vergelijking gemaakt met een situatie met van een naast gelegen horeca-inrichting, waarbij er een overschrijding van 17 dB(A) van de grenswaarde zou optreden, maar de meer voor de hand liggende vergelijking met hondengeblaf van een naastgelegen dierenasiel, waarbij er geen overschrijding zou optreden, wordt niet gemaakt.
Dit is echter geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid, deskundigheid en onpartijdigheid bij de uitvoering en analyse van de metingen die Geluidconsult heeft uitgevoerd.
Grief 6 van [appellante] betreft het feit dat geluiden zijn meegenomen waarvan geen geluidopnamen of logboekregistraties aanwezig zijn en dat er geen "nagalmeffect” is meegenomen. Geluidconsult geeft hiervoor een goede verklaring. Op de meetresultatenen de beoordeling van de geluidsituatie heeft dit overigens weinig invloed. (Zie bijlage B.)
j. Hoe beoordeelt u, in het licht van uw antwoord op vraag i en uw antwoord op vragen f en g de conclusie van Geluidconsult dat sprake is van “burenlawaai klasse 3: toelaatbare geluidhinder lawaai”? Wordt deze conclusie gedragen door de bevindingen/metingen van Geluidconsult en door de toepasselijke normen?
Nee. Zie het antwoord op vraag i en de conclusie in hoofdstuk 5 van voorliggende notitie.
k. Geeft uw onderzoek u aanleiding tot het maken van opmerkingen die mogelijk van belang zijn voor een beoordeling in deze zaak?
Voor alle duidelijkheid is het nuttig om op te merken dat noch TNO, noch Geluidconsult een uitspraak kan doen over de geluidhinder die mevrouw [C] ervaart. Dat kan zij alleen zelf doen. De beoordeling van de geluidsituatie zegt iets over de statistische kans dat een willekeurig persoon in de gegeven situatie geluidhinder ondervindt. Met “ontoelaatbaar veel geluidoverlast” is duidelijk dat Geluidconsult oordeelt dat die kans ontoelaatbaar groot is. Op grond van de overwegingen in voorliggende notitie is de kans niet groter dan in een vergelijkbare situatie met een bedrijf acceptabel wordt gevonden."
2.14
De advocaat van Goedestede heeft in een brief van 10 mei 2019 gereageerd op het concept-rapport van de deskundige. Hij heeft bij deze brief verwezen naar de bijgevoegde reactie van Geluidconsult op het concept-rapport. De deskundige is in bijlage D bij zijn rapport ingegaan op de kritiek van de advocaat van Goedestede en van Geluidconsult. Hij heeft deze kritiek onderverdeeld in vijf onderdelen en is op elk van deze onderdelen uitvoerig ingegaan. Goedestede verwijst in haar als “conclusie na deskundigenbericht” aangeduide memorie naar haar kritiek op het concept-deskundigenbericht en verzoekt die als herhaald en ingelast te beschouwen. Goedestede laat echter na systematisch in te gaan op wat de deskundige in bijlage D heeft geschreven ter weerlegging van deze kritiek. Daarmee heeft zij haar kritiek op het rapport van de deskundige en op diens conclusies onvoldoende onderbouwd, althans voor zover deze kritiek in de memorie verder niet wordt uitgewerkt. Hierna zal dan ook alleen nog worden ingegaan op de in de memorie uitgewerkte kritiek.
2.15
Een kernpunt van de kritiek van Goedestede is dat de deskundige voor de beoordeling van het geluid van blaffende honden aansluit bij de normen die er zijn voor het geluid dat een bedrijf veroorzaakt binnen een aangrenzende woning. In bijlage D heeft de deskundige deze keuze als volgt gemotiveerd: “De vragen van de rechtbank (overgenomen in bijlage A) zijn vooral gericht op aansluiting bij normen, richtlijnen, standaarden en voorschriften die van toepassing (kunnen) zijn op het meten en beoordelen van geluid van buren en hondengeblaf. Juridisch gezien zijn er geen wettelijke voorschriften voor het meten en beoordelen van het geluid van buren. In het deskundigenbericht is aansluiting gezocht bij voorschriften die van toepassing zijn op geluid van een (klein of middelgroot) bedrijf dat onder het Activiteitenbesluit valt. Motivering hiervoor is gegeven in paragraaf 3.1. De Nederlandse Stichting Geluidshinder (NSG) kiest bij het beoordelen van burenlawaai voor dezelfde aansluiting. Op bladzijde 56 van een publicatie van de NSG over burenlawaai staat: “Hoe langer een hond blaft hoe meer hinder. Om daarin enig houvast te krijgen kan gebruik worden gemaakt van de geluidgrenswaarden die voor bedrijven gelden.”
Ook de beoordelingsmethode van Geluidconsult gaat uit van hetzelfde principe. Stel dat het niet zou gaan om hondengeblaf, maar om een meer continu geluid zoals van een airconditioning afkomstig van een naastgelegen woning, dan zou Geluidconsult dezelfde beoordelingsmethode en grenswaarden hebben gehanteerd die van toepassing zijn voor het geluid afkomstig van een bedrijf.
Volgens GoedeStede is dit geen goed uitgangspunt en is de vergelijking met een bedrijf (in dit geval een hondenopvang of dierenasiel) ongepast. GoedeStede zegt (samengevat) dat een huurder van een woonruimte naast een bedrijf zich bewust is van het feit dat er een zekere mate van geluidproductie zal zijn en zich daar vooraf rekenschap van heeft kunnen geven en dus een geheel ander uitgangspunt en normenpatroon hanteert voor wat betreft de vraag of er sprake is van lawaai of overlast. Dit is echter niet altijd het geval. Een bedrijf kan zich ook naast een woning vestigen. Voor de grenswaarden aan het geluid van bedrijven van het Activiteitenbesluit is het niet van belang wie er eerst was, de bewoner of het bedrijf. De grenswaarden zijn bedoeld om een bepaalde mate van bescherming te bieden tegen geluidhinder, maar niet om uit te sluiten dat een bepaald type (hoorbaar) geluid in de toekomst op een specifieke plaats kan optreden, of dat daarvan hinder wordt ondervonden. Een huurder van een woning krijgt dus geen garantie dat er in de toekomst nooit geluidhinder zal optreden van een bepaalde geluidbron. De meeste bewoners zullen zich daarvan bewust zijn, ongeacht of het gaat om geluid van bedrijven, verkeer of buren.
