ABRvS, 10-06-2015, nr. 201408570/1/R6
ECLI:NL:RVS:2015:1837
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10-06-2015
- Zaaknummer
201408570/1/R6
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:1837, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑06‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 15 Tracéwet
- Vindplaatsen
AB 2015/313 met annotatie van W.J. Bosma
JBO 2015/230 met annotatie van D. van der Meijden
JOM 2015/534
Uitspraak 10‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 4 september 2014 heeft de minister het tracébesluit "A27/A1 Aansluiting Utrecht Noord - Knooppunt Eemnes - Aansluiting Bunschoten-Spakenburg" vastgesteld.
201408570/1/R6.
Datum uitspraak: 10 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
1. de stichting Stichting Baarnse IJsbanen, gevestigd te Baarn,
2. de vereniging Vereniging tot Behoud van Anna's Hoeve, gevestigd te Hilversum,
3. de vereniging Vereniging Bewoners Belangen Copijnlaan eo (hierna: Vereniging BBC), gevestigd te Groenekan, gemeente De Bilt,
4. Bewonerscollectief Buurtschap Nieuwe Wetering (hierna: Bewonerscollectief BNW), gevestigd te Groenekan, gemeente De Bilt,
5. [appellant sub 5A] en [appellante sub 5B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 5]), beiden wonend te [woonplaats],
6. [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], beiden wonend te [woonplaats],
7. [appellante sub 7], wonend te [woonplaats],
8. [appellant sub 8A] en [appellante sub 8B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 8]), beiden wonend te [woonplaats],
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jachthaven Eembrugge B.V. (hierna: Jachthaven Eembrugge), gevestigd te Baarn,
10. [appellant sub 10A] en [appellante sub 10B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 10]), beiden wonend te [woonplaats],
11. [appellant sub 11], wonend te [woonplaats],
12. [appellante sub 12A] en [appellant sub 12B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 12]), wonend te [woonplaats],
13. [appellant sub 13] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
14. [appellant sub 14], wonend te [woonplaats],
15. [appellant sub 15A] en [appellant sub 15B], wonend te [woonplaats],
16. [appellante sub 16], wonend te [woonplaats],
17. [appellant sub 17], wonend te [woonplaats],
18. de stichting Stichting Stop Geluidhinder Maartensdijk (hierna: Stichting SGM), gevestigd te Maartensdijk, gemeente De Bilt,
19. [appellant sub 19], wonend te [woonplaats],
20. [appellante sub 20A] en [appellant sub 20B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 20]), wonend te [woonplaats],
21. de vereniging Fietscross Club The Wheely's (hierna: The Wheely's), gevestigd te Baarn,
22. [appellante sub 22], gevestigd te [plaats], en anderen (hierna in enkelvoud: [appellante sub 22]),
en
de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2014 heeft de minister het tracébesluit "A27/A1 Aansluiting Utrecht Noord - Knooppunt Eemnes - Aansluiting Bunschoten-Spakenburg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Stichting Baarnse IJsbanen, Vereniging tot Behoud van Anna's Hoeve, Vereniging BBC, Bewonerscollectief BNW, [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], [appellante sub 7], [appellant sub 8], Jachthaven Eembrugge, [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 13] en anderen, [appellant sub 14], [appellant sub 15A] en [appellant sub 15B], [appellante sub 16], [appellant sub 17], Stichting SGM, [appellant sub 19], [appellant sub 20], The Wheely's en [appellante sub 22] beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Een aantal appellanten heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2015, waar een aantal partijen is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook de minister heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen.
Overwegingen
Mogelijkheid opdracht
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Strekking tracébesluit
2. Het tracébesluit voorziet hoofdzakelijk in de verbreding van de A27 tussen de aansluiting Utrecht-Noord en de aansluiting Bilthoven van 2x2 naar 2x3 rijstroken, het geschikt maken van een deel van de vluchtstrook op de oostbaan van dit traject als spitsstrook en de verbreding van de A1 tussen het knooppunt Eemnes en de aansluiting Bunschoten-Spakenburg van 2x2 naar 2x4 rijstroken.
Ontvankelijkheid
Beroepstermijn (Jachthaven Eembrugge)
3. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid is bij verzending per post een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.1. Het tracébesluit is op 11 september 2014 ter inzage gelegd. De beroepstermijn liep daarom van 12 september 2014 tot en met 23 oktober 2014.
Het beroepschrift van Jachthaven Eembrugge is op 24 oktober 2014 per fax en via het digitaal loket ontvangen. Dit is na het einde van de beroepstermijn. Het beroepschrift is niet per post bezorgd, zodat het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb niet van toepassing is. Jachthaven Eembrugge heeft geen omstandigheden gesteld die aanleiding geven voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest. Het beroep van Jachthaven Eembrugge is dan ook niet-ontvankelijk.
Zienswijzen
4. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
5. Vereniging tot Behoud van Anna’s Hoeve heeft geen zienswijzen over het ontwerp-tracébesluit naar voren gebracht. Zij stelt dat dit haar niet kan worden verweten, omdat na de terinzagelegging van het ontwerp-tracébesluit de omstandigheden zijn gewijzigd rond de aanleg van de ecologische verbindingszone "De Groene Schakel". Deze is voorzien bij natuurgebied Anna’s Hoeve in de omgeving van de A27. Tijdens de ter terinzagelegging van het ontwerp-tracébesluit waren alleen de ruwe kaders van de ecologische verbindingszone bekend, aldus de vereniging.
5.1. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat Vereniging tot Behoud van Anna’s Hoeve redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijzen over het ontwerp-tracébesluit naar voren heeft gebracht. Voor zover de Vereniging vreesde voor negatieve gevolgen van het tracé op de mogelijk te realiseren ecologische verbindingszone had zij op basis daarvan haar zienswijzen over het ontwerp-tracébesluit naar voren kunnen brengen, ook al waren tijdens de terinzagelegging van het ontwerp nog slechts de ruwe kaders van de ecologische verbindingszone bekend. Het beroep van Vereniging tot Behoud van Anna’s Hoeve is dan ook niet-ontvankelijk.
6. [appellante sub 7] heeft geen zienswijzen over het ontwerp-tracébesluit naar voren gebracht. Zij wijst erop dat het tracébesluit ten opzichte van het ontwerp gewijzigd is vastgesteld.
6.1. Hoewel het tracébesluit ten opzichte van het ontwerp op enkele punten gewijzigd is vastgesteld, is [appellante sub 7] hierdoor niet in een nadeliger positie gebracht. Haar kan daarom redelijkerwijs worden verweten dat zij geen zienswijzen over het ontwerp-tracébesluit naar voren heeft gebracht. Het beroep van [appellante sub 7] is dan ook niet-ontvankelijk.
7. [appellante sub 22] heeft geen zienswijzen over het ontwerp-tracébesluit naar voren gebracht. Gelet op het verhandelde ter zitting acht zij dit verschoonbaar, omdat volgens haar niet op de juiste wijze kennis is gegeven van de terinzagelegging van het ontwerp en zij niet persoonlijk van de terinzagelegging op de hoogte is gebracht.
7.1. Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Awb geeft het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
Ingevolge het tweede lid wordt de kennisgeving, indien het een besluit van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan betreft, in ieder geval in de Staatscourant geplaatst, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Ingevolge artikel 3:13, eerste lid, zendt het bestuursorgaan, indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht, voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp toe aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
7.2. De minister heeft voorafgaand aan de terinzagelegging in de Staatscourant, nr. 17686, kennis gegeven van het ontwerp-tracébesluit. De minister heeft eveneens een kennisgeving geplaatst in de Gooi- en Eembode en het Baarns Weekblad. Daarmee heeft de minister voldaan aan artikel 3:12, tweede lid, van de Awb. Hier doet niet aan af dat, zoals [appellante sub 22] ter zitting heeft gesteld, zij de Gooi- en Eembode en het Baarns Weekblad destijds niet ontving. De Afdeling heeft reeds eerder geoordeeld, bijvoorbeeld in de uitspraak van 15 oktober 2008 in zaak nr. 200706883/1, dat het bevoegd gezag op grond van artikel 3:12, eerste lid, van de Awb een zekere vrijheid heeft in de keuze van het blad of de bladen waarin een kennisgeving wordt geplaatst. Voorts bestond geen verplichting [appellante sub 22] persoonlijk van het ontwerp in kennis te stellen. In artikel 3:13, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht, het ontwerp voorafgaand aan de terinzagelegging aan deze belanghebbenden moet worden gezonden. Het tracébesluit is echter niet aan [appellante sub 22] gericht. Dit betekent dat [appellante sub 22] redelijkerwijs kan worden verweten dat zij geen zienswijzen over het tracébesluit naar voren heeft gebracht. Het beroep van [appellante sub 22] is om deze reden niet-ontvankelijk.
