Hof Amsterdam, 11-02-2021, nr. 23-004035-17.a
ECLI:NL:GHAMS:2021:327
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
11-02-2021
- Zaaknummer
23-004035-17.a
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:327, Uitspraak, Hof Amsterdam, 11‑02‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:17
Uitspraak 11‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Onderzoek Fairfield. Veroordeling wegens het tweemaal invoeren van heroïne vanuit Madagaskar tot een gevangenisstraf van 27 maanden, met aftrek van voorarrest.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004035-17
datum uitspraak: 11 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 november 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-720126-15 (hierna te noemen: zaak A) en 15-720030-16 (hierna te noemen: zaak B) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Burundi) op [geboortedag] 1977,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en haar raadsman naar voren hebben gebracht.
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zaak A (parketnummer 15-720126-15)
Primair:
zij in of omstreeks de periode van 22 april 2015 tot en met 19 juli 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 20 april 2015 tot en met 19 juli 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid heroine en/of cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
- met een persoon (te weten [naam 1] ) afgesproken dat deze naar het buitenland (te weten Madagaskar), zou reizen teneinde verdovende middelen naar Nederland in te voeren en/of met die persoon overleg gevoerd en/of informatie heeft gedeeld en/of instructies gegeven en/of
- die persoon begeleid bij het maken van een of meer (pas)foto's ten behoeve van een visum en/of die persoon begeleid bij het aanvragen en/of het ophalen van een visum en/of de kosten van een visum betaald en/of informatie gegeven die benodigd was voor het aanvragen, althans het afgeven, van dat visum en/of
- aan voormelde persoon en/of een of meer mededader(s) geld gegeven en/of overgemaakt en/of beloofd en/of voor voormelde persoon (tijdens diens verblijf in het buitenland) geld geregeld en/of een of meer tickets en/of het verblijf in het buitenland geboekt, althans laten boeken, en/of een of meer tickets betaald of laten betalen en/of die ticket(s) gegeven of laten geven aan die persoon en/of die persoon in een woning laten overnachten en/of begeleid tijdens zijn vervoer in Nederland (waaronder het vervoer naar de luchthaven) en/of begeleid in het buitenland en/of
- met haar, verdachtes, mededader(s) contact onderhouden en/of overleg gevoerd en/of met die mededader(s) informatie gedeeld en/of instructies gegeven;
zaak B (parketnummer 15-720030-16) Primair:
zij op of omstreeks 25 mei 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 14 april 2015 tot en met 25 mei 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid heroine en/of cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan zij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
- met een persoon (te weten [naam 2] ) afgesproken dat deze naar het buitenland (te weten Madagaskar), zou reizen teneinde verdovende middelen naar Nederland in te voeren en/of met die persoon overleg gevoerd en/of informatie heeft gedeeld en/of instructies gegeven en/of
- aan voormelde persoon en/of een of meer mededader(s) geld gegeven en/of overgemaakt en/of beloofd en/of een of meer vliegtickets en/of het verblijf in het buitenland geboekt, althans laten boeken, en/of een of meer tickets betaald of laten betalen en/of die ticket(s) gegeven of doen toekomen aan die persoon en/of een of meer foto's betreffende de boeking van de vlucht en/of van het paspoort van die [naam 2] op een mobiele telefoon voorhanden gehad en/of
- met haar, verdachtes, mededader(s) contact onderhouden en/of overleg gevoerd en/of met die mededader(s) informatie gedeeld en/of instructies gegeven en/of contact onderhouden en/of afspraken gemaakt met een of meer personen die in het buitenland verdovende middelen moesten leveren aan die [naam 2] en/of
- zich naar de luchthaven Schiphol heeft begeven teneinde die [naam 2] (met de ingevoerde verdovende middelen) af te halen en/of te vervoeren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
In hoger beroep gevoerde verweren
Vormverzuim
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat – beknopt gezegd – de verklaring van de getuige [getuige 1] (hierna te noemen: [getuige 1] ) op 21 januari 2019 afgelegd tegenover de raadsheer-commissaris in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte] (hierna te noemen: [medeverdachte] ), welke verklaring het hof ter terechtzitting van 28 januari 2021 heeft gevoegd in de zaak van de verdachte, niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Daartoe is aangevoerd dat de raadsman ten onrechte niet in kennis is gesteld van het verhoor van deze getuige, ten gevolge waarvan de verdachte niet het recht heeft kunnen uitoefenen om [getuige 1] als getuige te horen. Dit leidt ertoe dat het beginsel van ‘equality of arms’ is geschonden en, zo begrijpt het hof, de verdachte dermate in haar verdediging is geschaad, dat daarvoor compensatie dient te volgen in de vorm van uitsluiting van het bewijs van voormelde verklaring.
