Hof 's-Gravenhage, 05-04-2006, nr. 1034-H-05
ECLI:NL:GHSGR:2006:AV8732, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
05-04-2006
- Zaaknummer
1034-H-05
- LJN
AV8732
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2006:AV8732, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 05‑04‑2006; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ7628
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:AZ7628, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Wetingang
- Vindplaatsen
JIN 2006/241
Uitspraak 05‑04‑2006
Inhoudsindicatie
Uitleg van echtscheidingsconvenant dat tot stand is gekomen onder leiding van beide advocaten van partijen. Is daling inkomen vrouw in casu onaanvaardbaar. Niet aannemelijk dat convenant tot stand is gekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Beroep op verjaring niet gehonoreerd gelet op moment waarop de man kennis heeft kunnen nemen van het inkomen van de vrouw.
Partij(en)
Uitspraak : 5 april 2006
Rekestnummer : 1034-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04-6488
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. E.M. van Hilten-Kostense,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. J.G. Schnoor.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 31 augustus 2005 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 31 mei 2005.
De man heeft op 17 oktober 2005 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 25 oktober 2005 en 6 januari 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 13 januari 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw en de man, beiden bijgestaan door hun procureurs. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank is geen grief gericht, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
Omvang van het geschil
- 1.
In geschil is – kort gezegd – de toewijzing door de rechtbank van het verzoek van de man tot terugbetaling door de vrouw van onverschuldigd betaalde alimentatie, alsmede de afwijzing door de rechtbank van het verzoek van de vrouw tot wijziging van het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant ten aanzien van de partneralimentatie.
- 2.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het inleidend verzoek van de man wordt afgewezen en het zelfstandig verzoek van de vrouw tot het opleggen van een partneralimentatie wordt toegewezen, dan wel de partneralimentatie te stellen op een zodanig bedrag als het hof zal vermenen te behoren. De man bestrijdt haar beroep.
- 3.
De vrouw stelt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het echtscheidingsconvenant geen andere uitleg toelaat dan dat de eigen inkomsten alsmede de niet expliciet vastgestelde behoefte van de vrouw niet aan indexering onderhevig zijn. De rechtbank heeft hiermee miskend dat een overeenkomst niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen heeft, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien, zoals neergelegd in artikel 6:248 lid 1 BW. Voorts wijst de vrouw erop dat het de bedoeling van partijen is geweest om de wettelijke indexering eveneens toe te passen op de hoogte van haar inkomen. Subsidiair, voor het geval het hof van oordeel is dat de rechtbank het convenant juist heeft uitgelegd, stelt de vrouw dat deze uitleg niet van toepassing moet worden verklaard, aangezien de uitleg in de gegeven omstandigheden en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Meer subsidiair stelt zij dat het convenant dient te worden gewijzigd nu dit (onopzettelijk) is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.
Uitleg van het convenant
- 4.
Naar het oordeel van het hof dient ook bij de uitleg van een echtscheidingsconvenant beoordeeld te worden de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen uit het convenant mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij de hantering van deze norm dient de uitleg van een schriftelijk contract – en dus ook dit echtscheidingsconvenant - niet plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis van de bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, bij de uitleg van het geschrift wel van groot belang.
- 5.
In het onderhavige geval volgt uit de letterlijke tekst van het echtscheidingsconvenant dat partijen zijn overeengekomen dat de eigen inkomsten van de vrouw niet aan indexering onderhevig zouden zijn.
- 6.
Uit punt 11 van het verweerschrift – hetgeen niet door de vrouw is weersproken – volgt dat het echtscheidingsconvenant tot stand is gekomen onder leiding van de beide advocaten van partijen. De man heeft voorts gesteld dat als indexering de bedoeling van partijen zou zijn geweest dit mede gelet op de deskundige begeleiding destijds ook opgenomen zou zijn in het convenant. Voorts heeft de man gesteld dat partijen precies datgene hebben vastgelegd dat werd beoogd, te weten een regeling waarbij de vrouw in staat werd gesteld haar financiële afhankelijkheid van de man te verkleinen door meer uren te gaan werken zonder dat dit nu direct zou leiden tot een vermindering of beëindiging van de partneralimentatie.
- 7.
In haar pleitnota gaat de vrouw in punt 1.1 tot 1.6 nog nader in op de uitleg van de inkomensregeling van het convenant. De man heeft ter zitting de stellingen van de vrouw bestreden. Het hof acht de door de vrouw naar voren gebrachte argumenten niet relevant voor de uitleg van het onderhavige echtscheidingsconvenant. Het hof is van oordeel dat het op de weg van de vrouw had gelegen om de man tijdig te informeren over haar inkomsten en aan het stilzitten van de man kan geen enkel gevolg worden verbonden. Dat de partneralimentatie is geïndexeerd geeft geen antwoord op de vraag dat daarmee ook de overige bedragen in het convenant moeten worden geïndexeerd. Hetgeen de vrouw in punt 1.3 stelt geeft eveneens geen antwoord op de vraag of partijen indexatie van de bijverdienregeling hebben beoogd. De man heeft expliciet gesteld dat er het streven was dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud diende te gaan voorzien. Ook de overige door de vrouw vermelde argumenten zoals de verwijzing naar het VFAS convenant, inspanningsverplichting acht het hof niet relevant.
