Rb. Den Haag, 07-02-2013, nr. 09-758088-12
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ0974
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
07-02-2013
- Zaaknummer
09-758088-12
- LJN
BZ0974
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ0974, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 07‑02‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 07‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Overval juwelier Lapidee. Verdachte heeft geprobeerd samen met zijn mededader een juwelier te beroven. Verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer tijdens de overval bedreigd met vuurwapens. Toen bleek dat het slachtoffer zich niet willoos liet beroven maar weerstand bood, hebben verdachte en zijn mededader hem - nog steeds onder bedreiging van de vuurwapens - geboden de deur van de winkel te openen. Hierbij heeft verdachte tweemaal geschoten op het slachtoffer, dat door deze schoten dodelijk werd verwond. Medeplegen van doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren. Gevangenisstraf van 13 jaar met aftrek. De rechtbank legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 23.654,69, ten behoeve van het slachtoffer Zie ook LJN BZ 0977 en BZ0962.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/758088-12
Datum uitspraak: 7 februari 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[S.G.],
geboren op [datum] 1992 te [plaats] (Georgië),
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Alphen aan den Rijn.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 augustus en 25 oktober 2012, 9, 23 en 24 januari 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie mr. B.J. Berton en mr. M.A. Veneberg, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
De vrouw van het slachtoffer, mevrouw [partner van slachtoffer], heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 april 2012 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer]van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet een geladen vuurwapen op die [slachtoffer] gericht en/of (vervolgens) een of meerdere malen de trekker van dat vuurwapen overgehaald en/of (aldus) een of meerdere kogels afgevuurd op die [slachtoffer], ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging tot diefstal (in vereniging) (met geweld) en/of poging tot afpersing (in vereniging) (met geweld), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2012 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen sieraden en/of andere goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van sieraden en/of andere goederen van zijn/hun gading, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk voorgenomen misdrijf/misdrijven niet is/zijn voltooid,
met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- *
zich naar de juwelierszaak Lapidee gelegen aan de Beeklaan 33, heeft begeven en/of
- *
tegen die [slachtoffer] heeft geroepen: "ga liggen", althans woorden van een soortgelijke aard of strekking en/of
- *
een of meerdere vuurwapens, althans een of meerdere op vuurwapens gelijkende voorwerpen, waaronder een geladen vuurwapen (voorzien van een geluidsdemper) op die [slachtoffer] heeft gericht op en/of
- *
(vervolgens) met voornoemd geladen vuurwapen een of meer kogel(s) in de lucht en/of gericht op het lichaam van die [slachtoffer] heeft afgevuurd,
terwijl dat feit de dood (als gevolg van een of meerdere schotwonden) van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
3. Bewijs
3.1
Inleiding1
Op 25 april 2012 te 12:35 uur komt bij de politie een melding binnen dat er een overval gaande was in de juwelierszaak Lapidee aan de Beeklaan 33 te Den Haag.2 Als de politie omstreeks 13:27 uur de woning betreedt vinden zij de heer [slachtoffer], eigenaar van de zaak, liggend in een onnatuurlijke houding achter de toonbank. Er wordt geen hartslag gevoeld.3 Om 13:45 uur vervoert de ambulance het slachtoffer naar het ziekenhuis en om 14:15 uur komt het bericht dat de heer [slachtoffer] is overleden.4
Het slachtoffer blijkt door twee kogels te zijn getroffen. Een kogel heeft de linkerlong geraakt en een kogel heeft het hart geraakt. Het massale bloedverlies en het functieverlies van het hart en de linkerlong verklaren zonder meer het overlijden.5
Verdachte heeft verklaard dat hij en de medeverdachte van plan waren om het slachtoffer onder bedreiging van wapens sieraden afhandig te maken en dat zij met dat doel de juwelierszaak Lapidee zijn binnengegaan.6
De juwelierszaak is onderverdeeld in een winkelgedeelte en een werkplaatsgedeelte. In het winkelgedeelte van de juwelierszaak bevinden zich twee camera's. In het werkplaatsgedeelte van de juwelierszaak bevinden zich geen camera's.7 Het werkplaatsgedeelte van de juwelierszaak is met een deur verbonden met de woning van het slachtoffer en diens gezin ([adres]). In de gang van het woongedeelte bevindt zich eveneens een camera.