8. Vereniging BBC, Bewonerscollectief BNW en [appellant sub 17] hebben geen zienswijzen over het ontwerp-tracébesluit naar voren gebracht. Zij richten zich in beroep evenwel mede tegen het tracébesluit voor zover dat ten opzichte van het ontwerp gewijzigd is vastgesteld en als gevolg waarvan zij in een nadeliger positie zijn gebracht. Het betreft de wijziging van de aansluiting Bilthoven en de wijziging van de vast te stellen hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van woningen. In zoverre kan aan hen redelijkerwijs niet worden verweten dat zij geen zienswijzen naar voren hebben gebracht. De beroepen van Vereniging BBC, Bewonerscollectief BNW en [appellant sub 17] zijn dan ook ontvankelijk voor zover ze tegen deze wijzigingen zijn gericht. Voor het overige zijn hun beroepen niet-ontvankelijk.
Ring Utrecht
9. Bewonerscollectief BNW, [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 14], Poel en [appellant sub 15B], [appellant sub 17], Stichting SGM en [appellant sub 19] betogen dat de minister het project Ring Utrecht in het tracébesluit had moeten betrekken. Ter zitting hebben zij toegelicht dat zij vrezen te worden benadeeld als de twee projecten op grond van twee verschillende wettelijke regelingen voor de beoordeling van geluidhinder worden gerealiseerd.
9.1. De minister stelt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2008 in zaak nr. 200703693/1 dat hij beleidsvrijheid heeft bij de begrenzing van tracébesluiten. Ter zitting heeft de minister uiteengezet dat het voorliggende tracébesluit en het project Ring Utrecht weliswaar gedeeltelijk - wat betreft de A27 tussen Utrecht-Noord en de aansluiting Bilthoven - overlappen, maar gericht zijn op de oplossing van andere verkeersproblemen. Het project Ring Utrecht heeft volgens de minister bovendien een grotere omvang. De definitieve besluitvorming over dit project zal nog even op zich laten wachten, terwijl de verbreding van de A27 en A1 al vertraagd is. De minister wijst erop dat in het akoestisch onderzoek rekening is gehouden met de verwachte verkeerstoename als gevolg van het project Ring Utrecht.
9.2. De minister heeft beleidsvrijheid bij de begrenzing van tracébesluiten (vergelijk de door de minister aangehaalde uitspraak van 3 december 2008 in zaak nr. 200703693/1).
9.3. Niet in geschil is dat het tracé overlapt met het voorgenomen project Ring Utrecht wat betreft de A27 tussen Utrecht-Noord en de aansluiting Bilthoven. Het tracébesluit voorziet voor dit traject in de uitbreiding naar drie rijstroken plus een vluchtstrook die in de spits als vierde rijstrook fungeert. De minister is voornemens in het kader van het project Ring Utrecht te voorzien in een verdere uitbreiding naar vier rijstroken plus een vluchtstrook. Onbestreden is dat deze verdere uitbreiding verband houdt met de overige verkeersmaatregelen die de minister in het kader van het project Ring Utrecht wenst te voorzien en in zoverre gericht is op de oplossing van een ander verkeersprobleem. Het aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat tussen het tracé en het project Ring Utrecht een zodanige samenhang bestaat dat de minister in redelijkheid niet tot de vastgestelde begrenzing van het tracébesluit heeft kunnen komen. Aan dit oordeel doet niet af de vrees van appellanten dat zij zullen worden benadeeld als de twee projecten op grond van twee verschillende wettelijke regelingen voor de beoordeling van geluidhinder worden gerealiseerd. Daargelaten de vraag of deze vrees terecht is, moet elk tracébesluit voldoen aan de Tracéwet en de andere toepasselijke regelgeving zoals die gelden op het moment waarop het tracébesluit wordt vastgesteld.
Verkeersgegevens
10. Vereniging BBC, Bewonerscollectief BNW, [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 14], Poel en [appellant sub 15B], [appellant sub 17], Stichting SGM en [appellant sub 19] voeren aan dat het verwachte weekdaggemiddelde voertuigen in 2015 in het akoestisch onderzoek hoger is dan waarvan is uitgegaan in het milieueffectrapport ten aanzien van de luchtkwaliteit. Dit heeft bij hen tot de vrees geleid dat in het akoestisch onderzoek de toename van de geluidbelasting in 2028 ten opzichte van 2015 is onderschat. Ter zitting hebben zij hieraan toegevoegd dat de verwachte verkeersintensiteiten door de jaren heen steeds zijn gewijzigd en dat zij geen vertrouwen meer hebben in de door de minister berekende cijfers.
10.1. De minister stelt dat het akoestisch onderzoek dat aan het tracébesluit ten grondslag ligt, is gebaseerd op het Nieuw Regionaal Model (hierna: NRM) uit 2013. Voor het milieueffectrapport is een oudere versie gebruikt. Daarnaast gaat het akoestisch onderzoek uit van recentere peiljaren. Dit verklaart volgens de minister het verschil.
10.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 3 december 2008 in zaak nr. 200703693/1 geven modellen noodzakelijkerwijs een abstractie van de te verwachten werkelijkheid weer. De validiteit van een model, zoals het NRM, wordt pas aangetast wanneer de uitkomsten te zeer afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid.
10.3. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in dit geval getwijfeld moet worden aan de validiteit van het NRM. Dat voor het akoestisch onderzoek een nieuwere versie van het NRM is gebruikt dan voor het milieueffectrapport betekent op zichzelf immers niet dat in het akoestisch onderzoek de verkeersintensiteit en daarmee de geluidbelasting is onderschat. Ook de omstandigheid dat appellanten geen vertrouwen hebben in door de minister berekende verkeersintensiteiten is onvoldoende om aan de validiteit van het NRM te twijfelen.
11. Bewonerscollectief BNW, [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], Poel en [appellant sub 15B], [appellant sub 17] en [appellant sub 19] richten zich tegen de wijziging van de aansluiting Bilthoven, die bestaat uit de vervanging van de aanwezige ovonde door een kruising met verkeerslichten. Zij stellen dat door deze wijziging de verkeersintensiteit op de Nieuwe Weteringseweg in Groenekan zal toenemen en dat op deze weg meer files zullen ontstaan. Volgens hen is hiermee is in het akoestisch onderzoek en in het milieueffectrapport ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit ten onrechte geen rekening gehouden.
11.1. Uit de figuren en tabellen in het "Specifiek bijlagenrapport akoestisch onderzoek" van 15 mei 2014 volgt dat in het akoestisch onderzoek rekening is gehouden met de wijziging van de aansluiting Bilthoven. Appellanten hebben de juistheid van de daar vermelde verkeersintensiteiten in de nieuwe situatie op de Nieuwe Weteringseweg in Groenekan niet gemotiveerd bestreden. Daarom bestaat in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat het tracébesluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
11.2. In de "Notitie actualiteit MER" van april 2014 staat dat het verkeerskundig onderzoek dat heeft plaatsgevonden voor het tracébesluit is gebaseerd op een geactualiseerde versie van het verkeersmodel. In dat onderzoek zijn de uitgangspunten en modeljaren aangepast aan de nieuwste inzichten en is rekening gehouden met het project Ring Utrecht. Door deze actualisatie verschillen de uitkomsten van het nieuwe verkeersonderzoek van het verkeersonderzoek dat voor het milieueffectrapport is gebruikt. De wijzigingen in de verkeerscijfers in het tracébesluit hebben volgens de notitie niet geleid tot een voor luchtkwaliteit significante verandering van het ontwerp en het ruimtebeslag. Hierdoor zal het effect op de concentraties vergelijkbaar zijn. Net als in het milieueffectrapport zal er ook nu geen sprake zijn van overschrijdingsgebieden. Daardoor zijn er ook geen woningen of andere gevoelige bestemmingen gelegen binnen overschrijdingsgebieden. De conclusie uit het milieueffectrapport blijft gehandhaafd, aldus de notitie.
Appellanten hebben deze bevindingen van de "Notitie actualiteit MER" niet bestreden. Daarom bestaat ook in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat het tracébesluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Luchtkwaliteit
Actualiteit milieueffectrapport
12. Vereniging BBC, Bewonerscollectief BNW, [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 14], Poel en [appellant sub 15B], [appellant sub 17], Stichting SGM en [appellant sub 19] wijzen erop dat het milieueffectrapport wat het onderdeel luchtkwaliteit betreft dateert uit 2010. Zij betogen dat de inzichten en modellen sindsdien zijn veranderd en dat de minister om deze reden een nieuw onderzoek had moeten laten verrichten.
12.1. Zoals hiervoor onder 11.2 is weergegeven blijft volgens de "Notitie actualiteit MER" de conclusie van het milieueffectrapport over het aspect luchtkwaliteit gehandhaafd. Deze conclusie is onvoldoende gemotiveerd bestreden. Daarom faalt het betoog.