Geluidconsult stelt op basis van eigen ervaring dat buren van elkaar minder geluid tolereren dan van bedrijven, omdat een bedrijf een economisch nut heeft voor de samenleving. Dit is niet de ervaring van TNO. Alleen als het gaat om grote, vooral niet verplaatsbare bedrijven (zoals een luchthaven of een groot industriegebied) is er tot op zekere hoogte begrip voor dat het geluid niet binnen de grenzen van het bedrijfsterrein kan blijven. Van een bedrijf dat geluidhinder veroorzaakt wordt (meer dan van buren) verwacht dat wordt geïnvesteerd in technisch en financieel haalbare mogelijkheden om met maatregelen bij de bron of in de overdracht het geluid te beperken. Daar staat tegenover dat (vanwege het economisch belang) van een bedrijf minder snel worden geëist dat bepaalde activiteiten die geluidoverlast veroorzaken worden gestaakt, dan van buren, zeker als de activiteiten essentieel zijn voor het kunnen functioneren van het bedrijf.
Een tweede argument van Geluidconsult is dat bewoners bij het geluid van bedrijven kunnen vertrouwen op een stelsel van wettelijke milieunormen, regelgeving en een handhavingsdienst. Dat lijkt echter alleen een reden om in het onderhavige geval, waar bewoners er onderling niet uitkomen, de mogelijkheid te bieden om via de rechtbank regels vast te stellen waar die anders juridisch niet kunnen worden afgedwongen, maar niet om andere regels te stellen. Het probleem is dat als de geluidonderzoeker andere regels zou moeten stellen dan er voor bedrijven gelden, het sterk van de bij het onderzoek betrokken personen afhangt hoe een geluidsituatie wordt beoordeeld.” 2.16 Met deze uiteenzetting heeft de deskundige zijn oordeel dat voor de beoordeling van het geluid van honden moet worden aangesloten bij de normen die gelden voor de beoordeling van het geluid van een bedrijf overtuigend onderbouwd. Uit het oordeel van de deskundige volgt dat er geen goed ander objectiveerbaar beoordelingskader is dan dat van de beoordeling van geluid door bedrijven. Het ligt dan ook voor de hand bij dit beoordelingskader aansluiting te zoeken, zoals de deskundige doet. Dat de deskundige daarin niet alleen staat blijkt uit zijn verwijzing naar de brochure van NSG. In deze brochure staat, zoals de deskundige in een voetnoot opmerkt, dat sommige gemeenten in hun APV voor de beoordeling van hinder door burenlawaai ook verwijzen naar de grenswaarden en beoordelingsmethode die voor buren van toepassing is.
2.17
Het hof vindt het van belang dat niet gebleken is dat er op dit moment andere normen zijn die een wettelijke basis hebben, of waarvoor een breed draagvlak bestaat. Dat over de juistheid van de normen die Geluidconsult hanteert consensus bestaat binnen de beroepsgroep van de geluidonderzoekers (laat staan binnen de instanties en organisaties die betrokken zijn bij het onderwerp van geluidhinder door buren) is niet aannemelijk geworden.Onder deze omstandigheden is het hof er niet van overtuigd dat voor de beoordeling van geluidhinder door honden aansluiting moet worden gezocht bij de normen die Geluidconsult heeft ontwikkeld.
2.18
Volgens Goedestede leidt toepassing van geluidnormen die gelden voor een bedrijf tot veel strengere criteria, die niet bruikbaar zijn en in de praktijk tot grote bewijsproblemen zullen leiden. Zij heeft dit betoog onvoldoende onderbouwd. Niet valt in te zien waarom overtreding van een strengere norm minder gemakkelijk te bewijzen is dan overtreding van een minder strengere norm. In beide gevallen zal er immers gemeten moeten worden. Waarom bij de strengere norm van het bedrijfslawaai niet en bij de door Geluidconsult gehanteerde norm wel voldoende rekening wordt gehouden met “de gerechtvaardigde belangen van slachtoffers van geluidoverlast” maakt Goedestede niet duidelijk: beide normen beogen immers rekening te houden met die belangen en vormen de neerslag van een afweging tussen enerzijds de belangen van degene die geluid produceert en anderzijds de omwonenden die, letterlijk, met dat geluid moeten leven. Het verschil is dat de geluidnormen die gelden voor bedrijven een wettelijke basis hebben en dat daarover consensus bestaat en dat dit voor de normen van Geluidconsult (nog) niet het geval is.
2.19
Dat een huurder van een woning in een woonwijk niet hoeft te verwachten dat het door omwonenden geproduceerde geluid wordt beoordeeld aan de hand van normen die gelden voor bedrijven, zoals Goedestede aanvoert, is één kant van de zaak. De andere kant is dat de huurder van een woning in een woonwijk die geluid maakt, ervan mag uitgaan dat de beoordeling van de toelaatbaarheid van dat geluid gebeurt aan de hand van objectieve en breed gedragen normen en niet aan de hand van normen die een door zijn verhuurder ingeschakelde deskundige hanteert, maar een andere deskundige weer niet.In dit verband overweegt het hof dat Goedestede, als verhuurder, andere mogelijkheden heeft om het risico op geluidoverlast door dieren te verkleinen, bijvoorbeeld door in de huurovereenkomst regels op te nemen over het aantal huisdieren dat de huurder mag houden.
2.20
Goedestede kan zich niet vinden in het oordeel van de deskundige dat hondengeblaf niet op dezelfde wijze moet worden beoordeeld als muzieklawaai. Deze kritiek heeft Goedestede ook al geuit op het concept-rapport. De deskundige heeft deze kritiek besproken, en naar het oordeel van het hof, afdoende weerlegd in bijlage D bij zijn rapport. Goedestede heeft geen nieuwe argumenten aangevoerd en heeft haar kritiek op dit punt dan ook onvoldoende onderbouwd.
2.21
Het hof volgt Goedestede niet in haar betoog dat door het rapport van TNO de suggestie wordt gewekt dat [C] geluidgevoelig is. Uit het antwoord van de deskundige op vraag k volgt juist dat de deskundige geen uitspraak doet over de door [C] ervaren geluidhinder.