Oordeel van het hof
Tijdens de regiezitting van het hof van 11 september 2018 zijn de zaken van [medeverdachte] en [verdachte] gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld. In de zaak [medeverdachte] heeft diens raadsman onder meer verzocht [getuige 1] als getuige te horen en heeft hij zich daarnaast aangesloten bij het verzoek in de zaak van de verdachte om haar ex-man, [naam 3] , als getuige te horen. De raadsman van de verdachte, eveneens aanwezig tijdens de regiezitting, heeft bij die gelegenheid niet verzocht om aansluiting bij het verzoek in de zaak van [medeverdachte] om [getuige 1] als getuige te horen.
Tijdens de inhoudelijke behandeling in hoger beroep van 28 januari 2021 heeft het hof de verklaring van [getuige 1] , afgelegd ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 21 januari 2019 in de zaak van [medeverdachte] , gevoegd in het dossier van de zaak van de verdachte.
De raadsman heeft tijdens een onderbreking van de zitting van het hof op 28 januari 2021 gedurende de door hem gewenste tijd de gelegenheid gekregen kennis te nemen van de inhoud van die verklaring en deze te bespreken met de verdachte. Hij heeft daarna niet verzocht deze getuige alsnog in de zaak van de verdachte te horen.
Het hof is van oordeel dat de verdediging, door in de gegeven omstandigheden op geen enkel moment te verzoeken de betreffende getuige (alsnog) te horen om aldus gebruik te kunnen maken van het haar toekomende ondervragingsrecht, zich vervolgens niet met vrucht kan beroepen op het niet kunnen uitoefenen daarvan. Van schending van het beginsel van ‘equality of arms’ is dan ook geen sprake.
De verklaring van [getuige 1] kan derhalve voor het bewijs worden gebruikt.
Bewijsoverweging
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat – zakelijk weergegeven – het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de conclusie dat de verdachte opzettelijk heroïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Daartoe is aangevoerd dat in geen van de haar ten laste gelegde zaken kan worden vastgesteld dat er daadwerkelijk heroïne is ingevoerd en evenmin dat de verdachte wetenschap had van het doel om heroïne in te voeren. Mogelijk is (in zaak A) sprake geweest van een testreis en wellicht is misbruik gemaakt van haar welwillendheid. Ook ontbreekt het bewijs dat de verdachte ter zake nauw en bewust zou hebben samengewerkt met een of meer mededaders.
De verdachte heeft bovendien stellig betwist dat zij de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Dit telefoonnummer zou volgens de verdachte van haar ex-man zijn geweest. De verdachte behoort op deze gronden te worden vrijgesproken van het in zaak A en in zaak B ten laste gelegde, zo begrijpt het hof de verdediging.
Oordeel van het hof
Toeschrijving van telefoonnummers
Op grond van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting schrijft het hof de volgende telefoonnummers toe aan de navolgende betrokkenen in het onderzoek ‘Fairfield’.
[medeverdachte] : [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] .
Blijkens onderzoek waren deze telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte] .
Bij een doorzoeking in diens woning zijn twee Samsung-telefoons aangetroffen, die waren voorzien van simkaarten met de telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] ; [naam 4] , de vrouw van [medeverdachte] , heeft verklaard dat deze telefoonnummers van [medeverdachte] zijn.
[medeverdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat het telefoonnummer [telefoonnummer 3] het zijne is.
[verdachte] : [telefoonnummer 1] .
[verdachte] heeft tijdens haar politieverhoor onder meer het IMEI-nummer [nummer] van haar Samsung-telefoon gegeven. Uit de printlijsten blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] gebruik heeft gemaakt van die identieke telefoon. Daarnaast wordt de gebruiker van dit telefoonnummer ‘ [verdachte] ’ genoemd en noemt de gebruiker zichzelf ook ‘ [verdachte] ’. [verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat zij ‘ [verdachte] ’ wordt genoemd.
In de telefoon van [naam 5] stond dit telefoonnummer opgeslagen onder de naam ‘ [verdachte] ’ (vertaald: ‘ [verdachte] vrouw van [naam 6] ’). [verdachte] heeft verklaard dat haar ex-man ‘ [naam 6] ’ wordt genoemd.
Verder heeft de getuige [getuige 2] verklaard dat dit het telefoonnummer van de moeder van [naam 7] is. [verdachte] heeft een zoon genaamd [naam 7] .
[medeverdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat hij met telefoonnummer
[telefoonnummer 3] gesprekken met [verdachte] heeft gevoerd.
Ten slotte is gebleken dat het betreffende telefoonnummer zeer regelmatig gebruik heeft gemaakt van de zendmast aan de [adres 2] . De woning van [verdachte] ligt hemelsbreed 100 meter van de [adres 2] .