Goedkeuring NSL
13. Vereniging BBC, Bewonerscollectief BNW, [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 14], Poel en [appellant sub 15B], [appellant sub 17], Stichting SGM en [appellant sub 19] vrezen de gevolgen van het tracé voor de luchtkwaliteit. Zij voeren aan dat de minister niet heeft mogen volstaan met een verwijzing naar de opname van het tracé in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL). Zij wijzen erop dat het NSL is vastgesteld in verband met de beschikking van de Europese Commissie van 7 april 2009 betreffende de kennisgeving van Nederland inzake uitstel van het tijdstip waarop aan de grenswaarden voor NO2 moet worden voldaan en vrijstelling van de verplichting de grenswaarden voor PM10 toe te passen (C(2009) 2560). Het uitstel en de vrijstelling zijn verleend tot uiterlijk 31 december 2014 onderscheidenlijk 10 juni 2011. Appellanten betogen dat na deze data de vereiste goedkeuring van het NSL door de Europese Commissie ontbreekt.
13.1. Ingevolge artikel 22, eerste lid, van Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB 2008 L 152; hierna: de luchtkwaliteitsrichtlijn) mag een lidstaat, wanneer in een bepaalde zone of agglomeratie, overeenstemming met de grenswaarden voor stikstofdioxide of benzeen niet kan worden bereikt op de in bijlage XI genoemde uiterste tijdstippen, deze tijdstippen voor die specifieke zone of agglomeratie met ten hoogste vijf jaar uitstellen, mits voldaan is aan de voorwaarde dat voor de zone of agglomeratie waarvoor het uitstel zou gaan gelden, een luchtkwaliteitsplan wordt opgesteld overeenkomstig artikel 23; een dergelijk luchtkwaliteitsplan wordt aangevuld met de in bijlage XV, deel B, opgesomde gegevens die verband houden met de betrokken verontreinigende stoffen en toont aan hoe overeenstemming met de grenswaarden vóór het nieuwe uiterste tijdstip kan worden bereikt.
Ingevolge het tweede lid is de lidstaat, wanneer in een bepaalde zone of agglomeratie overeenstemming met de in bijlage XI genoemde grenswaarden voor PM10 niet kan worden bereikt wegens locatiespecifieke dispersiekarakteristieken, ongunstige klimaatomstandigheden of grensoverschrijdende bijdragen, uiterlijk tot 11 juni 2011 vrijgesteld van de verplichting om die grenswaarden toe te passen, mits aan de voorwaarden van het eerste lid is voldaan en de betreffende lidstaat aantoont dat op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau alle passende maatregelen genomen zijn om de uiterste tijdstippen na te leven.
Ingevolge het vierde lid stelt een lidstaat, wanneer het eerste of tweede lid volgens hem van toepassing is, de Commissie daarvan in kennis en deelt hij het in het eerste lid bedoelde luchtkwaliteitsplan mede, met inbegrip van alle relevante gegevens die de Commissie nodig heeft om te beoordelen of aan de desbetreffende voorwaarden is voldaan. Bij haar beoordeling houdt de Commissie rekening met de geraamde effecten op de luchtkwaliteit in de lidstaten, nu en in de toekomst, van door de lidstaten genomen maatregelen en met de geraamde effecten op de luchtkwaliteit van bestaande communautaire maatregelen en van toekomstige communautaire maatregelen die door de Commissie worden voorgesteld. Wanneer de Commissie binnen negen maanden na de ontvangst van de kennisgeving geen bezwaren heeft gemaakt, wordt aan de desbetreffende voorwaarden voor toepassing van het eerste lid of het tweede lid geacht te zijn voldaan. Indien bezwaren worden gemaakt, kan de Commissie van lidstaten verlangen dat luchtkwaliteitsplannen worden aangepast of vervangen door nieuwe.
13.2. Ingevolge artikel 5.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer stelt de minister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad en gehoord de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, met betrekking tot een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde die op of na het daarbij behorende tijdstip wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, een programma vast dat gericht is op het bereiken van die grenswaarde. Het programma heeft betrekking op een daarbij aan te geven periode van vijf jaar.
Ingevolge het tiende lid, aanhef en onder b, kan de minister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad en gehoord de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, het programma, bedoeld in het eerste lid, ambtshalve wijzigen indien naar zijn oordeel het programma, de periode waarop het betrekking heeft of de daarin genoemde of beschreven ontwikkelingen, voorgenomen besluiten of maatregelen om andere redenen wijziging behoeven.
Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, maken bestuursorganen bij de uitoefening van een in het tweede lid bedoelde bevoegdheid of toepassing van een daar bedoeld wettelijk voorschrift, welke uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gebruik van een of meer van de volgende gronden en maken daarbij aannemelijk:
(…)
d. dat een uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12, eerste lid, vastgesteld programma.
13.3. Bij besluit van de staatssecretaris van 3 juni 2014 (Staatscourant 2014, nr. 15920) is op grond van artikel 5.12, tiende lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer de periode waarop het NSL betrekking heeft verlengd tot en met 31 december 2016. Niet in geschil is dat het tracé in het NSL is opgenomen. Dit betekent dat de minister ten aanzien van de gevolgen van het tracé voor de luchtkwaliteit zich in beginsel heeft mogen baseren op artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer. Anders dan appellanten veronderstellen, doet hier niet aan af dat het uitstel en de vrijstelling van de grenswaarden per 31 december 2014 onderscheidenlijk 10 juni 2011 zijn verlopen. Het gevolg hiervan is dat Nederland de grenswaarden van de luchtkwaliteitsrichtlijn in acht moet nemen, hetgeen de minister ook niet betwist. Of het tracébesluit leidt tot een overschrijding van deze grenswaarden, die zijn geïmplementeerd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer, zal hierna onder 14 en verder worden beoordeeld in het kader van de exceptieve toetsing van het NSL aan de Wet milieubeheer.
Grenswaarden
14. Vereniging BBC, Bewonerscollectief BNW, [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 14], Poel en [appellant sub 15B], [appellant sub 17], Stichting SGM en [appellant sub 19] betogen dat als gevolg van de realisering van het tracé de grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes zullen worden overschreden. Zij twijfelen aan de representativiteit van de berekeningen die de minister met de NSL-monitoringstool heeft gemaakt en die geen overschrijdingen te zien geven. Zij stellen in dit verband dat de resultaten van de NSL-monitoringstool afwijken van geavanceerdere modellen als Pluim Plus en Stacks+. Ook zijn in Rotterdam en Amsterdam recent overschrijdingen gemeten. Zij stellen verder dat de NSL-monitoringstool niet is ontwikkeld voor snelheden van 130 kilometer per uur. Voorts wijzen zij op berekeningen van de Omgevingsdienst Regio Utrecht en metingen van Milieudefensie, waaruit zij afleiden dat bij hun woningen overschrijdingen van de grenswaarden zullen ontstaan.
14.1. Ingevolge artikel 5.12, vijfde lid, van de Wet milieubeheer worden in een programma als bedoeld in het eerste lid geen besluiten als bedoeld in het derde lid, onder c, opgenomen, indien het aannemelijk is dat deze een overschrijding of verdere overschrijding van een geldende grenswaarde tot gevolg hebben op het tijdstip waarop, met toepassing van:
a. uitstel als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de EG-richtlijn luchtkwaliteit, van de tijdstippen waarop aan de in bijlage 2 opgenomen grenswaarden voor stikstofdioxide of benzeen moet worden voldaan,
b. vrijstelling als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de EG-richtlijn luchtkwaliteit, van de verplichting om aan de in bijlage 2 opgenomen grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) te voldoen,
ingevolge die richtlijn aan de desbetreffende grenswaarde moet worden voldaan.
Ingevolge voorschrift 2.1, eerste lid, van bijlage 2 van de Wet milieubeheer gelden voor stikstofdioxide de volgende grenswaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens:
a. 200 microgram per m3 als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal achttien maal per kalenderjaar mag worden overschreden, en
b. 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010.
Ingevolge voorschrift 4.1 gelden voor zwevende deeltjes (PM10) de volgende grenswaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens:
a. 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie;
b. 50 microgram per m3 als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden.
Ingevolge voorschrift 4.4, eerste lid, geldt voor zwevende deeltjes (PM2,5) met ingang van 1 januari 2015 de volgende grenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens: 25 microgram per m3, gedefinieerd als jaargemiddelde concentratie.
Ingevolge artikel 71, eerste lid, van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 vindt het door middel van berekening vaststellen van concentraties van verontreinigende stoffen in de buitenlucht bij wegen plaats overeenkomstig de in bijlage 1 opgenomen standaardrekenmethode 1, dan wel volgens de in bijlage 2 opgenomen standaardrekenmethode 2, al naar gelang en voor zover de desbetreffende situatie valt binnen het toepassingsgebied van de ene dan wel de andere methode.
Ingevolge het tweede lid kan in situaties voor zover die binnen het toepassingsgebied vallen van standaardrekenmethode 1 of 2 geheel of gedeeltelijk worden afgeweken van de betreffende standaardrekenmethode, mits een andere methode waarmee wordt afgeweken passend is en kwalitatief gelijkwaardig aan die standaardrekenmethode.
