ABRvS, 25-07-2012, nr. 201108687/1/A1
ECLI:NL:RVS:2012:BX2584
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
25-07-2012
- Zaaknummer
201108687/1/A1
- LJN
BX2584
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2012:BX2584, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 25‑07‑2012; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOM 2012/768
Uitspraak 25‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 1 april 2010 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp (thans: Nieuw-West) geweigerd aan [appellant] lichte bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen van een gevel op het perceel gelegen aan de [locatie 1] te Amsterdam.
Partij(en)
201108687/1/A1.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 juni 2011 in zaak nr. 11/317 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Nieuw-West.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2010 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp (thans: Nieuw-West) geweigerd aan [appellant] lichte bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen van een gevel op het perceel gelegen aan de [locatie 1] te Amsterdam.
Bij besluit van 30 november 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 9 juni 2011, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 29 juni 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 september 2011.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2012, waar [appellant], bijgestaan door S.H. de Bruine, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Aan het besluit van 30 november 2010 heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat [appellant] bij brief van 27 april 2010, bij de gemeente ontvangen op 29 april 2010, tegen het besluit van 1 april 2010 bezwaar heeft gemaakt en niet binnen de bij brief van 25 mei 2010 gestelde termijn van twee weken, waarbinnen [appellant] de gronden van het bezwaar kon aanvullen, heeft gereageerd.
2.2.
[appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dagelijks bestuur zijn bezwaar ten onrechte wegens termijnoverschrijding kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hiertoe voert hij aan dat het dagelijks bestuur de brief van 25 mei 2010 ten onrechte niet heeft verstuurd naar het adres dat hij in zijn brief van 27 april 2010 had vermeld. [appellant] stelt dat hij de brief van het dagelijks bestuur eerst op 24 juni 2010 in zijn postbus heeft aangetroffen, nadat deze eerst door PostNL (voorheen: TNT Post) in de verkeerde postbus was gedeponeerd. De gebrekkige postbezorging kan hem niet worden verweten, aldus [appellant].
2.2.1.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, bevat het bezwaarschrift ten minste de gronden van het bezwaar.
Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onderdeel a, voor zover hier van belang, kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2.2.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 10 mei 2011 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/pdf/download.asp?verdict_filename=201010777_1_V1.pdf">201010777/1/V1a>) hanteren de hoogste bestuursrechters alle als uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres.
Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
Deze precisering van de benadering van het bewijs van ontvangst van niet-aangetekend verzonden stukken sluit aan bij de rechtspraak van de Hoge Raad (zie HR 15 december 2006, nr. 41882, LJN, AZ 4416, BNB 2007/112 en HR 10 juli 2009, nr. 08/01578, LJN, BG4156, BNB 2009/246) en draagt aldus bij aan de rechtseenheid in het bestuursrecht.
2.2.3.
[appellant] heeft in zijn brief van 27 april 2010, waarbij hij bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 1 april 2010, vermeld domicilie te kiezen op het adres van zijn kantoor aan de [locatie 2] te Amsterdam. In het briefhoofd van deze brief staat een voorgedrukt postbusadres, behorend bij het door [appellant] als domicilie-adres opgegeven kantooradres. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] redelijkerwijs kon verwachten dat het dagelijks bestuur de post aan hem naar dit postbusadres zou sturen en dat, indien [appellant] die mogelijkheid had willen uitsluiten, hij in het bezwaarschrift uitdrukkelijk had moeten aangeven dat het dagelijks bestuur die post niet naar het postbusadres mocht sturen. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur de verzending van de brief van 25 mei 2010 aan het juiste adres van [appellant] aannemelijk heeft gemaakt.
Het ligt vervolgens op de weg van [appellant] feiten of omstandigheden te stellen op grond waarvan de ontvangst van de brief kort na 25 mei 2010 redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
[appellant] heeft zijn stelling dat de brief door PostNL in de verkeerde postbus is gedeponeerd en hij de brief eerst op 24 juni 2010 heeft aangetroffen, gestaafd met een kopie van een handgeschreven briefje met dagtekening 21 juni 2010 dat, naar gesteld, aan de envelop waarin de brief van het dagelijks bestuur zat, was geniet en in zijn postbus was gedeponeerd. In dat briefje is vermeld dat iemand een brief in zijn postbus heeft gevonden die niet voor hem was bestemd.
Met dit briefje heeft [appellant] geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan de ontvangst van de brief van 25 mei 2010 kort na die datum redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het briefje geen naam of adres van de afzender bevat en niet is ondertekend, zodat niet bekend is van wie het afkomstig is en of de informatie daarin juist is. Dat een per gewone post verzonden brief niet altijd aankomt, is evenmin een feit of omstandigheid op grond waarvan de ontvangst van de brief van 25 mei 2010 kort na die datum redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
Nu de juiste verzending van de brief van 25 mei 2010 vaststaat en [appellant] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan de ontvangst ervan kort na die datum redelijkerwijs kan worden betwijfeld, moet het ervoor worden gehouden dat [appellant] de brief kort na 25 mei 2010 heeft ontvangen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur het op 27 april 2010 gemaakte bezwaar wegens overschrijding van de termijn voor het indienen van de gronden van bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog faalt.
2.3.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012
414-593.