- 8.
De vrouw heeft de wijze van tot stand komen van het convenant niet bestreden. Door de vrouw is geen correspondentie in het geding gebracht waaruit kan worden afgeleid dat het wel de bedoeling van haar was om met betrekking tot de hoogte van haar behoefte haar bijverdienste te indexeren. Voorts heeft de vrouw geen bewijsaanbod gedaan om haar stellingen terzake de indexering te bewijzen. Mede bezien de wijze waarop het echtscheidingsconvenant tot stand is gekomen is het hof van oordeel dat in het onderhavige geval de vrouw aan de letterlijke tekst kan worden gehouden van het echtscheidingsconvenant.
Redelijkheid en billijkheid
- 9.
De feiten en omstandigheden van het betreffende geval kunnen met zich brengen dat een overeenkomst op grond van die feiten en omstandigheden moet worden aangevuld of beperkt. Het hof is van oordeel dat partijen in beginsel gebonden zijn aan hetgeen zij met elkaar zijn overeengekomen in het echtscheidingsconvenant. Redelijkheid en billijkheid is geen algemeen lapmiddel om nakoming van een overeenkomst te voorkomen.
- 10.
De vrouw stelt dat het onaanvaardbaar is dat zij in haar inkomen achteruit zal gaan hoewel de draagkracht van de man voldoende is. De man heeft de stelling van de vrouw gemotiveerd bestreden. In haar appèlschrift geeft de vrouw geen verdere onderbouwing waarom het onaanvaardbaar is dat zij in inkomen achteruit gaat. Naar het oordeel van het hof brengt het enkele feit dat de vrouw in inkomen daalt niet met zich mede dat daarmee de man geen nakoming kan vorderen van hetgeen partijen in het echtscheidingsconvenant met elkaar zijn overeengekomen. Ook het feit dat de man in het onderhavige geval over voldoende draagkracht beschikt maakt het niet onaanvaardbaar dat de vrouw in inkomen daalt. Uit de pleitnota van de vrouw volgt dat de vrouw voor 21,5 uur werkt bij de thuiszorg en een bruto maandinkomen geniet van € 1.176,00 exclusief vakantiegeld. Niet is gebleken dat de vrouw als gevolg van de vordering tot nakoming van het echtscheidingsconvenant in een onaanvaardbare positie terecht komt. Naar het oordeel van het hof zijn er geen relevante feiten en omstandigheden door de vrouw gesteld op grond waarvan de man geen nakoming kan vorderen van hetgeen partijen in het echtscheidingsconvenant met elkaar zijn overeengekomen.
Grove miskenning van de wettelijke maatstaven
- 11.
De vrouw stelt in punt 14 van haar appèlschrift dat de tussen partijen gesloten overeenkomst moet worden gewijzigd nu zij van meet af aan alsdan is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Door de man is in punt 16 van zijn verweerschrift gesteld dat er geen wanverhouding is ontstaan tussen de onderhoudsbijdrage zoals die door partijen is overeengekomen en de door de rechtbank vastgestelde onderhoudsbijdrage. Voorst stelt de man dat de vrouw bewust is afgeweken van hetgeen door de rechter in het vonnis van 22 juni 1992 is gesteld. Uit rechtsoverweging 6 volgt dat de vrouw bij de tot standkoming van het echtscheidingsconvenant is bijgestaan door een advocaat. Gezien de wijze waarop in het onderhavige geval het echtscheidingsconvenant tot stand is gekomen acht het hof het volstrekt niet aannemelijk dat het echtscheidingsconvenant is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
Wijziging van omstandigheden
- 12.
In grief 2 stelt de vrouw dat zij behoefte heeft aan een partnerbijdrage van € 2.350,00 in plaats € 1.908,00. In zijn verweer stelt de man dat er niet sprake is van een wijziging van omstandigheden.
- 13.
In haar pleitnota stelt de vrouw dat de wijziging van omstandigheden bestaat uit drie onderdelen:
1) de gezondheidssituatie van de vrouw en haar verminderde arbeidscapaciteit;
2) de zorg voor de partijen dochter [x], geboren op [geboortedatum];
3) gevolgen wijziging.
De man heeft de wijziging van omstandigheden gemotiveerd bestreden.
- 14.