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte – inhoudende dat niet zij, maar haar ex-man de gebruiker is geweest van bedoeld telefoonnummer – weerlegging vindt in de vorenstaande bevindingen en in het feit dat in de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken niet een mannenstem, maar telkens een vrouwenstem te horen is. Het hof schrijft het telefoonnummer daarom aan de verdachte toe.
[getuige 1] : [telefoonnummer 5] , [telefoonnummer 6] , [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 8] .
Blijkens onderzoek was het Belgische telefoonnummer [telefoonnummer 5] in gebruik bij [getuige 1] , die dit heeft bevestigd.
Tijdens een doorzoeking in diens woning is tevens een Samsung-telefoon aangetroffen voorzien van een simkaart met het Belgische telefoonnummer [telefoonnummer 6] .
Verder heeft [getuige 1] verklaard dat hij gebruikmaakte van het telefoonnummer
[telefoonnummer 7] en dat hij mede gebruikmaakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 8] van [naam 8] .
[naam 9] : [telefoonnummer 9] , [telefoonnummer 10] en [telefoonnummer 11] .
Blijkens onderzoek waren het telefoonnummer [telefoonnummer 9] en de Tanzaniaanse telefoonnummers [telefoonnummer 10] en [telefoonnummer 11] in gebruik bij [naam 9] .
Koerier [naam 10] heeft verklaard dat het telefoonnummer [telefoonnummer 9] het telefoonnummer van [naam 9] betreft. Ook heeft [naam 9] verklaard dat het tapgesprek van 13 juli 2015 om 21:13 uur tussen [medeverdachte] en de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 9] een gesprek is tussen [medeverdachte] en hem.
[naam 9] heeft ten slotte verklaard dat het tapgesprek van 15 juli 2015 om 12:51 uur tussen [medeverdachte] en de gebruiker van het Tanzaniaanse telefoonnummer [telefoonnummer 10] , die ‘ [naam 11] ’ wordt genoemd, een gesprek is tussen [medeverdachte] en hem.
[naam 4] : [telefoonnummer 12] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] (beide laatstgenoemde nummers tussen 5 september 2015 en 12 oktober 2015).
Blijkens onderzoek is het telefoonnummer [telefoonnummer 12] in gebruik bij [naam 4] , hetgeen zij heeft bevestigd.
[naam 4] heeft verklaard dat zij mede gebruikmaakte van de telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] van haar echtgenoot [medeverdachte] , toen hij tussen 5 september 2015 en 12 oktober 2015 op vakantie was.
[naam 1] : [telefoonnummer 13] , [telefoonnummer 14] en [telefoonnummer 15] .
Blijkens onderzoek waren de telefoonnummers [telefoonnummer 13] en [telefoonnummer 14] in gebruik bij [naam 1] . [getuige 1] heeft verklaard dat hij het Madagaskische telefoonnummer van [naam 1] [telefoonnummer 15] moest doorgeven aan ‘ [naam 12] ’ in Madagaskar en dat [naam 1] ) die [naam 12] moest ontmoeten in de hoofdstad.
[naam 10] : [telefoonnummer 16] .
[naam 10] heeft verklaard dat hij in Madagaskar gebruikmaakte van het Madagaskische telefoonnummer [telefoonnummer 17] .
Verklaring van [getuige 1]
heeft op 21 januari 2019 bij de raadsheer-commissaris - kort en zakelijk weergegeven - verklaard dat er een organisatie was die zich bezighield met de invoer van heroïne. Deze bestond uit [naam 13] (woonachtig in Engeland) als bovenlaag, [medeverdachte] , [verdachte] , ‘ [naam 12] ’ en hijzelf als tussenlaag, en de koeriers – onder wie [naam 1] en [naam 14] – als onderlaag.
Over de modus operandi heeft [getuige 1] verklaard dat [medeverdachte] en [verdachte] de koeriers regelden: [verdachte] ronselde een koerier, gaf diens naam door aan [medeverdachte] en [medeverdachte] gaf de naam vervolgens door aan [getuige 1] . De koeriers [naam 1] en [naam 14] sliepen voorafgaand aan hun vertrek naar Madagaskar bij [medeverdachte] , die dichtbij Schiphol woonde. [medeverdachte] en/of zijn vrouw [naam 4] brachten [naam 1] naar Schiphol. Als de koerier op Madagaskar was aangekomen, moest de koerier bellen met [verdachte] of [medeverdachte] . [medeverdachte] gaf [getuige 1] dan het lokale nummer van de koerier door. [getuige 1] gaf het lokale nummer weer door aan [naam 13] en [naam 12] . De koerier kreeg geld om van te leven op de plek van bestemming. Dat geld kwam uit Engeland, [getuige 1] kreeg het geld en gaf het weer door aan [medeverdachte] .