Uit de beelden van deze camera's8 blijkt dat verdachte en zijn medeverdachte [Z.B.] de winkel binnenkomen en enige sieraden bekijken. Als de heer [slachtoffer] met een plateau gouden sieraden naar de toonbank terug loopt, trekt verdachte een vuurwapen en richt dat op het slachtoffer. Te zien is dat het slachtoffer het plateau uit zijn handen laat vallen en een slaande beweging maakt naar de arm met het vuurwapen van verdachte. De verdachte doet daarop twee stappen achteruit en richt zijn vuurwapen op het plafond. Het slachtoffer komt naar voren en zwaait met zijn armen in de richting van de verdachte. De medeverdachte trekt op dat moment een vuurwapen onder zijn broeksband vandaan en richt dat ook op het slachtoffer. Het slachtoffer loopt daarop uit het beeld van de camera's, naar achteren richting het werkplaatsgedeelte van de juwelierszaak. Beide verdachten houden de vuurwapens gericht op het slachtoffer. Op de camerabeelden is zichtbaar dat zij tegen het slachtoffer praten. De medeverdachte loopt richting de buitendeur van de winkel en weer terug richting de toonbank. Verdachte loopt met het vuurwapen gericht op het slachtoffer richting het werkplaatsgedeelte en verdwijnt uit het beeld van de camera's. De medeverdachte blijft ongeveer zes seconden voor de toonbank staan terwijl hij zijn vuurwapen in de richting van de ruimte achter de toonbank houdt. Te zien is dat hij iets roept. De medeverdachte loopt vervolgens richting buitendeur. Te zien is dat hij probeert de deur open te maken maar dat dit niet lukt. Hij loopt daarop weer richting toonbank en richt zijn vuurwapen op het werkplaatsgedeelte. Uit het gelijktijdig afspelen van de beelden van de drie camera's blijkt dat op het moment dat de medeverdachte terugloopt van de buitendeur naar de toonbank, verdachte met het vuurwapen in zijn hand richting de voordeur van het woonhuisgedeelte loopt. Hij probeert die voordeur te openen maar dat lukt niet, waarna verdachte terugloopt en uit beeld van de camera's is. Op datzelfde moment loopt de medeverdachte opnieuw naar de voordeur van de juwelierszaak en opent deze. Hij blijft ongeveer drie seconden staan en kijkt richting toonbank. Daarna geeft hij de deur een zetje en rent de Beeklaan op. Daarop verschijnt verdachte in beeld. Hij rent richting de nog openstaande voordeur, verlaat de juwelierszaak en rent - met het pistool nog in zijn hand - achter de medeverdachte aan de Beeklaan op.
Dit alles heeft zich afgespeeld tussen 12:32.54 uur (binnenkomst verdachten) en 12:34.52 uur (vertrek verdachten).9
Uit het dossier blijkt voorts dat er in de juwelierszaak drie maal is geschoten: een keer in het winkelgedeelte in het plafond en twee keer in de werkplaatsruimte.10 Verdachte heeft verklaard dat zijn vuurwapen echt was, op scherp stond en doorgeladen was en dat het vuurwapen van [Z.B.] nep was.11 Verdachte heeft voorts bekend dat hij de schoten heeft gelost waaraan het slachtoffer is overleden.12 In de werkplaatsruimte van de juwelierszaak zijn twee patroonhulzen aangetroffen, zodat aangenomen kan worden dat verdachte de fatale schoten daar heeft gelost.13
Beide verdachten hebben het vuurwapen dat zij hebben gebruikt weggegooid en geen van beide vuurwapens is door de politie teruggevonden. Aan de hand van de camerabeelden van het vuurwapen van de verdachte, de vorm en ligging van de systeemsporen van de in de juwelierszaak aangetroffen hulzen en de afvuursporen in de aangetroffen kogels, is geconcludeerd dat het hierbij waarschijnlijk gaat om een omgebouwd gas-/alarmwapen kaliber 6.35mm Browning waarvan de loop was voorzien van een geluiddemper.14
De verdachte heeft verklaard dat hij een echt vuurwapen had en dat hem, toen hem dat vuurwapen in bewaring werd gegeven, is gezegd dat het op scherp stond en doorgeladen was. Ook werd erbij gezegd dat als je dichtbij de trekker komt of het wapen in de buurt van de trekker aanraakt, het wapen kan afgaan.15 Hoewel meermalen geconfronteerd met camerabeelden die er mogelijk op duiden dat hij in het winkelgedeelte van de juwelierszaak de veiligheidspal van het wapen heeft omgezet, is hij bij deze verklaring gebleven.