2.22
Ten slotte voert Goedestede nog aan dat het rapport van de deskundige innerlijk tegenstrijdig is. Goedestede doelt dan op het gegeven dat door Geluidconsult is vastgesteld dat op 17 mei 2014 sprake is geweest van 170 seconden en 23 seconden hondengeblaf in de nachtelijke uren (tussen 23:00 en 24:00) uur. Volgens de deskundige (bijlage C van zijn rapport) worden de grenswaarden voor geluid overschreden wanneer in de nachtelijke uren de honden anders dan incidenteel blaffen. Daarbij wordt opgemerkt: “dus ’s nachts zouden de honden (behoudens een incident) niet mogen blaffen”en“Het moet gaan om uitzonderingen, dus hiermee wordt zeker niet bedoeld dat iedere nacht een enkele keer blaffen toelaatbaar is.”
2.23
Het hof is het met Goedestede eens dat bij het vastgestelde blaffen op 17 mei 2014 geen sprake was van incidenteel geblaf. Dat betekent dat die (late) avond de geluidnorm is overschreden. Dat betekent echter niet dat daarmee vaststaat is dat sprake is van ontoelaatbare geluidoverlast. Daarvan is pas sprake wanneer de geluidnormen structureel- in elk geval meer dan eenmaal gedurende in totaal nog geen vier minuten in een periode van twee weken (de periode waarin het geluid door Geluidconsult is gemeten) - worden overschreden. Het oordeel van de deskundige dat de conclusie van Geluidconsult dat sprake is van “ontoelaatbaar veel geluidoverlast” niet wordt gedragen door de metingen, bevindingen en toepasselijke normen, wordt niet aangetast door de vaststelling dat in de periode van de metingen eenmaal sprake is geweest van een overschrijding van de toepasselijke geluidnorm.
2.24
De slotsom is dat de kritiek van Goedestede op het rapport van de deskundige onvoldoende onderbouwd is. Het hof zal uitgaan van deze bevindingen, die goed onderbouwd en op een inzichtelijke wijze zijn toegelicht.
2.25
Dat betekent dat ook met het rapport van Geluidconsult niet is bewezen dat (de honden van [appellante] ) ontoelaatbaar veel geluidoverlast veroorzaken. Zoals hiervoor is overwogen, is dat bewijs ook niet geleverd met de overgelegde schriftelijke verklaringen.Goedestede biedt nog wel aan om de heren [D] (een werknemer van Goedestede) en [E] van Geluidconsult als getuigen te doen horen, maar zij vermeldt niet wat deze getuigen zouden kunnen verklaren over de geluidhinder. Het bewijsaanbod is dan ook onvoldoende onderbouwd.Ten aanzien van [E] geldt dat hij, gezien diens betrokkenheid bij het rapport van Geluidconsult, eerder als (partij)deskundige dan als getuige gehoord zou moeten worden. Het hof heeft echter geen behoefte aan een verklaring van een partijdeskundige en is daartoe ook niet verplicht (vgl. het woord “kan” in artikel 200 Rv).
2.26
Het bovenstaande betekent dat de grieven van [appellante] , voor zover deze opkomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] structurele en ernstige overlast veroorzaakt, slagen. Daarmee komt de grondslag aan de door de kantonrechter toegewezen vordering tot het verbod om honden te hebben in de door [appellante] van Goedestede gehuurde woning te ontvallen. Die vordering is niet toewijsbaar. Het hof zal deze vordering alsnog afwijzen.
2.27
Goedestede baseert haar vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst allereerst op het veroorzaken van overlast. De vordering is op deze grondslag niet toewijsbaar. In zoverre faalt grief A in het incidenteel appel.
2.28
Goedestede baseert haar vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in hoger beroep ook op een aanvullende grondslag, te weten dat [appellante] haar hoofdverblijf niet meer in de woning heeft, dit in strijd met artikel 6.2 van het huurreglement. Goedestede wijst op vier rapporten van haar medewerkers uit oktober en november 2015, inhoudende dat zij bij een bezoek aan de woning van [appellante] haar niet aantroffen, dat de woning een onbewoonde indruk maakte en dat buurtbewoners haar al maanden niet hadden gezien en op een mail van een buurtbewoner dat [appellante] niet meer in de woning woont en er alleen haar post maar komt ophalen.heeft daartegen aangevoerd dat zij vanaf januari 2015 mantelzorg verleent aan haar partner, die in [F] woont en aan een ernstige huidziekte lijdt en intensieve zorg nodig heeft. Zij verwijst in dit verband naar een verklaring van de dermatoloog van haar partner, die inhoudt dat haar partner intensieve begeleiding krijgt van zijn partner, [appellante] dus, die om die reden bij hem inwoont. Volgens [appellante] is sprake van een tijdelijke situatie, die eindigt wanneer haar partner hersteld is. Zij zou “liever vandaag dan morgen” terugkeren naar haar woning in [A] , aldus [appellante] in haar memorie van antwoord in incidenteel appel van 26 januari 2016.
2.29
Volgens Goedestede bewoont [appellante] de woning nog steeds niet of nauwelijks. [appellante] bestrijdt dat in haar memorie na deskundigenbericht en stelt dat zij “(gewoon)” in de woning woont. Zij verwijst naar wat zij daarover in de memorie van antwoord in incidenteel appel heeft opgemerkt. Die verwijzing roept vragen op, omdat zij daar juist niet had gesteld dat zij (laat staan “gewoon”) in de woning woont. Wanneer [appellante] nog steeds in [F] verblijft om mantelzorg te verlenen, verblijft zij al ongeveer vijf jaren niet meer in haar woning in [A] . De vraag rijst of dan inmiddels geen sprake is van een structurele situatie waarin [appellante] de door haar gehuurde woning niet bewoont.
2.30
[appellante] dient bij akte duidelijkheid te verstrekken over haar woonsituatie door de volgende vragen te beantwoorden:a. Verblijft [appellante] nog vaak bij haar partner in [F] , al dan niet om hem mantelzorg te verlenen?b. Zo nee, sinds wanneer niet meer?c. Zo ja, op welke termijn zal deze situatie eindigen?d. Hoeveel dagen per week heeft [appellante] in de afgelopen jaren, vanaf 1 januari 2015, in de woning van haar partner in [F] verbleven?