Ingevolge artikel 77 wordt voor het vaststellen van kwaliteitsniveaus als bedoeld in artikel 5.12, derde lid, onder a, van de wet, het in samenhang bepalen van de effecten van ontwikkelingen, besluiten en maatregelen als bedoeld in artikel 5.12, tweede of derde lid, van de wet en het bepalen van het bereiken van de grenswaarden, bedoeld in artikel 5.12, eerste of derde lid, van de wet, gebruik gemaakt van de standaardrekenmethoden, bedoeld in de artikelen 71 en artikel 75.
14.2. De besluiten tot vaststelling en wijziging van het NSL die op grond van artikel 5.12 van de Wet milieubeheer met betrekking tot onder meer het onderhavige tracé zijn vastgesteld, zijn besluiten van algemene strekking. Tegen deze besluiten van algemene strekking kan geen beroep worden ingesteld. Wel is zogenoemde exceptieve toetsing van deze besluiten mogelijk. Dit houdt in dat zulke besluiten buiten toepassing blijven indien zij in strijd zijn met een wettelijk voorschrift dan wel in strijd zijn met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het bevoegd gezag om de verschillende belangen, die bij het nemen van een besluit van algemene strekking betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De rechter heeft daarbij niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen en heeft ook overigens daarbij terughoudendheid te betrachten.
Niet in geschil is dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit van de wegen in het NSL zijn beoordeeld aan de hand van de standaardrekenmethoden als bedoeld in artikel 71 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Het gebruik van deze methoden in het kader van het NSL is dwingend voorgeschreven in artikel 77 van de Regeling. Niet in geschil is dat volgens de berekeningen die in het kader van het NSL zijn gemaakt in de omgeving van het tracé geen overschrijdingen van de grenswaarden optreden en dat de opname van het tracé in het NSL ook niet zal leiden tot een overschrijding van een grenswaarde. Uit de stellingen van appellanten die erop neerkomen dat de representativiteit van de toegepaste berekeningsmethode wordt betwijfeld, dat andere berekeningsmethoden beter zouden zijn en dat door derden uitgevoerde berekeningen tot andere resultaten heeft geleid, blijkt niet dat het NSL strijdt met wettelijke voorschriften. De Afdeling ziet daarin evenmin strijd met een algemeen rechtsbeginsel. Voor buiten toepassing laten van het NSL bestaat dan ook geen grond.
Het voorgaande brengt de Afdeling tot het oordeel dat de minister het tracébesluit heeft mogen vaststellen op grond van artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer. Daarom faalt het betoog.
Geluidhinder
15. Het akoestisch onderzoek dat aan het tracébesluit ten grondslag is gelegd, is vastgelegd in het "Hoofdrapport akoestisch onderzoek", het "Bijlagenrapport algemene uitgangspunten akoestisch onderzoek" en het "Specifiek bijlagenrapport akoestisch onderzoek", alle van 15 mei 2014.
In het akoestisch onderzoek is aan de hand van hoofdstuk VI, afdeling 2A, van de Wet geluidhinder, zoals die luidde voor 1 juli 2012, beoordeeld of na de realisering en ingebruikname van het tracé de in die wet gestelde voorkeursgrenswaarden voor de geluidbelasting van geluidgevoelige objecten zullen worden gehaald of dat hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van die objecten moeten worden vastgesteld. Daarbij is tevens beoordeeld of geluidbeperkende maatregelen doelmatig zijn.
16. Vereniging BBC, [appellant sub 5], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 14] en Stichting SGM betogen dat een aantal woningen aan de Koningin Wilhelminaweg in Groenekan ten onrechte niet als saneringswoning is aangemerkt. Bewonerscollectief BNW, [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], Poel en [appellant sub 15B], [appellant sub 17] en [appellant sub 19] betogen dat een aantal woningen aan de Nieuwe Weteringseweg in Groenekan ten onrechte niet als saneringswoning is aangemerkt. Zij allen wijzen in dit verband op een melding van de gemeente De Bilt waarop de woningen als te saneren zijn aangeduid.
Voornoemde appellanten kunnen zich voorts niet verenigen met de wijze waarop de doelmatigheid van de geluidschermen bij Groenekan en Maartensdijk is beoordeeld. Gelet op het verhandelde ter zitting zijn zij van mening dat de minister hogere en langere basisschermen als uitgangspunt had kunnen nemen voor de beoordeling van de verschillende mogelijke varianten. Ter zitting hebben Bewonerscollectief BNW en [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] voorts aangevoerd dat het tracébesluit ten aanzien van de bewoners van de Nieuwe Weteringseweg in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld, omdat voor hun woningen geen geluidschermen zijn voorzien langs de A27 en voor andere woningen langs de A27 wel.
16.1. Ingevolge artikel 87d, tweede lid, (oud) van de Wet geluidhinder, kort samengevat, wordt bij het voorbereiden van een wijziging of verbreding van een hoofdweg vanwege de minister een akoestisch onderzoek ingesteld naar de geluidbelasting van geluidgevoelige bestemmingen in de zone van de hoofdweg zonder maatregelen en naar de doeltreffendheid van maatregelen ter beperking van de geluidbelasting van deze geluidgevoelige bestemmingen.
In artikel 87f, eerste tot en met derde lid, (oud) is bepaald wat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting is van woningen waarbij sprake is van een aanpassing van een weg in de zin van artikel 87b, eerste lid, aanhef en onder h. Volgens laatstgenoemde bepaling wordt onder aanpassing van een weg verstaan een aanpassing met betrekking tot een aanwezige weg waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 87d blijkt dat ten gevolge van die aanpassing de berekende geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van deze afdeling en afdeling 2 van hoofdstuk VII als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd.
In artikel 87g, eerste en tweede lid, (oud) is bepaald wat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting is van woningen waarvan de geluidbelasting vanwege de betrokken wegen op 1 maart 1986 hoger was dan 60 dB(A).
Ingevolge artikel 87f, vierde en vijfde lid, (oud) kunnen hogere waarden worden vastgesteld dan de in het eerste tot en met derde lid bedoelde waarden.
Ingevolge artikel 87g, derde tot en met vijfde lid, (oud) kunnen hogere waarden worden vastgesteld dan de in het eerste en tweede lid bedoelde waarden.
Ingevolge artikel 87f, zesde lid, (oud) onderscheidenlijk artikel 87g, zevende lid, (oud) kunnen hogere waarden slechts worden vastgesteld in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege de betrokken wegen, tot de ingevolge het eerste tot en met derde lid van artikel 87f onderscheidenlijk het eerste of tweede lid van artikel 87g geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.
16.2. De door appellanten bedoelde woningen aan de Koningin Wilhelminaweg en de Nieuwe Weteringseweg in Groenekan zijn in het akoestisch onderzoek betrokken. Uit bijlage B van het "Specifiek bijlagenrapport akoestisch onderzoek" volgt dat de geluidbelasting van deze woningen op 1 maart 1986 niet hoger was dan 60 dB(A). Appellanten hebben dit niet bestreden. De minister is er dan ook terecht van uitgegaan dat deze woningen geen zogenoemde saneringswoningen zijn waarvan de maximaal toelaatbare geluidbelasting aan de hand van artikel 87g (oud) van de Wet geluidhinder beoordeeld had moeten worden. Aan dit oordeel doet niet af dat de woningen zijn opgenomen in een melding van te saneren woningen van de gemeente De Bilt. Aan een melding als die dan de gemeente De Bilt verbindt artikel 87g (oud) van de Wet geluidhinder voor een tracébesluit als het onderhavige immers geen rechtsgevolgen.
16.3. De minister heeft bij de afweging over het vaststellen van hogere waarden op grond van artikel 87f, zesde lid, (oud) onderscheidenlijk artikel 87g, zevende lid, (oud) van de Wet geluidhinder gebruik gemaakt van het zogenoemde maatregel- en schermencriterium. De Afdeling heeft al eerder, onder meer in de uitspraak van 21 februari 2007 in zaak nr. 200600229/1, geoordeeld dat toepassing van het maatregel- en schermencriterium niet in strijd is met de Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving. Dat, zoals appellanten aanvoeren, de beoordeling van de doelmatigheid van de geluidschermen bij Groenekan en Maartensdijk ook op een andere wijze had kunnen worden uitgevoerd, maakt niet dat de minister het zogenoemde maatregel- en schermencriterium niet mocht toepassen.