In de werkruimte van de juwelierszaak is een busje CS gas, ook bekend onder de naam pepperspray, aangetroffen.16 Gebleken is voorts dat er uit de winkel geen sieraden zijn gestolen.17
3.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen verklaart. Zij achten wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft neergeschoten om de beroving gemakkelijk te maken, te voorkomen dat het slachtoffer de politie nog zou kunnen waarschuwen en bovenal om de vlucht uit de juwelierszaak mogelijk te maken.18 De officieren van justitie achten tevens wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met de andere verdachten. De verdachten hebben, aldus de officieren van justitie, de avond tevoren de overval voorbereid en zijn samen naar de juwelierszaak gegaan. In de juwelierszaak hebben zowel verdachte als zijn medeverdachte een pistool getrokken, waarna verdachte ook daadwerkelijk heeft geschoten. Vervolgens heeft de medeverdachte de deur voor verdachte opengehouden en ervoor gezorgd dat ze samen de winkel konden verlaten. Zij zijn beiden weggerend en in de door een derde verdachte bestuurde auto gestapt, die daarop hard is weggereden. Onder deze omstandigheden is er volgens de officieren van justitie sprake van een zodanig optreden vanaf de aanvang van de poging tot overval tot aan het wegrijden in de auto, dat er sprake is van medeplegen.19
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft naar voren gebracht dat verdachte uit een reflex heeft geschoten, omdat hij met pepperspray werd bespoten door het slachtoffer. Verdachte heeft, aldus zijn raadsman, niet geschoten, omdat het slachtoffer in de weg stond tijdens verdachtes poging uit de winkel weg te vluchten. In elk geval kan volgens de raadsman niet bewezen worden dat verdachte heeft geschoten om juwelen weg te kunnen nemen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Vaststaat dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van de kogels die door verdachte zijn afgevuurd. De rechtbank dient nu de vraag te beantwoorden hoe het schieten van verdachte juridisch moet worden beoordeeld. Tevens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte.
Is er sprake van gekwalificeerde doodslag?