2.31
Goedestede kan op deze akte reageren.
3. De beslissing
Het gerechtshof, voordat het verder beslist:
verwijst de zaak naar de rol van 17 maart 2020 voor akte aan de zijde van [appellante] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. D.H. de Witte en mr. J.M. Rowel-van der Linden en is uitgesproken door de rolraadsheer op 18 februari 2020, in aanwezigheid van de griffier.
Uitspraak 23‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Benoeming (akoestisch) deskundige in een geschil over de vraag of een huurder lawaaioverlast veroorzaakt.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.175.438/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 2838826 MC 14-2279)
arrest van 23 januari 2018
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. B. Eskes, kantoorhoudend te Almere,
tegen
Woningstichting Goedestede,
gevestigd te Almere,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna: Goedestede,
advocaat: mr. T. Mulder, kantoorhoudend te Almere
1. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
1.1
[appellante] heeft een akte uitlating deskundigenbericht genomen. Goedestede heeft een akte na tussenarrest genomen.
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2. Verder over de grieven
2.1
In het tussenarrest van 1 augustus 2017 heeft het hof overwogen dat een deskundigenbericht noodzakelijk is om antwoord te krijgen op de vraag of het onderzoek van Geluidconsult voldoet aan de eisen die aan een dergelijk onderzoek kunnen worden gesteld en of de conclusies die Geluidconsult verbindt aan het door haar verrichte onderzoek een deugdelijke basis hebben. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het aantal en de persoon van de deskundige(n) en de aan deze(n) te stellen vragen.
2.2
Volgens Goedestede is een deskundigenonderzoek niet nodig. Volgens haar staat vast dat de honden van [appellante] geregeld hebben geblaft. Zij meent bovendien dat zij heeft bewezen dat [appellante] op geen enkele wijze bereid is rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de omwonenden.
2.3
Voor zover Goedestede met haar betoog het hof verzoekt terug te komen op het tussenarrest, honoreert het hof het verzoek van Goedestede niet. Het hof is van oordeel dat Goedestede, op wie in deze de bewijslast rust, nog niet heeft bewezen dat [appellante] ernstige overlast heeft bewezen. Zoals het hof heeft overwogen, betekent het enkele feit dat [appellante] vijf honden heeft (gehad) nog niet dat zij overlast veroorzaakt of anderszins in strijd handelt met haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. Het enkele feit dat de honden weleens blaffen, rechtvaardigt evenmin de conclusie dat sprake is (geweest) van overlast. Of sprake is van overlast, is onder meer afhankelijk van de frequentie, de duur en de intensiteit van het geblaf. Daartoe is een beoordeling van het door Goedestede in het geding gebrachte rapport van Geluidconsult noodzakelijk, gelet op de conclusie van dat rapport, dat sprake is van ernstige overlast door het geblaf van de honden en de op dat rapport door [appellante] uitgeoefende kritiek.
2.4
Goedestede meent dat indien een deskundigenonderzoek wordt verricht, volstaan kan worden met de vraag of Geluidconsult in redelijkheid tot haar conclusies heeft kunnen komen. Het hof vindt een dergelijke vraagstelling te beperkt. Het is belangrijk dat de deskundige het hof voorlicht over de meest geëigende methode om een dergelijk geluidsonderzoek te doen, over eventuele wetenschappelijke richtlijnen en standaarden voor een dergelijk onderzoek en toepasselijke normen voor het 'wegen' van geluidsoverlast door blaffende honden. Tegen die achtergrond kan de validiteit van het deskundigenoordeel over het door Geluidconsult verrichte onderzoek en de conclusies van Geluidconsult voor het hof inzichtelijk worden gemaakt.
2.5
[appellante] stelt voor tal van gedetailleerde vragen aan de te benoemen deskundige(n) voor te leggen. Het hof zal veel van de door [appellante] voorgestelde vragen niet overnemen, omdat deze een te sturend karakter hebben en de deskundige al te zeer dwingen om zich te richten op de aspecten van het onderzoek van Geluidconsult die [appellante] relevant vindt, waardoor de kans aanwezig is dat andere aspecten onderbelicht blijven.
2.6
Het hof formuleert, met inachtneming van wat hiervoor is overwogen, de volgende vragen:a. Zijn er standaarden, richtlijnen of andere voorschriften van toepassing op het meten en beoordelen van geluidsoverlast door het geblaf van honden?b. Indien het antwoord op vraag a. bevestigend luidt: welke standaarden, richtlijnen of voorschriften betreft het en wat is de inhoud ervan?c. Indien dat niet het geval is: zijn er standaarden, richtlijnen of andere voorschriften van toepassing op het meten en beoordelen van burenlawaai, die van betekenis zijn voor het meten en beoordelen van geluidsoverlast door het geblaf van honden?d. Indien het antwoord op vraag c. bevestigend luidt: welke standaarden, richtlijnen of voorschriften betreft het en wat is de inhoud ervan?e. Aan welke eisen dient een onderzoek naar geluidsoverlast door honden naar uw oordeel te voldoen?f. Zijn er algemeen aanvaarde (en zo niet: in de praktijk gangbare) normen van toepassing voor het bepalen van geluidsoverlast door blaffende honden en, zo ja, hoe luiden die?g. Indien uw antwoord op vraag f. ontkennend luidt: zijn er algemeen aanvaarde (en zo niet: in de praktijk gangbare) normen van toepassing op geluidsoverlast door buren, die van belang zijn voor de beoordeling van geluidsoverlast door blaffende honden? Indien dat het geval is, hoe luiden die normen en dient op deze normen een correctie te worden aangebracht om ze geschikt te maken voor het beoordelen van de geluidsoverlast door blaffende honden?h. Indien u bij uw antwoord op vraag f. of g. uitgaat van gangbare normen, wilt u dan toelichten waarom de normen door u worden beschouwd als gangbare normen.i. Wilt u in het licht van uw antwoorden op de vragen a. tot en met e. het door Geluidconsult verrichte onderzoek d.d. 4 juni 2014 (prod. 40 bij CvR) beoordelen? Wilt u bij deze beoordeling ook de door [appellante] in grief 6 en productie 4 bij de MvG geformuleerde kritiek betrekken en de reactie van Geluidconsult op deze kritiek (prod. G bij MvA)?j. Hoe beoordeelt u, in het licht van uw antwoord op vraag i. en uw antwoord op de vragen f. en g. de conclusie van Geluidconsult dat sprake is van "burenlawaai klasse 3: ontoelaatbare geluidhinder lawaai"?Wordt deze conclusie gedragen door de bevindingen / metingen van Geluidconsult en door de toepasselijke normen?k. Geeft uw onderzoek u aanleiding tot het maken van opmerkingen die mogelijk van belang zijn voor een beoordeling van deze zaak?