In punt 16 van haar zelfstandig verzoek tot verhoging van partner alimentatie stelt de vrouw dat zij per 7 juni 2004 voor minder dan 15% arbeidsongeschikt is bij 21,5 uur. Uit de toelichting op de grief volgt dat de uitkering per 7 juni 2004 volledig is ingetrokken.
- 15.
In punt 25 van zijn verweerschrift stelt de man dat van de vrouw in redelijkheid kan worden verlangd dat de vrouw een volledige baan zoekt aangezien er geen medische beperkingen zijn voor de vrouw.
- 16.
Voor of tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw geen verificatoire stukken in het geding gebracht waaruit volgt dat de vrouw niet volledig zou kunnen werken. Gezien de gemotiveerde betwisting van de man had het op de weg van de vrouw gelegen om een recente medische verklaring in het geding te brengen inzake de gezondheidstoestand van de vrouw en de gevolgen van deze gezondheidstoestand. Nu zij dit niet heeft gedaan is de door haar gestelde wijzigingsgrond niet rechtens relevant.
- 17.
De stelling van de vrouw dat [x] sinds 1 oktober 2004 voor haar rekening komt is naar het oordeel van het hof eveneens geen relevante wijziging van omstandigheden. De man heeft onbetwist gesteld dat hij tot juli 2005 maandelijks ten behoeve van [x] een bijdrage heeft betaald.
- 18.
Ook het overige wat de vrouw heeft gesteld brengt niet met zich dat er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden.
Verjaring
- 19.
In grief 3 stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de vrouw aan de man het bedrag van € 16.990,00 dient terug te betalen. Zij beroept zich onder meer op dwaling. De man heeft gesteld dat op grond van artikel 3:309 BW de verjaring eerst gaat lopen de dag volgende op die waarop de man kennis heeft genomen van het bestaan van zijn vordering. De man heeft gesteld dat hij eerst in juli 2004 kennis heeft kunnen van het inkomen van de vrouw over de afgelopen periode zodat eerst sedert die datum voor de man bekend was dat door hem teveel aan alimentatie is betaald. De vrouw heeft deze stelling van de man niet weersproken.
- 20.
Het hof is met de man van oordeel dat in het onderhavige geval de vordering van de man niet is verjaard aangezien hij eerst in juli 2004 kennis heeft kunnen nemen van de vordering. Het had op de weg van de vrouw gelegen om de man tijdig te informeren over haar inkomen. Zij was degene die over de inkomensgegevens beschikte.
- 21.
In het onderhavige geval komt de terug betaling van de alimentatie voor rekening en risico van de vrouw nu zij het zelf in de hand heeft gehad om de man niet deugdelijk te informeren over haar inkomen. De vrouw heeft zich zelf in de positie geplaatst alsgevolg waarvan zij de te veel genoten alimentatie moet terug betalen.
Hoogte van het terug te betalen bedrag
- 22.
De man heeft in punt 9 van zijn inleidend verzoek een berekening gegeven van het teveel betaalde bedrag. In het echtscheidingsconvenant is vermeld dat de indexering ingaat per 1 januari 1993. De man heeft gesteld dat het de bedoeling van partijen is geweest om de indexering eerst te laten ingaan per 1 januari 1994. Hij voert daartoe ondermeer aan dat het convenant eerst in maart 1993 door partijen is ondertekend. Voorts stelt hij dat ook bij de vrouw de veronderstelling leefde dat de alimentatie eerst vanaf 1 juli 1994 zou worden geïndexeerd. Hij verwijst naar een brief van de vrouw van 14 februari 1994 waarin zij schrijft: ”Mag ik je er verder nog op wijzen, dat de verhoging van de alimentatie reeds per 1 januari 1994 is ingegaan, zodat ik nog ƒ 108,89 van je krijg.” Gezien het hof hiervoor heeft overwogen is het hof van oordeel dat het de kennelijke bedoeling van partijen is geweest om de alimentatie van de vrouw eerst te indexeren per 1 januari 1994. Het hof ziet derhalve geen grond om af te wijken van de berekening van de vordering van de man zoals hij deze heeft weergegeven in punt 9 van zijn inleidende verzoek.
Terug betaling in termijnen
- 23.
De vrouw heeft verzocht om het te veel betaalde bedrag aan alimentatie in termijnen van
€ 50,00 te mogen terug betalen. De man heeft gesteld dat de vrouw geen enkel inzicht heeft gegeven in haar financiële positie. Het hof is met de man van oordeel dat de vrouw onvoldoende financiële gegevens in het geding heeft gebracht om te kunnen beoordelen waarom zij niet ineens het te veel betaalde bedrag aan alimentatie niet kan terug betalen. De vrouw heeft op geen enkele wijze aangetoond dat zij het verschuldigde bedrag niet gefinancierd krijgt.
- 24.
Op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd onder aanvullingen van de gronden.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Reinking en Mulder, bijgestaan door
mr. Janssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2006.