Bij de beantwoording van de eerste vraag stelt de rechtbank voorop dat vast staat dat in de juwelierszaak een hectische situatie is ontstaan doordat het slachtoffer ondanks de bedreiging met de wapens niet, zoals verdachte en de medeverdachte verwachtten, meewerkte en direct ging liggen. Door in deze situatie met een op scherp staand vuurwapen te dreigen, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit wapen ook daadwerkelijk zou afgaan als gevolg waarvan het slachtoffer dodelijk zou worden getroffen. De rechtbank gaat er voorts van uit dat zowel verdachte als de medeverdachte de beroving niet meer wilde doorzetten en de juwelierszaak wilde verlaten, toen het slachtoffer onverwacht weerstand bood. Dit volgt uit de verklaringen van beide verdachten, alsook uit de camerabeelden, zoals die hiervoor onder paragraaf 3.1 zijn beschreven. Op die camerabeelden is immers te zien dat het slachtoffer zich verweert en dat de medeverdachte, korte tijd nadat hij zijn pistool heeft getrokken, al dreigend met dat pistool, tweemaal naar de voordeur van de juwelierszaak loopt en die probeert te openen. Vaststaat dat de buitendeur van de juwelierszaak van binnenuit alleen door een sleutel of elektronische deuropener kan worden geopend.20
Verdachte rent op dat moment, terwijl hij zijn vuurwapen nog steeds in zijn hand heeft, via de werkplaatsruimte naar het woongedeelte en probeert daar de buitendeur te openen terwijl hij naar de echtgenote van het slachtoffer schreeuwt "Maak de deur open".21 Als het hem niet lukt deze deur te openen, rent verdachte weer terug naar het werkplaatsgedeelte van de juwelierszaak. Daar wordt verdachte naar eigen zeggen door het slachtoffer met pepperspray bespoten waarna hij de dodelijke schoten op het slachtoffer heeft afgevuurd. Zeven seconden nadat verdachte is weggerend van de buitendeur van de woning naar de werkplaatsruimte van de juwelierszaak is verdachte weer te zien op de camerabeelden. Te zien is dan dat verdachte door de doorgang naast de toonbank via het winkelgedeelte naar de voordeur rent en de juwelierszaak verlaat. Verdachte heeft op dat moment zijn vuurwapen nog steeds in zijn hand.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte het vuurwapen heeft gebruikt om de laatste weerstand van het slachtoffer te pareren en om zo snel mogelijk weg te kunnen komen en op die manier straffeloosheid te verzekeren. De rechtbank acht daarom gekwalificeerde doodslag bewezen.
Is er sprake van medeplegen?
In de hiervoor genoemde situatie heeft de medeverdachte een belangrijk aandeel gehad. Niet alleen heeft hij naar verdachte geschreeuwd dat de deur open was ("My nigger run")22, ook heeft hij verdachte gewaarschuwd dat het slachtoffer pepperspray had23. Vervolgens heeft de medeverdachte zolang de buitendeur van de juwelierszaak opengehouden, dat ook verdachte de juwelierszaak kon verlaten24.
Onder deze omstandigheden heeft de medeverdachte naar het oordeel van de rechtbank zodanig bewust en nauw samen gewerkt met verdachte dat sprake is van medeplegen van de gekwalificeerde doodslag. Ook de medeverdachte heeft daarbij immers de aanmerkelijke kans aanvaard dat het doorgeladen en op scherp staande vuurwapen van verdachte in de ontstane hectische situatie daadwerkelijk zou afgaan en dat het slachtoffer daarbij dodelijk zou worden getroffen.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen, acht de rechtbank het medeplegen van gekwalificeerde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 25 april 2012 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer]van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet een geladen vuurwapen op die [slachtoffer] gericht en vervolgens meermalen de trekker van dat vuurwapen overgehaald en aldus meerdere kogels afgevuurd op die [slachtoffer], ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging tot diefstal in vereniging met geweld en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de andere deelnemer aan dat feit straffeloosheid te verzekeren.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat een straf zoals geëist door de officieren van justitie te hoog is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman verwezen naar een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam25, waarin een gevangenisstraf is opgelegd aan een verdachte die niet alleen is veroordeeld wegens het koelbloedig op straat doodschieten van een juwelier na een overval, maar ook wegens een andere overval, een poging daartoe en de voorbereiding van nog weer een andere overval. Een gevangenisstraf van 18 jaren staat, rekening houdend met deze uitspraak, niet in verhouding tot hetgeen verdachte verweten kan worden.
Voorts was er tijdens de overval geen sprake van een situatie waarin verdachte heeft nagedacht over hetgeen hij deed. De raadsman heeft de situatie waarin verdachte schoten op het slachtoffer heeft afgevuurd vergeleken met een 'hevige gemoedsbeweging'. In dat licht bezien acht de raadsman een gevangenisstraf van 18 jaren eveneens te hoog.