2.7
Goedestede heeft geen suggestie gedaan voor de persoon van een deskundige. [appellante] stelt de benoeming voor van ir. A. Eisses, verbonden aan TNO. Het hof ziet geen reden om ir. Eisses niet te benoemen. Ir. Eisses treedt vaker op als deskundige, heeft te kennen gegeven bereid en in staat te zijn een benoeming te aanvaarden en vrij te staan jegens partijen. Nu partijen er kennelijk mee instemmen dat één deskundige wordt benoemd, zal het hof naast ir. Eisses geen andere deskundige benoemen.
2.8
Zoals het hof in het tussenarrest heeft overwogen, zal het voorschot op de kosten van het deskundigenonderzoek ten laste worden gebracht van Goedestede. Op Goedestede rust immers de bewijslast van haar stelling dat [appellante] ernstige geluidsoverlast veroorzaakt. Gelet op de door ir. Eisses te verwachten tijdsbesteding (46 uren) en het toepasselijke uurtarief (€ 160,00 per uur, te vermeerderen met btw) zal het hof het voorschot bepalen op - afgerond - € 9.000,- (inclusief btw).
3. De beslissing
Het gerechtshof, alvorens nader te beslissen:
benoemt tot deskundige: ir. A. Eisses, verbonden aan TNO locatie Delft, Postbus 155, 2600AD Delft, telefoon [0000] , e-mail: [----] .nl,
om een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen over de in rechtsoverwegingen 2.6 onder a. tot en met k. geformuleerde vragen;
bepaalt dat de deskundige tijdens het onderzoek partijen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat daarvan uit het schriftelijk bericht zal blijken;
bepaalt dat de deskundige een concept-deskundigenbericht aan partijen zal sturen en partijen in de gelegenheid zal stellen op dat concept te reageren alvorens een definitief bericht uit te brengen. In het definitieve deskundigenbericht zal de deskundige de reacties van partijen op het concept bespreken;
bepaalt dat Goedestede aan de deskundige een kopie van het volledige procesdossier ter beschikking zal stellen;
beveelt partijen om aan de deskundige alle door hem gewenste inlichtingen te verstrekken;
bepaalt dat de deskundige het ondertekende deskundigenbericht vóór (4 maanden na arrest) toestuurt aan de griffie van dit hof (Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden);
bepaalt het voorschot van de kosten van de deskundige op € 9.000,- (incl. btw), tenzij (een van) partijen het hof binnen twee weken na dagtekening van dit arrest schriftelijk laten weten dat zij niet kunnen instemmen met de hoogte van het voorschot, in welk geval het hof een nieuwe beslissing zal nemen;
bepaalt dat Goedestede het voorschot dient te betalen, conform de nota met betaalinstructies die Goedestede zal ontvangen van het Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
bepaalt dat dit voorschot (in beginsel) binnen vier weken na dagtekening van de nota van het Landelijk Dienstencentrum moet zijn voldaan;
bepaalt dat de deskundige niet met het onderzoek zal starten voordat de griffier heeft laten weten dat het voorschot is betaald;
bepaalt dat de deskundige zich - door tussenkomst van de griffie - met eventuele vragen en opmerkingen zal wenden tot mr. H. de Hek, die hierbij wordt benoemd tot raadsheer-commissaris;
draagt de griffier op een afschrift van dit arrest aan de deskundige te verzenden;
verwijst de zaak naar de roldatum van vier weken na de datum waarop het definitieve deskundigenbericht ter griffie is ingeleverd voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van Goedestede;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. H. De Hek, mr. D.H. De Witte en mr. J.M. Rowel-van der Linde en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2018.
Uitspraak 01‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Huurrecht. Overlast. Volgens verhuurder veroorzaken de (vier à vijf) honden van huurster overlast. Verhuurder heeft een akoestisch onderzoek laten verrichten, waarop huurder forse kritiek heeft. Het hof acht een deskundigenonderzoek noodzakelijk.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.175.438/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 2838826 MC 14-2279)
arrest van 1 augustus 2017
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. B. Eskes, kantoorhoudend te Almere, die schriftelijk heeft gepleit,
tegen
Woningstichting Goedestede,
gevestigd te Almere,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna: GoedeStede,
advocaat: voorheen mr. J.J.W. Lamme, kantoorhoudend te Almere, die schriftelijk heeft gepleit. Thans mr. T. Mulder, kantoorhoudend te Almere.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van16 april 2014, 7 januari 2015 en 13 mei 2015 van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, locatie Almere (hierna: de kantonrechter)
2. Het geding in hoger beroep
2.1
het verloop van het geding in hoger beroep blijkt uit:- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 7 augustus 2015;- de memorie van grieven (met producties);- de memorie van antwoord en grieven in incidenteel appel (met producties);- de memorie van antwoord in incidenteel appel(met een productie);- de pleitnotities in het schriftelijk pleidooi van mr. Eskes en van mr. Lamme.
3. De vaststaande feiten
3.1
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 7 januari 2015 de feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn noch in het principaal noch in het incidenteel appel grieven gericht en ook anderszins is niet van bezwaren gebleken, zodat het hof van de door de kantonrechter vastgestelde feiten zal uitgaan. Deze feiten komen, aangevuld met enkele andere feiten, op het volgende neer.
3.2
[appellante] huurt sinds 1 februari 1991 van Goedestede de woning aan de [a-straat] 248 te
[A] op basis van een schriftelijk vastgelegde overeenkomst. Op de huurovereenkomst is het huurreglement van Goedestede van toepassing verklaard. In dat huurreglement is in artikel 6.7 bepaald:“Huurder zal zich onthouden van gedragingen waarvan naar algemeen gangbare opvattingen mag worden aangenomen dat zij schade veroorzaken aan het gehuurde dan wel als hinderlijk of storend worden ervaren door of overlast bezorgen aan medebewoners of derden in naburige percelen.”