16.4. Uit bijlage B van het "Specifiek bijlagenrapport akoestisch onderzoek" volgt dat de berekende geluidbelasting van de woningen aan de Nieuwe Weteringseweg in Groenekan vanwege het tracé in het toekomstige maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de voorkeursgrenswaarden niet met 2 dB of meer wordt verhoogd. Dit betekent dat voor deze woningen geen sprake is van een aanpassing van een weg als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, aanhef en onder h, (oud) van de Wet geluidhinder. Om deze reden hoefde de minister voor deze woningen niet op grond van artikel 87f (oud) van die wet een afweging te maken over het treffen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting, zoals het plaatsen van een geluidscherm. Uit bijlage B van het "Specifiek bijlagenrapport akoestisch onderzoek" volgt verder dat de woningen aan de Nieuwe Weteringseweg geen zogenoemde saneringswoningen zijn waarop artikel 87g (oud) van de Wet geluidhinder van toepassing is. De minister was daarom op grond van deze wettelijke bepaling evenmin verplicht een afweging te maken over het treffen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting. Waar de minister in het "Specifiek bijlagenrapport akoestisch onderzoek" wel een dergelijke afweging heeft gemaakt en naar aanleiding daarvan in het tracébesluit heeft voorzien in een geluidscherm,
betreft het ofwel woningen waar sprake is van een aanpassing van een weg ofwel zogenoemde saneringswoningen. Er is dan ook geen sprake van gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld.
[appellant sub 10]
17. [appellant sub 10] voert aan dat recente metingen hebben uitgewezen dat de binnenwaarde in zijn woning op werkdagen ligt tussen 34,5 en 38,5 dB(A) en in het weekeinde tussen 32,5 en 33,5 dB(A). In het akoestisch onderzoek staat echter niets over extra maatregelen om de binnenwaarde van de woning te verlagen, aldus [appellant sub 10].
17.1. In deze procedure staan alleen het tracébesluit en de daarbij vastgestelde hogere waarden ter beoordeling. Het treffen van maatregelen om de binnenwaarde als bedoeld in artikel 111a, eerste en tweede lid, (oud) van de Wet geluidhinder, thans afdeling 11.3.3.3 van de Wet milieubeheer, te behalen, is geen onderdeel van het tracébesluit. Aan een inhoudelijke bespreking van het betoog komt de Afdeling dan ook niet toe.
[appellant sub 13] en anderen
18. [appellant sub 13] en anderen stellen dat het akoestisch onderzoek uitgaat van dichte en verticale geluidschermen die voor 80 procent absorberend zijn, terwijl het tracébesluit voorziet in transparante en schuine geluidschermen. Volgens hen is onduidelijk of het geluidscherm dat is voorzien nabij hun woningen in Hollandsche Rading uit akoestisch oogpunt gelijkwaardig is aan het geluidscherm in het akoestisch onderzoek. Zij verwijzen hiertoe naar het "Advies geluidschermen" van de Omgevingsdienst Regio Utrecht van 3 maart 2015 (hierna: het advies van de Omgevingsdienst).
18.1. De minister stelt dat uit het rapport "Licht- en geluidreflecties bij achterover hellende schermen in Tracébesluit A27/A1" van TNO van 14 november 2014 (hierna: het TNO-rapport) volgt dat transparante geluidschermen geplaatst met een hellingshoek van 20 graden akoestisch gelijkwaardig zijn aan de verticale en absorberende geluidschermen waarvan het akoestisch onderzoek uitgaat. De minister heeft ter zitting toegelicht dat de conclusies en aanbevelingen van het TNO-rapport in het tracébesluit zijn verwerkt, afgezien van enkele knelpunten. Eén daarvan is de uitvoering van de geluidschermen bij Hollandsche Rading. Aan de oostzijde van de A27 kan het geluidscherm alleen in een hoek worden geplaatst als het scherm een meter verder van de weg af wordt geplaatst. Ter compensatie zal, in overeenstemming met het advies van TNO, het geluidscherm aan de westzijde in een hoek van 20 graden worden geplaatst en absorberend worden uitgevoerd, aldus de minister ter zitting.
18.2. Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het tracébesluit worden bestaande geluidschermen behouden, vervangen of verplaatst. Daarnaast worden nieuwe geluidschermen gerealiseerd. In tabel 3 zijn de geluidschermen weergegeven. Alle nieuwe of te vervangen schermen worden aan de rijkswegzijde absorberend uitgevoerd. Dit wordt bereikt door de schermen onder een hoek van 20 graden achterover te zetten. Schermen waarbij geluidreflecties ten gevolge van andere bronnen kunnen optreden, worden aan de bewonerszijde voor het niet-transparante deel (zie hiervoor tabel 4 van artikel 10) in absorberend materiaal uitgevoerd.
In tabel 3 staat dat bij Hollandsche Rading-West tussen km 89,165 en 90,540 een nieuw geluidscherm wordt geplaatst van 1.375 m lang en 3 m hoog en bij Hollandsche Rading-Oost tussen 89,500 en 90,500 een vervangingsscherm van 1.000 m lang en 6 m hoog en tussen 90,500 en 90,600 een vervangingsscherm van 100 m lang en 5 m hoog.
Ingevolge artikel 10, zevende lid, onder g, worden de in de tabel 4 vermelde geluidschermen geheel of gedeeltelijk transparant uitgevoerd.
Uit tabel 4 volgt dat de bovenste 2 m van het geluidscherm bij Hollandsche Rading-West bij de kruising Vuursche Dreef transparant wordt uitgevoerd. Bij deze kruising wordt de bovenste 5 m van het geluidscherm bij Hollandsche Rading-Oost transparant uitgevoerd. Voor het overige wordt de bovenste 2 m van dit geluidscherm transparant uitgevoerd.
18.3. In het TNO-rapport staat dat voor de onderzochte geluidschermen in het tracébesluit het verschil in geluidniveau tussen een 20 graden achterover hellend, reflecterend scherm en een 80 procent absorberend, verticaal scherm ligt tussen -0,9 en +0,2 dB, in het waarneemgebied tot 1.000 m afstand van de wegas en tot 10 m waarneemhoogte. Dit verschil is afhankelijk van de situatie en de positie van het waarneempunt ten opzichte van de weg. Binnen het genoemde gebied is de verhoging van de geluidbelasting met een 20 graden hellend, reflecterend scherm beperkt tot 0,2 dB ten opzichte van het uitgangspunt voor de schermen in het akoestisch onderzoek van het tracébesluit. Deze verhoging leidt niet tot een overschrijding van grenswaarden voor de geluidbelasting bij woningen.
Verder staat in het TNO-rapport dat voor de berekeningen in het gebied aan de oostzijde van Rijksweg A27 ter hoogte van Hollandsche Rading (km 89,5 tot 90,5) ermee rekening is gehouden dat de schermtop van het hellende scherm aan de oostzijde van de weg een meter verder naar buiten komt te staan dan in het akoestisch onderzoek van het tracébesluit voor het verticale absorberende scherm is aangenomen. Omdat de verschuiving van de schermtop verder van de geluidbron plaatselijk kan leiden tot een geringe verhoging van de geluidbelasting (met minder dan 0,5 dB), heeft Rijkswaterstaat besloten om deze verhoging zoveel mogelijk te compenseren door het 20 graden hellende scherm aan de andere kant van de A27 (de westzijde) aan de wegzijde ook absorberend uit te voeren, aldus het TNO-rapport.
18.4. In het advies van de Omgevingsdienst staat dat in grote lijnen akkoord kan worden gegaan met de berekeningen en conclusies van het TNO-rapport. Aan de conclusies en aanbevelingen van het TNO-rapport over de reflecties aan de achterzijde van de hellende schermen geeft de minister volgens de Omgevingsdienst echter niet of nauwelijks invulling. De minister dient volgens de Omgevingsdienst duidelijk te motiveren en expliciet vast te leggen welke geluidreducerende maatregelen hij wel of niet gaat treffen aan de hellende reflecterende geluidsschermen. Het betreft met name de situatie rondom het verplaatsen van de schermtop met een meter, het aanbrengen van geluidabsorptie aan de voor- en achterzijde en mogelijke aanpassing aan het ontwerp, aldus de Omgevingsdienst.
18.5. Gelet op het TNO-rapport, het advies van de Omgevingsdienst en het verhandelde ter zitting is niet in geschil dat de geluidbelasting van de woningen in Hollandsche Rading ten oosten van de A27 na de uitvoering van het tracébesluit alleen overeenkomt met de berekeningen in het akoestisch onderzoek als wordt voorzien in compensatie voor de gevolgen van de verplaatsing van het schuine geluidscherm aan de oostelijke zijde van de weg. De minister heeft ter zitting te kennen gegeven dat de compensatie zal bestaan uit een aanpassing van het voorziene geluidscherm aan de westelijke zijde van de weg ter vermindering van reflectie van geluid naar de overzijde. Dit geluidscherm zal volgens de minister niet alleen in een hoek van 20 graden worden geplaatst, maar bovendien aan de wegzijde in absorberend materiaal worden uitgevoerd. Dit laatste volgt echter niet uit artikel 6, tweede lid, van het tracébesluit. De minister heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de aanpassing van het geluidscherm aan de westelijke zijde van de weg anderszins verzekerd is. Onder deze omstandigheden heeft de minister onvoldoende gemotiveerd dat het geluidscherm aan de oostelijke zijde van de A27 bij Hollandsche Rading waarin het tracébesluit voorziet uit akoestisch oogpunt gelijkwaardig is aan het geluidscherm waarvan het akoestisch onderzoek uitgaat. Het betoog slaagt.