Verder heeft de raadsman gewezen op het feit, dat het openbaar ministerie beelden aan de media heeft vrijgegeven waarop is te zien dat verdachte en zijn medeverdachte de overval plegen. De raadsman heeft zich afgevraagd waarom het openbaar ministerie niet heeft volstaan met het vrijgeven van de beelden die buiten de juwelierswinkel zijn gemaakt. Doordat de beelden die in de winkel zijn gefilmd naar buiten zijn gebracht en bovendien de personalia van verdachte en diens pasfoto in de media bekend zijn gemaakt, zal verdachte, nadat hij zijn straf heeft uitgezeten, in zijn resocialisatie belemmerd worden. De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de rechtbank hier bij de straftoemeting rekening mee houdt.
Daarnaast heeft de raadsman bepleit, dat de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van verdachte rekening houdt met zijn jeugdige leeftijd, zijn beperkte strafblad en zijn proceshouding: verdachte heeft zich vrijwillig gemeld bij de Nederlandse ambassade in Georgië en heeft kort nadien een bekennende verklaring afgelegd. De raadsman heeft tot slot bepleit bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de vervangende hechtenis die aan een eventueel op te leggen schadevergoedingsmaatregel zal zijn verbonden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft geprobeerd samen met zijn mededader een juwelier te beroven. Verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer tijdens de overval bedreigd met vuurwapens. Toen bleek dat het slachtoffer zich niet willoos liet beroven maar weerstand bood, hebben verdachte en zijn mededader hem - nog steeds onder bedreiging van de vuurwapens - geboden de deur van de winkel te openen. Hierbij heeft verdachte tweemaal geschoten op het slachtoffer, dat door deze schoten dodelijk werd verwond.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard, dat hij schulden had en dat hij - om een oplossing voor deze schulden te vinden - het plan heeft opgevat het slachtoffer te overvallen en sieraden weg te grissen. De rechtbank vindt het schokkend dat verdachte en zijn mededader kennelijk bereid waren om voor 'een paar honderd euro' een dergelijk gewelddadig feit te plegen en dat hij samen met zijn mededader zonder ook maar één moment na te denken over wat hij achter de voordeur van de juwelierszaak zou aantreffen, met een doorgeladen vuurwapen de juwelierszaak is binnengegaan. Als deze zaak iets duidelijk maakt, dan is het wel dat men zich tegen dit soort onbesuisd en levensgevaarlijk handelen ook met een overdaad aan camera's, automatisch sluitende deuren en andere veiligheidsmaatregelen niet kan beschermen.
Met delicten als deze wordt het meest fundamentele recht van ieder mens, het recht op leven, met voeten getreden. Het feit waaraan verdachte en zijn mededader zich schuldig hebben gemaakt, behoort dan ook tot een van de ernstigste misdrijven genoemd in het Wetboek van Strafrecht.
Uit de slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen, blijkt dat de dood van het slachtoffer immens verdriet en onherstelbaar leed heeft toegebracht aan de nabestaanden, die hun echtgenoot, (stief)vader, zoon, broer en inspiratiebron voortaan zullen moeten missen. Leed dat voor de echtgenote van het slachtoffer nog extra wordt gekleurd door het gegeven dat zij - denkend dat de overvallers nog in de winkel waren - het slachtoffer niet heeft kunnen bijstaan tijdens de laatste momenten die hij bij leven heeft doorgebracht.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte. En hoewel de ernst van de veroordelingen die op dit strafblad voorkomen niet in verhouding staat tot het feit dat thans bewezen zal worden verklaard, zal de rechtbank in het nadeel van verdachte laten meewegen dat hij in 2009 door de kinderrechter is bestraft voor een straatroof.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de diverse rapporten die over verdachte zijn uitgebracht. Uit deze rapporten blijkt dat verdachte op diverse leefgebieden problemen ondervindt en dat hij niet in staat is (geweest) voor deze problemen zelfstandig een oplossing te vinden. Er lijkt sprake te zijn van een verminderde gewetensontwikkeling. Gelet op de gedragsstoornis en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte
- -
vanwege de jeugdige leeftijd van verdachte kan dit nog geen persoonlijkheidsstoornis worden genoemd - wordt de kans dat verdachte wederom in problematische situaties terechtkomt, reëel geacht.