3.3
De woning is een rijtjeshuis. [appellante] heeft de woning vanaf het begin bewoond met vier of vijf honden. Tot 1 januari 2013 heeft zij ook Roemeense straathonden opgevangen.
3.4
Vanaf 4 september 2007 heeft Goedestede de direct naast de woning van [appellante] gelegen woning [a-straat] 249 verhuurd aan [B] . Tot die tijd werd deze woning verhuurd aan de familie [C] .
3.5
Op 29 januari 2007 heeft de familie [C] een “meldingsformulier overlast” ingevuld, waarop is aangegeven dat zij langer dan 3 maanden overlast ondervinden van [appellante] , doordat de vier honden van [appellante] in de tuin worden uitgelaten en janken wanneer [appellante] weg is. De familie [C] vraagt aan Goedestede om hun een woning toe te wijzen, waarvoor ze al drie jaar staan ingeschreven.
3.6
Naar aanleiding van deze klacht heeft op 15 februari 2007 een telefoongesprek plaatsgevonden tussen Goedestede en [appellante] . In een brief van 16 februari 2016 heeft Goedestede onder meer geschreven: “Het volgende hebben wij besproken: u laat de honden niet uit in de tuin. U beweert dat de honden niet blaffen en janken als u niet thuis bent. Wanneer er weer een klacht binnen komt zullen wij een persoonlijk gesprek met u hebben.”
3.7
[B] heeft vanaf 25 januari 2008 bij Goedestede geklaagd over overlast van [appellante] . Volgens [B] is sprake van geluidsoverlast ten gevolge van door [appellante] tijdens de nachtelijke uren verrichte schoonmaakwerkzaamheden en van de honden die [appellante] heeft. De honden blaffen en janken veel. Volgens [B] laat [appellante] de honden ook geregeld in de tuin uit.
3.8
Nadat medio 2008 een gesprek had plaatsgevonden tussen [appellante] en Goedestede, heeft via Buurtbemiddeling een gesprek plaatsgevonden tussen [B] en [appellante] , welk gesprek niet tot een vergelijk heeft geleid. In september 2008 en oktober 2009 heeft Goedestede [appellante] uitgenodigd voor een gesprek naar aanleiding van een nieuwe melding van [B] . In de daaropvolgende jaren heeft [B] diverse overlastmeldingen gedaan.
3.9
In november 2012 heeft Goedestede klachten van overlast ontvangen van [B] en van andere buren van [appellante] . De brieven bevatten een overzicht van de ondervonden (geluids)overlast gedurende de periode 21 oktober tot 24 november 2012.
3.10
In een brief van 6 december 2012 aan [appellante] heeft Goedestede melding gemaakt van de ontvangen overlastmeldingen en heeft zij verder onder meer het volgende geschreven:“Deze overlast speelt al langere tijd en wordt alleen maar erger doordat u steeds meer honden houdt. Wij sommeren u om onmiddellijk met de overlast te stoppen en rekenen op uw medewerking.”
3.11
[appellante] heeft op deze brief gereageerd met een e-mailbericht van 9 december 2012, waarin zij bestrijdt dat sprake is van overlast. Zij heeft maatregelen genomen - onder meer het dicht doen van de rolluiken en het niet meer ontvangen van visite, zodat de honden geen prikkels krijgen -, en informeerde bij de buren van [a-straat] 247 en andere omwonenden of zij de honden bij haar afwezigheid horen, wat niet het geval is.
3.12
Op 10 januari 2013 hebben mevrouw [D] en de heer [E] van Goedestede de woning van [appellante] zonder aankondiging vooraf bezocht. Naar aanleiding van dit bezoek heeft mevrouw [D] in een brief van diezelfde dag onder meer het volgende geschreven aan [appellante] :“Wij waren in de buurt en besloten om van de gelegenheid gebruik te maken en bij u langs te gaan. Terwijl wij u vanaf het plein dat grenst aan het schoolplein aan de achterkant van uw woning naderden, begon er een hond te blaffen die al snel werd bijgestaan door nog twee honden. Wij waren op dat moment nog tientallen meters van de woning verwijderd. Via de voorkant hebben wij aangebeld bij de voordeur en onder luid geblaf heeft u voor ons open gedaan en ons naar binnen uitgenodigd, ondanks dat wij geen afspraak hadden.De honden bleven blaffen, zij stonden in de keuken totdat u ze met luide stem had bevolen stil te zijn. U heeft aangegeven dat vier honden van u waren en één hond werd opgevangen. Op het moment dat ik aangaf dat ik mij goed kon voorstellen dat buren klaagden omdat de honden eerst aan de achterkant hard blaften en later toen wij binnen waren doorgingen met blaffen en dat het best heel hard klonk, was wat u betreft het gesprek afgelopen en werden wij verzocht te gaan.(…)Ik sommeer u daarom voor de laatste maal de overlast te staken. Mocht ik klachten blijven ontvangen, dan ga ik vervolgstappen nemen. Een logische vervolgstap is een juridische procedure om het huurcontract te laten ontbinden.”
3.13
Nadat eind januari 2013 een gesprek had plaatsgevonden tussen [appellante] en Goedestede, heeft de advocaat van Goedestede [appellante] in een brief van 12 februari 2013 gesommeerd om (onder meer) geen honden van derden in de woning op te vangen en om er voor te zorgen dat haar eigen honden geen enkele overlast meer veroorzaken.
3.14
De advocaat van Goedestede heeft [appellante] op 2 oktober 2013 en 23 januari 2014 opnieuw gesommeerd de overlast te staken. In laatstgenoemde brief heeft hij onder meer geschreven:“Tenzij ik binnen vijf dagen na dagtekening van deze brief de schriftelijke bevestiging van u ontvang dat u alle niet aan u toebehorende honden binnen vijf dagen na heden uit de woning heeft verwijderd en verwijderd houdt en daarnaast geen nieuwe honden opvangt en tenslotte door u zal worden gezorgd dat eventueel nog in uw woning aanwezige honden (waarbij het dan dus uitsluitend moet gaan om honden die van uzelf zijn!) geen hinder of overlast meer zullen veroorzaken, kunt u de dagvaarding ter beëindiging van de huurovereenkomst tegemoet zien.”