19. [appellant sub 13] en anderen voeren verder aan dat het tracébesluit had moeten voorzien in de bovenwettelijke geluidbeperkende maatregelen waarvoor de gemeente De Bilt en de provincie Utrecht gelden ter beschikking hebben gesteld.
19.1. De minister was niet gehouden voor de woningen van [appellant sub 13] en anderen meer maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting te treffen dan waartoe de Wet geluidhinder verplicht. Daarom faalt het betoog.
[appellant sub 14]
20. [appellant sub 14] kan zich niet verenigen met het plaatsen van een geluidscherm van 7 m hoog naast een verzorgingsplaats aan de A27 nabij haar woning in Groenekan. Zij voert aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met mogelijke lichthinder van de verzorgingsplaats. Daarnaast vreest [appellant sub 14] geluidhinder als gevolg van de reflectie van geluid van de spoorweg naast de A27. Dat deze reflectie maximaal ongeveer 1 dB extra geluidbelasting veroorzaakt, zoals in het TNO-rapport staat, acht [appellant sub 14] onvoldoende onderbouwd. Zij verwijst hiertoe naar het advies van de Omgevingsdienst. Verder wijst [appellant sub 14] erop dat in het TNO-rapport maatregelen zijn voorgesteld om de reflectie van geluid door het geluidscherm tegen te gaan. [appellant sub 14] is niet overtuigd door de argumenten van de minister om deze maatregelen niet te treffen. Zo klopt het volgens haar niet dat het plaatsen van een verticaal paneel op een schuin scherm nog niet eerder is toegepast.
20.1. De minister stelt zich op het standpunt dat geen onaanvaardbare lichthinder zal ontstaan als gevolg van de plaatsing van het geluidscherm nabij de woning van [appellant sub 14]. De minister wijst op de bomen die in de buurt staan en op de afscherming van de onderste, dichte, 4 m van het scherm. Wat betreft mogelijke geluidhinder bestaat volgens de minister bij de woning [appellant sub 14] een bijzondere situatie vanwege de nabijheid van de spoorweg. De door TNO aangedragen oplossingen hiervoor acht de minister niet aanvaardbaar vanwege landschappelijke bezwaren en onzekerheid over de precieze gevolgen. De minister acht de verwachte beperkte toename in geluidbelasting aanvaardbaar vanwege de geluidreducerende werking van het geluidscherm voor het geluid van de A27. De toename leidt volgens de minister ook niet tot een overschrijding van de grenswaarde.
20.2. In het TNO-rapport staat dat geluid van het spoor tegen de achterzijde van het scherm kan reflecteren richting de woningen die aan de andere zijde van het spoor zijn gelegen aan de Koningin Wilhelminaweg in Groenekan. Hierbij is vooral het bovenste deel van het scherm van belang, dat transparant wordt uitgevoerd. Omdat de gevels van de woningen waar het gereflecteerde geluid naartoe gaat een grotere bijdrage hebben van het directe (niet gereflecteerde) geluid van de spoorlijn, is de toename van het geluid door reflectie beperkt tot ongeveer 1 dB ten opzichte van de situatie waarbij het scherm aan de achterzijde over de volledige hoogte absorberend zou worden uitgevoerd. Mogelijkheden om de toename te voorkomen zijn volgens het TNO-rapport het bovenste deel van het scherm aan de achterzijde geluidabsorberend uit te voeren (wat ten koste gaat van de transparantie), te voorzien van een verticaal (mogelijk transparant) paneel, waardoor het geluid van het spoor naar boven wordt gereflecteerd of te voorzien van een oppervlak met een wigvormig reliëf dat het geluid in alle richtingen verstrooit.
20.3. In het advies van de Omgevingsdienst staat dat onduidelijk is op welke wijze TNO heeft bepaald dat het geluid van de spoorweg vanwege reflecties aan het scherm bij de woningen met ongeveer 1 dB toeneemt. In het rapport worden verder geen rekenresultaten gepresenteerd. Naar verwachting van de Omgevingsdienst is bij treinpassages het effect van reflecties van het scherm zeker hoorbaar en dragen reflecties bij aan een onrustiger geluidsbeeld. Dit komt doordat het geluid uit een andere richting komt (met voor- en na-ijleffect) en ook een verschuiving van het geluidsspectrum heeft. De Omgevingsdienst is van mening dat de minister hiermee rekening dient te houden in het ontwerp van de schermen. Men kan zich afvragen of voor deze situatie een zoveel mogelijk absorberend scherm geplaatst kan worden, of een reflecterend scherm eigenlijk wel noodzakelijk is en of het transparante deel wel hellend moet worden uitgevoerd, aldus de Omgevingsdienst.
20.4. Voor zover [appellant sub 14] vreest voor lichthinder van de verlichting van de verzorgingsplaats is van belang dat het tracébesluit niet voorziet in een wijziging van de bestaande verlichting. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat mogelijke reflectie van licht afkomstig van de verlichting van de verzorgingsplaats door het transparante deel van het geluidscherm leidt tot onaanvaardbare hinder voor [appellant sub 14]. In zoverre faalt het betoog.
De minister gaat in navolging van het TNO-rapport ervan uit dat de toename van de geluidbelasting van de woning van [appellant sub 14] als gevolg van reflectie van het geluid vanwege de spoorweg beperkt is tot ongeveer 1 dB. De minister heeft echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe deze toename is berekend. Hier komt bij dat de Omgevingsdienst erop heeft gewezen dat bij treinpassages het effect van reflecties van het scherm zeker hoorbaar is en dat reflecties bijdragen aan een onrustiger geluidsbeeld. De minister heeft dit onvoldoende weersproken. Onder deze omstandigheden heeft de minister ontoereikend gemotiveerd dat bij de woning van [appellant sub 14] geen onaanvaardbare geluidhinder zal ontstaan als gevolg van reflectie van geluid van de spoorweg door het geluidscherm langs de A27 nabij haar woning. In zoverre slaagt het betoog.
Riemers-Blaauw
21. [appellante sub 16] vreest dat het voorziene geluidscherm bij de afrit van de A27 bij Groenekan te kort is om onaanvaardbare geluidhinder in haar woning te voorkomen.
21.1. Uit bijlage B van het "Specifiek bijlagenrapport akoestisch onderzoek" volgt dat de geluidbelasting van de woning van [appellante sub 16] als gevolg van het tracé zonder het treffen van maatregelen niet met meer dan 2 dB toeneemt. Dit betekent dat voor de woning van [appellante sub 16] geen sprake is van een aanpassing als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, aanhef en onder h, (oud) van de Wet geluidhinder. De minister hoefde op grond van artikel 87f (oud) van die wet de woning van [appellante sub 16] dan ook niet te betrekken in de afweging over het treffen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege het tracé. Het door [appellante sub 16] bedoelde geluidscherm wordt ook niet ten behoeve van haar woning gerealiseerd, maar ten behoeve van andere woningen. Het betoog faalt.
[appellant sub 20]
22. [appellant sub 20] vreest dat de geluidhinder in zijn woning in Hollandsche Rading toeneemt als gevolg van de gedeeltelijk transparante uitvoering van de geluidschermen bij de kruising van de Vuurse Dreef en de A27. De plaatsing van de schermen in een hoek van 20 graden biedt volgens hem geen soelaas. [appellant sub 20] verwijst wat dit betreft naar het advies van de Omgevingsdienst.
22.1. Volgens de minister ontstaat geen onaanvaardbare hinder bij de woning van [appellant sub 20], die op ongeveer 400 m van de Vuurse Dreef staat. De minister verwijst naar het TNO-rapport. De minister wijst verder op het belang van het verkeer om het omliggende landschap en de infrastructuur te kunnen zien.
22.2. Zoals hiervoor onder 18.4 is weergegeven staat in het advies van de Omgevingsdienst dat in grote lijnen akkoord kan worden gegaan met de berekeningen en conclusies van het TNO-rapport over de transparante uitvoering en schuine plaatsing van de geluidschermen. De Omgevingsdienst wijst op enkele situaties waar extra geluidhinder kan ontstaan, maar de woning van [appellant sub 20] hoort daar niet bij. Ter zitting heeft de deskundige van TNO uiteengezet dat bij de woning van [appellant sub 20], op ongeveer 400 m van de betrokken geluidschermen, een toename van de geluidbelasting als gevolg van reflectie van geluid kan worden uitgesloten. De Afdeling ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de minister niet heeft onderkend dat de transparante uitvoering van de geluidschermen bij de kruising Vuursche Dreef bij de woning van [appellant sub 20] leidt tot een toename van de geluidbelasting. Daarom faalt het betoog.