De officier van justitie heeft ter zitting meermalen de vraag opgeworpen wat een leven waard is. Deze vraag zal met dit vonnis niet worden beantwoord. Want welke straf de rechtbank ook oplegt, het verlies van een mensenleven is niet in een straf uit te drukken.
Niettemin zal er om verdachte te bestraffen, om te voorkomen dat hij nogmaals dit soort feiten pleegt, om te voorkomen dat anderen zich door de daden van verdachte laten 'inspireren', om mensen te beschermen die werkzaam zijn in risicovolle beroepen als het slachtoffer en - niet in de laatste plaats - om genoegdoening en een begin van verwerking te bieden aan de direct betrokkenen, aan verdachte een gevangenisstraf worden opgelegd van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank allereerst rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De rechtbank doelt hierbij met name op de door de verdediging aangehaalde zaak-Hunt, die een aantal gelijkenissen vertoont met zaak die hier voorligt. In de genoemde zaak werd voor een groter aantal feiten - behalve een mislukte overval op een juwelier met dodelijke afloop ook een andere overval, een poging daartoe en de voorbereiding van nog weer een andere overval - een gevangenisstraf van 18 jaren (gevorderd en) opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een arrest van het Gerechtshof Den Haag26, waarin voor een gekwalificeerde doodslag een gevangenisstraf van 14 jaar als uitgangspunt is geformuleerd. Reeds de vergelijking met deze zaken toont aan, dat een gevangenisstraf zoals geëist door de officieren van justitie te zwaar is. Maar er is meer.
Want bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank daarnaast rekening te houden met de leeftijd van de verdachte. Het is deze leeftijd - en de daarmee gepaard gaande, ook door de gedragsdeskundigen beschreven, onvolgroeidheid - die maakt dat verdachte als jongvolwassene eerder dan anderen de kans moet krijgen om te resocialiseren, om zo zijn leven een wending ten goede te geven.
Daarnaast heeft verdachte - anders dan de verdachte in de zaak-Hunt - openheid van zaken gegeven. Ook heeft hij enig zelfinzicht getoond, door ter zitting te verklaren dat hij spijt heeft van zijn daden.
Ten nadele van verdachte weegt de rechtbank mee, dat het door verdachte en zijn mededader gepleegde feit grote onrust en gevoelens van onveiligheid in de buurt, bij de lokale middenstand en in de maatschappij als geheel heeft veroorzaakt. Dit brengt de rechtbank op de volgende grondslag van het door de verdediging gevoerde strafmaatverweer: de bovengemiddelde media-aandacht voor deze zaak.
Niet ter discussie staat, dat de opsporingsberichtgeving die in deze zaak is ingezet een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer oplevert. Uit de Aanwijzing opsporingsberichtgeving volgt dan ook terecht, dat het openbaar ministerie een dergelijk opsporingsmiddel 'op prudente wijze' moet inzetten en dat dit in elk geval pas mag gebeuren na een zorgvuldige afweging van het belang van strafrechtelijke handhaving enerzijds en de persoonlijke levenssfeer van de verdachte anderzijds.
In die belangenafweging speelt - toegepast op deze zaak - een rol, dat sprake was van een gebeurtenis die heeft gezorgd voor grote beroering. Verder is van belang dat, zoals blijkt uit het dossier, het openbaar ministerie geen andere middelen meer ten dienste stonden om de verdachte op te sporen, toen het besloot over te gaan tot het vrijgeven van de personalia en pasfoto van verdachte. In deze zaak is dan ook voldaan aan alle formele eisen die de aanwijzing stelt. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel, dat de keuze van het openbaar ministerie om de beelden van de overval en de personalia van verdachte in de media bekend te maken - zeker nu vast stond dat verdachte rechtstreeks bij de overval betrokken was - begrijpelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit gedeelte van het strafmaatverweer van de raadsman dan ook geen grond op voor strafvermindering.