3.15
[appellante] wil geen afstand doen van een of meer van haar honden.
3.16
In opdracht van Goedestede heeft het ingenieursbureau voor geluid en bouwfysica,
Geluidsconsult B.V. in de periode 14 mei 2014 tot en met 28 mei 2014 onderzoek gedaan naar de door [B] ondervonden geluidsoverlast. Geluidsconsult B.V. heeft in dat verband metingen verricht in de woning van [B] . Geluidsconsult B.V. heeft op 4 juni 2014 schriftelijk gerapporteerd. In dat rapport staat onder meer:
" 6.1. Bevestiging klachten
De klacht van de bewoonster over geluidsoverlast van hondengeblaf wordt bevestigd. Het
representatieve beoordelingsniveau van de LAeq (=gemiddelde) per blafperiode bedraagt 52 dB(A),verdeeld over gemiddeld 435 maal blaffen per dag. Dat is 17 dB(A) boven de
grenswaarde van 35 dB(A). Het woonklimaat in deze woning wordt veelvuldig verstoord door honderden blafgeluiden per dag.
Ter vergelijking: Als de buurwoning een horeca-inrichting was geweest en het hondengeblaf gelijkgesteld zou zijn aan muzieklawaai, zou de overschrijding van de grenswaarde van de Wet milieubeheer hetzelfde zijn geweest.
Het representatieve piekniveau van het repeterende geblaf van de honden bedraagt 59 dB(A). Dat is 4 dB hoger dan de grenswaarde.
Samengevat is er sprake van overschrijding van de grenswaarden met 17 dB hetgeen
beoordeeld wordt in Burenlawaaiklasse 3: ontoelaatbare overschrijding van de
burenlawaainormen ten gevolge van het hondengeblaf.
De klachten over het geluid van schoonmaken van de buurvrouw konden wel worden gemeten maar overschrijden de geluidnomen bij lange na niet.6.2 Gedrag van de lawaaimakerVoor een bewoner is het niet ongewoon een hond te hebben. Dat is op zich niet verwijtbaar. Er zijn in deze woning echter soms wel 7 honden aanwezig die soms minutenlang blaffen en janken. Ook bij kleinere aantallen steekt de ene hond de andere aan met minuten lange blafperioden tot gevolg.6.3 Geluidgevoeligheid bij de ontvangerEr is sprake van een zeer laag achtergrondniveau in de woning tussen 22 en 32 dB (A) met een gemiddelde van 27. Dat ligt lager dan het gemiddelde achtergrondniveau waarmee normaal gerekend wordt nl. 35 dB (A). Daardoor zijn de blafgeluiden extra goed hoorbaar.Ondanks het feit dat er objectief gezien alle reden is tot klagen, bestaat de indruk dat de klaagster, mede tengevolge van de slechte relatie met de buren, gefocust is op geluiden van deze buren en daardoor misschien ook de geluiden van het schoonmaken laat in de avond hinderlijk vindt, hoewel deze geluiden maar net boven het achtergrondniveau uitkomen.Bij elkaar genomen vormen deze factoren samen enige verhoogde geluidgevoeligheid aan de kant van de ontvanger.(…)8 Conclusie
De klachten van mw. [B] op [a-straat] 249 [A] over geluidhinder van blaffende
honden van de buren op nr. 248 zijn bevestigd.
De situatie wordt geklasseerd als: burenlawaai klasse 3 "ontoelaatbare geluidhinder lawaai"
De oorzaak is teveel honden die te vaak en te lang blaffen
Een iets versterkende factor is een verhoogde geluidgevoeligheid aan de kant van de
geluidontvanger door het lage achtergrondniveau.
Maatregelen zijn te vinden in vermindering van het aantal honden tot maximaal 1 en daarna verbetering van de relatie tussen de buren.”
4. De vorderingen en de beslissingen in eerste aanleg
4.1
Goedestede heeft primair gevorderd dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en dat [appellante] wordt veroordeeld tot ontruiming van de woning. Subsidiair heeft zij gevorderd dat [appellante] op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt veroordeeld om alle honden uit de woning en de tuin bij de woning te verwijderen en verwijderd te houden, dat het haar verboden wordt honden te houden in de woning en de bijbehorende tuin en dat het haar wordt verboden om tussen 21.00 uur ’s avonds en 8.30 uur ’s morgens (schoon)maakwerkzaamheden uit te voeren in de woning.
4.2
[appellante] heeft verweer gevoerd. Zij heeft een reconventionele vordering ingesteld, inhoudende dat Goedestede wordt veroordeeld om [appellante] het rustige woongenot van de woning te verstrekken door maatregelen te treffen die het doen van onterechte overlastmeldingen door [B] zullen stoppen.
4.3
Nadat de kantonrechter een comparitie van partijen had gelast, heeft hij in het tussenvonnis van 7 januari 2015 Goedestede in de gelegenheid gesteld te reageren op de kritiek van [appellante] op het rapport van Geluidsconsult B.V.. In het eindvonnis van 13 mei 2015 heeft de kantonrechter overwogen dat voldoende vaststaat dat de honden van [appellante] door hun geblaf structureel voor ernstige geluidsoverlast bij met name [B] zorgen en dat [appellante] aldus tekortschiet in de nakoming van haar uit artikel 7:213 BW en uit artikel 6.7 van het toepasselijke huurreglement voortvloeiende verplichtingen. De kantonrechter acht de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst echter niet toewijsbaar. Ontbinding is niet gerechtvaardigd gelet op de ingrijpende gevolgen van de ontbinding van de huurovereenkomst voor [appellante] en de bijzondere aard van de tekortkoming, waaraan eenvoudig een einde kan worden gemaakt. De kantonrechter heeft de subsidiaire vordering om [appellante] , op straffe van verbeurte van een dwangsom, te verbieden nog honden te hebben in de woning wel toegewezen.De kantonrechter heeft de reconventionele vordering van [appellante] afgewezen en heeft [appellante] veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.