Aansluiting Bilthoven
23. Vereniging BBC, Bewonerscollectief BNW, [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 14], Poel en [appellant sub 15B], Stichting SGM, [appellant sub 17] en [appellant sub 19] richten zich tegen de wijziging van de aansluiting Bilthoven waarin het tracébesluit voorziet, die bestaat uit het vervangen van de bestaande ovonde op de Nieuwe Weteringsweg (N234) door een kruising met verkeerslichten. Zij kunnen zich er niet mee verenigen dat deze wijziging in het ontwerp-tracébesluit nog niet was voorzien. Ter zitting hebben zij te kennen gegeven te vrezen dat de verkeerslichten leiden tot nog meer files op de Nieuwe Weteringsweg. Hierdoor dreigen hun woningen niet meer goed ontsloten te zijn.
23.1. De minister stelt dat de bestaande ovonde wordt vervangen omdat recentere versies van het NRM van na het ontwerp-tracébesluit uitwijzen dat de ovonde niet meer voldoet en kan leiden tot zogenoemde terugslag van het verkeer naar de hoofdrijbanen van de A27. In overleg met de provincie Utrecht, beheerder van de aangesloten provinciale wegen N234 en N417, is gekozen voor een kruising met verkeerslichten. De minister betwist dat meer files zullen ontstaan. De verkeersveiligheid zal volgens de minister verbeteren doordat de kans op kop-staart-botsingen vermindert vanwege het probleemoplossend vermogen en de overzichtelijkheid van de kruising met verkeerslichten.
23.2. De minister mag bij de vaststelling van het tracébesluit wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander tracé zou worden vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.
In verhouding tot hetgeen het tracébesluit in zijn geheel mogelijk maakt, is de wijziging van de aansluiting Bilthoven naar aard en omvang van beperkte betekenis. De afwijking van het ontwerp is dan ook niet zodanig groot dat een wezenlijk ander tracé is vastgesteld. In zoverre faalt het betoog.
23.3. Niet in geschil is dat op grond van berekeningen met toepassing de recentere versies van het NRM, waarvan de minister is uitgegaan, geen files zullen ontstaan op de Nieuwe Weteringseweg als gevolg van de vervanging van de ovonde door een kruising met verkeerslichten. Het aangevoerde biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de berekening op grond van het NRM wat dit betreft zodanig afwijkt van hetgeen redelijkerwijs te verwachten is dat de minister daarvan in dit geval niet heeft mogen uitgaan. Voor zover appellanten erop wijzen dat in de huidige situatie problemen bestaan met de ontsluiting van de woningen aan de Nieuwe Weteringseweg, is van belang dat deze weg, afgezien van de aansluiting met de A27, geen onderdeel is van het tracébesluit en dat niet aannemelijk is gemaakt dat het tracébesluit in de weg staat aan een oplossing voor die problemen. Daarom faalt het betoog ook voor het overige.
Externe veiligheid
24. Vereniging BBC, Bewonerscollectief BNW, [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 14], Poel en [appellant sub 15B], [appellant sub 17], Stichting SGM en [appellant sub 19] betogen dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het Besluit transportroutes externe veiligheid (hierna: Btev). Weliswaar is dit besluit pas na de vaststelling van het tracébesluit in werking getreden, maar de minister had volgens hen daarop moeten anticiperen. Voorts wordt betoogd dat onduidelijk is of de conclusies van het deelrapport externe veiligheid van het milieueffectrapport worden geraakt door de latere wijziging van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (hierna: de Circulaire) en het daarop gebaseerde rekenprogramma RBM II.
24.1. De Wet basisnet en het daarop gebaseerde Btev golden niet ten tijde van de vaststelling van het tracébesluit. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de minister bij de vaststelling van het tracébesluit rekening had moeten houden met deze regelgeving vooruitlopend op de inwerkingtreding daarvan. In zoverre faalt het betoog.
24.2. In het deelrapport externe veiligheid van het milieueffectrapport staat dat uitgegaan wordt van de Circulaire uit 2010. De conclusie van het rapport is dat de externe veiligheid geen beperking vormt voor het tracé, omdat de risico’s bijna niet veranderen. In de "Notitie actualiteit MER" staat dat de Circulaire in 2012 is gewijzigd, maar dat deze wijziging er niet toe leidt dat het externe veiligheidsonderzoek aangepast moet worden. Verder staat in deze notitie dat een nieuwere versie van het rekenprogramma RBM II beschikbaar is, maar dat er geen inhoudelijke aanpassingen aan het model zijn gedaan die tot hogere risico’s leiden. Dit is niet gemotiveerd weersproken. Gelet hierop mist het betoog voor het overige feitelijke grondslag.
Overig woon- en leefklimaat
Verlichting tracé
25. Vereniging BBC, Bewonerscollectief BNW, [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 14], Poel en [appellant sub 15B], [appellant sub 17], Stichting SGM en [appellant sub 19] kunnen zich niet verenigen met de verlichting van het tracé. Ter zitting hebben zij toegelicht dat zij de thans aanwezige verlichting van het tracé vervangen willen zien door andere verlichting met minder verstrooiing.
25.1. Ingevolge artikel 10, derde lid, van het tracébesluit wordt de verlichting uitgevoerd conform het "Uitvoeringskader Verlichting 2013 (Rijkswaterstaat)".
25.2. In de toelichting van het tracébesluit staat dat de verlichting op de A27 en A1 wordt uitgevoerd conform het "Uitvoeringskader verlichting 2013", waardoor armaturen zullen worden toegepast die minder strooilicht geven. Waar nodig wordt de bestaande verlichting vervangen of aangepast, aldus de toelichting.
25.3. Niet bestreden is dat, zoals in de toelichting van het tracébesluit staat, de verlichting die conform het "Uitvoeringskader Verlichting 2013 (Rijkswaterstaat)" wordt uitgevoerd minder strooilicht geeft dan de bestaande verlichting van het tracé. Daarom mist het betoog feitelijke grondslag.
[appellant sub 8]
26. [appellant sub 8] kan zich niet verenigen met de voorziene aanleg van een keerwand van 5,5 m met daarbovenop een geluidscherm van 6 m op 11 m van de achterzijde van haar woning aan de [locatie] in Hollandsche Rading. Zij zal de nieuwe situatie als onleefbaar ervaren. Bovendien is haar woning hierdoor onverkoopbaar. Ter zitting heeft zij gesteld dat door uitlatingen van medewerkers van Rijkswaterstaat jarenlang onduidelijkheid heeft bestaan over de mogelijke aankoop van haar woning in het kader van de realisering van het tracé. [appellant sub 8] wenst dat de minister haar woning alsnog aankoopt. Ter zitting heeft zij voorts aangevoerd dat het tracébesluit inbreuk maakt op het ongestoord genot van het eigendomsrecht op haar perceel en om deze reden in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Hierover dient de Afdeling prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, aldus [appellant sub 8] ter zitting.
26.1. De minister betwist dat het tracébesluit voorziet in een situatie zoals door [appellant sub 8] geschetst. Volgens de minister is er achter de woning van [appellant sub 8] een getrapte uitvoering van talud, keerwand en geluidscherm voorzien. Het nieuwe geluidscherm komt op ongeveer 16 m van de achtergevel, de keerwand op 13 m. Ter zitting heeft de minister gesteld dat het woon- en leefklimaat bij de woning van [appellant sub 8] niet onaanvaardbaar is. Aan de toepasselijke normen voor de luchtkwaliteit en de geluidbelasting wordt voldaan. Ook de visuele hinder van het scherm acht de minister aanvaardbaar. De minister wijst hierbij onder meer op het geringe verschil met de huidige situatie, de getrapte vormgeving en de voorziene begroeiing van de niet-transparante delen van het geluidscherm. Volgens de minister is in het kader van de voorbereiding van het ontwerp-tracébesluit onderzocht of aankoop van de woning van [appellant sub 8] nodig was en dat toen is gebleken dat dat niet het geval was. Dit blijkt ook uit het ontwerp-tracébesluit, aldus de minister.
26.2. Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het tracébesluit wordt aan de oostelijke zijde van de A27 tussen km 89,50 en 90,50 een 6 m hoog geluidscherm geplaatst. Ingevolge artikel 10, zevende lid, onderdeel g, wordt de bovenste twee meter van dit scherm transparant uitgevoerd. Ingevolge onderdeel f van dat artikellid wordt tegen het niet transparante deel begroeiing aangebracht.
26.3. Niet in geschil is dat de realisering van het tracé ertoe leidt dat de A27 en het geluidscherm aan de oostelijke zijde daarvan op kortere afstand van de woning van [appellant sub 8] komen. Het tracébesluit voorziet bovendien in een verhoging van het geluidscherm. Als gevolg hiervan kan het woon- en leefklimaat van [appellant sub 8] verslechteren. Niet is echter in geschil dat voor de realisering van het tracé geen gronden van [appellant sub 8] nodig zijn. Evenmin is in geschil dat bij de woning van [appellant sub 8] na de uitvoering van het tracé aan de wettelijke normen voor luchtkwaliteit en geluidhinder zal worden voldaan. Verder is van belang dat de visuele hinder van het geluidscherm wordt verminderd doordat in het tracébesluit is bepaald dat de onderste 4 m van begroeiing zal worden voorzien en dat de bovenste 2 m transparant wordt uitgevoerd. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat voor [appellant sub 8] niet onaanvaardbaar verslechtert ook als wordt uitgegaan van de door [appellant sub 8] geschetste, door de minister bestreden afstand van de woning tot de voorziene keerwand en het geluidscherm.