De rechtbank overweegt voorts, dat het vrijgeven van de beelden van de overval en van de personalia en pasfoto van verdachte door het openbaar ministerie heeft gezorgd voor een sneeuwbaleffect, in die zin dat de beelden via internet en andere (sociale) media door anderen verder zijn verspreid. Op internet en in (sociale) media hebben de beelden vervolgens heftige, kwetsende en weinig genuanceerde reacties opgeroepen die (net als de beelden zelf) mogelijk tot in lengte van dagen beschikbaar blijven voor het grote publiek. De rechtbank acht dit uit een oogpunt van resocialisatie van verdachte betreurenswaardig, maar stelt tegelijkertijd vast dat dit inherent is aan de huidige tijd en maatschappij-en in die zin voor verdachte voorzienbaar was. Verdachte, een kind van zijn tijd, had hierop toen hij besloot aan te bellen bij juwelierszaak Lapidee, dan ook bedacht kunnen zijn. De mogelijk nog lang na-ijlende media-aandacht voor deze zaak en voor de persoon van verdachte weegt dan ook niet zodanig zwaar dat daar strafvermindering tegenover zou moeten staan.
Tot slot overweegt de rechtbank dat zij bij het bepalen van de hoogte van de straf geen rekening zal houden met de vervangende hechtenis die verbonden is aan de hierna nog te bespreken schadevergoedingsmaatregel, nu deze maatregel en de daaraan verbonden hechtenis niet primair zijn gericht op leedtoevoeging.
Een en ander leidt ertoe dat de rechtbank de hierna te melden gevangenisstraf passend en geboden acht.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
Mevrouw [partner van slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 16.307,11 aan materiële schade. Tevens heeft zij een bedrag van € 200.000,- aan smartengeld gevorderd. Hiervan is een bedrag van € 100.000,- bestemd voor haar dochter, mevrouw [dochter van slachtoffer]. Subsidiair heeft de benadeelde partij gevorderd dat de rechtbank een bedrag van € 100.000,- (waarvan € 50.000,- is bestemd voor [dochter van slachtoffer]) als voorschot op het smartengeld zal toekennen.
7.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel en hoofdelijk zal toewijzen. Voorts hebben zij gevorderd, dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich niet verzet tegen toewijzing van het gevorderde bedrag wegens materiële schade, zij het dat de raadsman de rechtbank heeft verzocht de gevorderde vergoeding voor kosten van rechtsbijstand kritisch te bekijken. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde vergoeding ten behoeve van [partner van slachtoffer] zou moeten worden gematigd. De raadsman heeft bepleit dat de gevorderde vergoeding ten behoeve van [dochter van slachtoffer] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de beoordeling van die vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou inhouden. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat die vordering zou moeten worden gematigd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 13.654,69 aan materiële schade (kort gezegd: begrafeniskosten) is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is bovendien vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht dit deel van de vordering dan ook zonder meer toewijsbaar.
Voor zover de vordering betrekking heeft op geleden immateriële schade, overweegt de rechtbank dat zij getoetst dient te worden aan de strikte criteria die in de civiele jurisprudentie27 met betrekking tot de vergoeding van dit soort (shock)schade zijn ontwikkeld. Het is maar de vraag of de vordering (volledig) aan deze strikte criteria voldoet. In deze zaak stelt de rechtbank niettemin vast, dat de benadeelde partij op de trap van haar woning oog in oog heeft gestaan met een gewapende overvaller, die bezig was met het plegen van een overval op de (onder en naast de woning gelegen) juwelierszaak. Vast staat verder, dat de benadeelde partij gedurende een uur in het ongewisse heeft verkeerd over de afloop van die overval en over het lot van haar echtgenoot, die tijdens de overval in de winkel was. Ook zal zij moeten leven met de gedachte dat haar echtgenoot de laatste minuten van zijn leven alleen heeft moeten doorbrengen. Op grond van deze omstandigheden acht de rechtbank de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 10.000,00 naar billijkheid toewijsbaar.