5. De bespreking van de grieven
5.1
Het hof stelt vast dat de grieven van [appellante] geen betrekking hebben op haar reconventionele vordering. De afwijzing van die vordering in reconventie staat in appel dan ook niet ter discussie. Dat geldt ook voor de afwijzing door de kantonrechter van de subsidiaire vordering in conventie om [appellante] te verbieden in - kort gezegd - de nachtelijke uren schoonmaakwerkzaamheden te verrichten.
5.2
Met de grieven in principaal appel komt [appellante] op tegen de toewijzing van de subsidiaire vordering van Goedestede. Volgens [appellante] heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat vaststaat dat sprake is van structurele en ernstige overlast als gevolg van het geblaf van de honden van [appellante] .Met de grieven in het incidenteel appel komt Goedestede op tegen de afwijzing van haar primaire vordering. Volgens Goedestede heeft de kantonrechter nadat hij (terecht) had vastgesteld dat sprake was van structurele en ernstige overlast ten onrechte nagelaten de huurovereenkomst te ontbinden.
5.3
De kern van het geschil is of [appellante] met haar honden ernstige geluidsoverlast veroorzaakt, zoals Goedestede stelt, maar [appellante] betwist. De stelplicht en de bewijslast van het bestaan van de overlast rusten op Goedestede.
5.4
Het enkele feit dat [appellante] vijf honden heeft, betekent nog niet dat zij overlast veroorzaakt of anderszins in strijd handelt met de huurovereenkomst. Noch in de huurovereenkomst noch in het toepasselijke reglement wordt het houden van huisdieren verboden of aan een maximumaantal gebonden. Doorslaggevend is of de huisdieren schade veroorzaken aan het gehuurde dan wel overlast veroorzaken voor omwonenden. Daarvoor is op zichzelf onvoldoende dat een van de buren geregeld klaagt over overlast en ook enkele andere buren incidenteel over overlast hebben geklaagd, zoals in dit geval. Het hof tekent daarbij aan dat [appellante] een schriftelijke verklaring heeft overgelegd van haar andere directe buur, de bewoonster van [a-straat] 247 en van de vorige bewoonster van die woning, inhoudende dat zij geen overlast hebben (gehad) van de honden van [appellante] , en schriftelijke verklaringen van buurtbewoners, inhoudende dat de honden van [appellante] goed zijn opgevoed en dat zij de honden niet horen blaffen wanneer zij langs de door [appellante] gehuurde woning lopen. Bovendien heeft [appellante] gemotiveerd weersproken dat op een aantal door [B] in haar klachten genoemde tijdstippen sprake kan zijn geweest van overlast.
5.5
De overgelegde schriftelijke klachten van [B] zijn in dit licht dan ook niet toereikend om bewezen te achten dat sprake is van ernstige overlast, ook niet wanneer de verklaring van de vorige bewoners van de woning [a-straat] 249 en het verslag van de medewerkers van Goedestede over hun ervaringen tijdens het onaangekondigde bezoek worden meegewogen. Daarbij heeft te gelden dat, zoals [appellante] heeft opgewerkt, de vorige bewoners van [a-straat] 249, zoals ook volgt uit hun schriftelijke klacht, graag wilden verhuizen naar een appartement in een woon-zorgcomplex en dat de medewerkers van Goedestede slechts eenmalig zelf een bezoek hebben gebracht aan de woning, zodat aan hun bevindingen van dat bezoek geen conclusies kunnen worden verbonden over de structurele situatie.
5.6
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dan ook dat voor het antwoord op de vraag of op basis van de overgelegde stukken vaststaat dat sprake is van ernstige overlast de waardering van het rapport van Geluidsconsult cruciaal is. Uit dat rapport volgt dat sprake is van ernstige geluidsoverlast door de honden van [appellante] . [appellante] heeft echter fundamentele kritiek op het rapport uitgeoefend, onder meer op de gebruikte methode, op het meenemen van geluiden van buiten die niet afkomstig zijn van de honden van [appellante] , op de bijtelling van 10 dB (A) bij het geluid van een blaffende hond, op het niet in aanmerking nemen van de geluidgevoeligheid bij [B] en de inrichting van de woning van [B] en op de door Geluidsconsult gehanteerde classificering van burenlawaai, die er volgens [appellante] op neerkomt dat hondengeblaf altijd tot een indeling in klasse 3 (“ontoelaatbaar veel geluidoverlast”) leidt.
5.7
Het hof ziet in deze kritiek reden om een deskundigenonderzoek te gelasten om antwoord te krijgen op de vraag of het onderzoek van Geluidconsult B.V. voldoet aan de eisen die aan een dergelijk onderzoek kunnen worden gesteld en of de conclusies die Geluidconsult B.V. verbindt aan het door haar verrichte onderzoek een deugdelijke basis hebben.
5.8
Het hof overweegt in dit verband dat het niet voor de hand ligt dat een nieuw geluidonderzoek wordt verricht, omdat worden een dergelijk onderzoek naar verwachting onvoldoende representatief zal zijn, nog daargelaten dat onduidelijk is of [appellante] op dit moment nog geregeld met haar honden in de woning verblijft. Het hof ziet geen reden om [appellante] op voorhand te volgen in haar stelling dat het onderzoek onbruikbaar is omdat het is verricht in een niet representatieve periode vanwege de ernstige ziekte, het overlijden en de uitvaart van haar vader. Na het te houden deskundigenonderzoek zal het hof bij het antwoord op de vraag of vaststaat dat sprake is (geweest) van ernstige geluidsoverlast ook deze stelling van [appellante] betrekken.
5.9
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor akte uitlating deskundigenbericht door partijen. Partijen dienen zich uit te laten over het aantal deskundigen, de persoon van de deskundige(n) en de aan de deskundige(n) te stellen vragen. Het verdient aanbeveling dat partijen zich met elkaar verstaan en proberen tot een eensluidende voordracht te komen.
5.10
Ten aanzien van het voorschot op de kosten van de deskundige overweegt het hof reeds nu dat dit voorschot van rekening komt van Goedestede.
De beslissing
Het gerechtshof, alvorens verder te beslissen:
verwijst de zaak naar de rol van 29 augustus 2017 voor uitlating deskundigenbericht aan de zijde van beide partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. J.M. Rowel-van der Linde en
mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 1 augustus 2017.