Nu de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de woning van [appellant sub 8] als gevolg van het tracébesluit geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ontstaat, en onbetwist is dat voor realisatie van dat besluit geen gronden van [appellant sub 8] nodig zijn, heeft de minister in het tracébesluit ook niet hoeven te voorzien in het amoveren van deze woning. Overigens was de woning van [appellant sub 8] in het ontwerp-tracébesluit ook niet als te amoveren aangemerkt. Het standpunt van de minister over de noodzaak van aankoop van de woning was in ieder geval vanaf de terinzagelegging van dit ontwerp dan ook duidelijk.
Ten aanzien van het ter zitting door [appellant sub 8] gedane verzoek tot stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie overweegt de Afdeling dat het recht op eigendom wordt beschermd in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: EU Handvest). [appellant sub 8] heeft het verzoek voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie niet gemotiveerd. Reeds daarom bestaat er geen aanleiding aan dat verzoek te voldoen.
Voor zover [appellant sub 8] zich beroept op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge dit artikel heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld, laat artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM onverlet de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van de eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang (vergelijk de uitspraak van 14 april 2010, zaaknummer 200907391/1/H2). Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de minister de belangen van [appellant sub 8] niet op voldoende evenwichtige wijze heeft afgewogen bij zijn besluitvorming. Daarom bestaat geen grond voor het oordeel dat als gevolg van de vaststelling van het tracébesluit het door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM beschermde eigendomsrecht van [appellant sub 8] is geschonden.
Landschappelijke waarden
27. Vereniging BBC, [appellant sub 5], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12] en Stichting SGM kunnen zich niet verenigen met de wijze waarop in het tracébesluit is voorzien in compensatie voor de te kappen beplanting. Ter zitting hebben zij gesteld dat de compensatie in de gemeente De Bilt moet plaatsvinden op ongeveer dezelfde locatie als waar gekapt wordt.
27.1. Niet in geschil is dat op grond van het Landschapsplan dat voor het tracébesluit is opgesteld binnen de gemeente De Bilt ongeveer 15.000 m2 grond wordt beplant als compensatie voor te kappen beplanting. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de minister in het tracébesluit had moeten bepalen dat deze compensatie zal plaatsvinden op ongeveer dezelfde locatie als waar gekapt wordt.
Duurzaamheid
28. Bewonerscollectief BNW, [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], [appellant sub 14], Poel en [appellant sub 15B], [appellant sub 17] en [appellant sub 19] betogen dat de minister in het tracébesluit waarborgen had moeten opnemen voor een duurzame uitvoering van het tracé. Naar het oordeel van de Afdeling betreft dit echter een uitvoeringsaspect dat niet in het tracébesluit hoeft te worden geregeld.
Stichting Baarnse IJsbanen en The Wheely’s
29. Stichting Baarnse IJsbanen en The Wheely’s kunnen zich niet verenigen met het geluidscherm dat is voorzien aan de zuidelijke kant van de A1 bij Baarn. Zij vrezen beide dat hun terreinen en de reclameborden daarop niet meer goed zichtbaar zullen zijn vanaf de snelweg. The Wheely’s vreest voor haar voortbestaan, omdat in 2013 fors is geïnvesteerd om de fietscrossbaan geschikt te maken voor Europese wedstrijden. Stichting Baarnse IJsbanen betoogt dat het geluidscherm transparant moet worden uitgevoerd.
29.1. De minister stelt dat bij schade als gevolg van het tracébesluit een beroep kan worden gedaan op de regeling voor nadeelcompensatie. Ten aanzien van The Wheely’s stelt de minister dat op de heuvels op het fietscrossterrein reclameborden geplaatst zouden kunnen worden. Tevens wijst de minister erop dat het ontwerp-tracébesluit in 2010 is vastgesteld en dat The Wheely’s bij de beslissing over de door haar genoemde investering de aanleg van het geluidscherm had kunnen betrekken. Verder stelt de minister dat transparante geluidschermen in het algemeen duurder zijn, meer onderhoud vergen en visuele hinder kunnen veroorzaken voor achterliggende woningen en om deze redenen niet standaard worden toegepast. De ijsbaan in Baarn is volgens de minister onderdeel van een sportpark nabij een woonwijk in een gebied dat geen landschappelijke waarden heeft die vanaf de A1 gezien moeten kunnen worden. Daarom voorziet het tracébesluit hier in een gesloten geluidscherm.
29.2. In het ontwerp-tracébesluit dat in 2010 door de minister ter inzage is gelegd, was aan de zuidzijde van de A1 reeds voorzien in een niet-transparant geluidscherm van 2 m hoog. De minister stelt daarom terecht dat The Wheely’s bij het doen van de investering in de fietscrossbaan in 2013 ermee rekening had kunnen houden dat een dergelijk geluidscherm zou worden opgericht. Daarnaast is van belang dat, gelet op het verhandelde ter zitting, niet in geschil is dat The Wheely’s alternatieve mogelijkheden heeft om op haar terrein reclameborden te plaatsen die ook na de bouw van het geluidscherm vanaf de A1 zichtbaar zijn. Wat betreft een mogelijke transparante uitvoering van het geluidscherm, heeft de minister onweersproken uiteengezet dat hieraan nadelen zijn verbonden, waaronder de kosten en visuele hinder voor omwonenden. Voorts is van belang dat mogelijke schade voor Stichting Baarnse IJsbanen en The Wheely’s als gevolg van het tracébesluit op grond van artikel 22 van de Tracéwet voor vergoeding in aanmerking kan komen. Onder deze omstandigheden biedt hetgeen Stichting Baarnse IJsbanen en The Wheely’s hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de minister het tracébesluit wat betreft het voorziene geluidscherm aan de zuidzijde van de A1 bij Baarn niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
30. Stichting Baarnse IJsbanen voert voorts aan dat als gevolg van de aanleg van het tracé schade aan de gas- en waterleidingen onder haar terrein dreigt te ontstaan.
30.1. De minister stelt dat de leidingen onder de A1 en het terrein van de ijsbaan bekend zijn. Er zal bij de realisering van het tracé zorgvuldig mee worden omgegaan, aldus de minister.
30.2. In het deelrapport "Bodem en water" van het milieueffectrapport is geconstateerd dat de realisering van het tracé van invloed kan zijn op kabels en leidingen in de ondergrond. Uit het deelrapport volgt echter niet dat het tracé tot schade aan de gas- en waterleidingen onder het terrein van de ijsbaan zal leiden. Stichting Baarnse IJsbanen heeft haar vrees voor het ontstaan van schade niet nader onderbouwd. Voorts is van belang dat de minister te kennen heeft gegeven dat de leidingen onder de A1 en het terrein van de ijsbaan bekend zijn en dat daarmee bij de realisering van het tracé zorgvuldig zal worden omgegaan. Hetgeen is aangevoerd biedt dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de minister bij de voorbereiding van het besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met mogelijke schade aan de gas- en waterleidingen onder het terrein van de ijsbaan.
Conclusie en opdracht
31. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de minister op de voet van artikel 8:51d van de Awb opdragen om binnen 6 weken na verzending van de uitspraak:
a. met inachtneming van hetgeen in 18.5 is overwogen alsnog toereikend te motiveren dat het geluidscherm aan de oostelijke zijde van de A27 bij Hollandsche Rading waarin het tracébesluit voorziet uit akoestisch oogpunt gelijkwaardig is aan het geluidscherm waarvan het akoestisch onderzoek uitgaat, dan wel het tracébesluit wat dit betreft gewijzigd vast te stellen;
b. met inachtneming van hetgeen in 20.4 is overwogen alsnog toereikend te motiveren dat bij de woning van [appellant sub 14] geen onaanvaardbare geluidhinder zal ontstaan als gevolg van reflectie van geluid van de spoorweg door het geluidscherm langs de A27 ter hoogte van die woning, dan wel het tracébesluit wat dit betreft gewijzigd vast te stellen.
Indien de minister het tracébesluit ter voldoening aan deze opdracht herstelt door middel van het vaststellen van een ander besluit behoeft daarbij geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. De minister dient het eventuele nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
32. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt en niet uitdrukkelijk op de toepasselijkheid van artikel 8:69a van de Awb is ingegaan, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dat artikel van toepassing is.
33. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de minister van Infrastructuur en Milieu op om binnen 6 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen in 31 is overwogen het besluit van 4 september 2014 te herstellen en de Afdeling de uitkomst daarvan mede te delen en een eventueel nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Jacobs
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2015
717.