De rechtbank zal de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, omdat beoordeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van € 23.654,69.
Nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 23.654,69, ten behoeve van [partner van slachtoffer].
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank op basis van de door de benadeelde partij overgelegde stukken tot op heden begroot op € 2.652,42, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal tot slot bepalen dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat door zijn mededader [Z.B.] (09/758089-12) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 47, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, alsmede de tijd door de veroordeelde in detentie in het buitenland doorgebracht ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[partner van slachtoffer] een bedrag van € 23.654,69;
bepaalt dat de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 2.652,42 en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 23.654,69, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [partner van slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 153 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat door zijn mededader [Z.B.] (09/758089-12), zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. H.A.G. Nijman en mr. J.Th.W. van Ravenstein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W. Gunnewegh, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2013.
- 1.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met het nummer 2012087521, van de regiopolitie Haaglanden (15TGO12303 Golf 12).
- 2.
Dossier Ambtshandelingen en Getuigendeskund. en RHV, proces-verbaal van bevindingen, blz. 4.
- 3.
Dossier Ambtshandelingen en Getuigendeskund. en RHV, proces-verbaal van bevindingen, blz. 7 en proces-verbaal van bevindingen, blz. 16.
- 4.
Dossier Ambtshandelingen en Getuigendeskund. en RHV, proces-verbaal van bevindingen p 26 en proces-verbaal van bevindingen, blz. 34
- 5.
Dossier Forensisch onderzoek, rapport Nederlands Forensisch Instituut, blz. 362 en 363.
- 6.
Verklaring ter terechtzitting.
- 7.
Dossier Ambtshandelingen en Getuigendeskund. en RHV, proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Juwelier Lapidee, blz. 127.
- 8.
Dossier ambtshandelingen en Getuigendeskund. en RHV, proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Juwelier Lapidee, blz. 125-135.
- 9.
Dossier Ambtshandelingen en Getuigendeskund. en RHV, proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Juwelier Lapidee, blz. 126, 129 (foto 6) en 135 (foto 39).
- 10.
Dossier forensisch onderzoek, proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, blz. 19, 25, en 49-56.
- 11.
Algemeen Dossier Vervolg 03, bijlage bij proces-verbaal van verhoor [S.G.] 26.09.2012, blz. 428 en proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 611.
- 12.
Algemeen Dossier Vervolg 01, proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 131 en 135.
- 13.
Algemeen Dossier Vervolg 01, proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 134-135.
- 14.
Dossier forensisch Onderzoek, rapport Nederlands Forensisch Instituut, blz. 236.
- 15.
Algemeen Dossier vervolg 03, proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 530.
- 16.
Dossier forensisch onderzoek, Forensisch Technisch relaas proces-verbaal, blz. 6.
- 17.
Dossier Ambtshandelingen en Getuigendeskund. en RHV, blz. 38.
- 18.
Requisitoir, blz. 21.
- 19.
Requisitoir, blz. 18-20.
- 20.
Dossier getuigen, proces-verbaal van verhoor getuige [partner van slachtoffer], blz. 5.
- 21.
Dossier Ambtshandelingen en Getuigendeskund. en RHV, proces-verbaal van bevindingen, blz. 36.
- 22.
Algemeen Dossier Vervolg 03, proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 571.
- 23.
Algemeen Dossier Vervolg 03, proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 570.
- 24.
Dossier Ambtshandelingen en Getuigendeskund. en RHV, proces-verbaal van bevindingen, blz. 134.
- 25.
Rechtbank Amsterdam, 13 december 2012, LJN: BY6308.
- 26.
Gerechtshof Den Haag, 23 maart 2011, LJN: BP8649.
- 27.
HR 22 februari 2002, LJN:AD5356 (Taxibus-arrest).