Na terugkomst van de koeriers haalde [getuige 1] hen op van Schiphol en bracht hen naar de woning van [medeverdachte] , waar enkele uren daarna de tas met heroïne werd opgehaald door de vriendin van [naam 13] . Per transport ontving [getuige 1] ongeveer € 1.000,- en [medeverdachte] en [verdachte] samen € 1.500,-. [getuige 1] heeft ten slotte verklaard dat wat betreft de reis van [naam 1] op 21 juli 2015 iedereen wist dat het om de invoer van heroïne ging en dat [naam 1] op beide reizen drugs bij zich had.
Verklaring van [naam 1]
De koerier [naam 1] heeft eveneens verklaringen afgelegd. Zo heeft hij verklaard dat hij in april 2015 en juli 2015 naar Madagaskar is gereisd. Wat betreft zijn eerste reis, in april 2015, had [verdachte] , die hij als ‘ [verdachte] ’ kent, hem gebeld om samen met hem naar de ambassade van Madagaskar te gaan om zijn visum te regelen. [verdachte] had zijn visum betaald. [medeverdachte] , die hij als ‘ [naam 15] ’ kent, had zijn ticket betaald. De nacht voor zijn vertrek naar Madagaskar op 23 april 2015 heeft hij in het huis van [medeverdachte] overnacht. In april 2015 heeft [naam 1] een week op Madagaskar verbleven. Met een door hem gekochte simkaart onderhield hij contact met [medeverdachte] en [verdachte] om te zeggen dat hij goed was aangekomen. Voor zijn volgende reis, in juli 2015, had [medeverdachte] het ticket, visum en paspoort voor hem betaald en hem gevraagd om een tas uit Madagaskar mee te brengen. In de tas die hij op verzoek van [medeverdachte] uit Madagaskar had meegenomen, werden in Frankrijk verdovende middelen aangetroffen. Hij had € 500,- meegenomen voor de reis. De nacht voorafgaand aan zijn vertrek naar Madagaskar op 21 juli 2015 heeft hij bij [medeverdachte] overnacht; dat was volgens [medeverdachte] handiger omdat hij dichtbij de luchthaven Schiphol woonde. Tijdens zijn verblijf op Madagaskar ontving [naam 1] instructies van [medeverdachte] over het wijzigen van de retourdatum.
Verklaring van [medeverdachte]
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [medeverdachte] de door [getuige 1] gegeven beschrijving van de rolverdeling binnen de organisatie bevestigd voor wat betreft de tweede reis van koerier [naam 1] in juli 2015 en voor wat betreft de reis van koerier [naam 14] naar Madagaskar. Daarnaast heeft [medeverdachte] verklaard dat de term ‘design’ in het telefoongesprek met [naam 14] op 16 juni 2015 om 13:37 uur betrekking heeft op heroïne. [medeverdachte] heeft bevestigd dat de door hem in het telefoongesprek met [naam 1] op 9 juli 2015 om 20:22 uur gehanteerde termen ‘werk van de buik’ en ‘werk van de tas’ betrekking hebben op de wijze van transport van verdovende middelen. Ook de door [verdachte] in een telefoongesprek met [medeverdachte] op 9 augustus 2015 om 18:44 uur gedane uitlating ‘dat ze er vandoor zijn gegaan met de goederen’ heeft betrekking op verdovende middelen.
Afgeluisterde telefoongesprekken
In het procesdossier bevindt zich een groot aantal afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken.
De inhoud van de hiervoor weergegeven verklaringen vindt bevestiging in deze gesprekken.
Aan enkele van deze gesprekken, die hieronder zijn weergegeven, kent het hof in het bijzonder gewicht toe en daarom zal het hof deze uitlichten.
Op 20 april 2015 heeft tussen [verdachte] en [medeverdachte] een telefoongesprek plaatsgevonden, waarin [verdachte] zegt dat zij op de ambassade van Madagaskar is en waarin zij [medeverdachte] vraagt een aankomstadres in Madagaskar door te geven. Nadat [medeverdachte] per sms-bericht een adres in [adres 3] (Madagaskar) aan [verdachte] heeft doorgestuurd, volgt uit het daarop volgend telefoongesprek tussen [medeverdachte] en [verdachte] dat het visum is afgegeven. [verdachte] zegt daarin eveneens dat zij hem ( [naam 1] ) ook naar het Centraal Station had gebracht om de benodigde foto’s te maken.
Dit gesprek bevestigt de rol van [verdachte] en [medeverdachte] bij het (gezamenlijk) regelen van de koeriers en de voor de reis benodigde papieren.
Uit een telefoongesprek op 7 mei 2015 tussen [medeverdachte] en [verdachte] valt af te leiden dat [verdachte] , hoewel [medeverdachte] zich uit in bijzonder vage bewoordingen, weinig woorden nodig heeft om te begrijpen wat [medeverdachte] bedoelt en wat haar te doen staat. Op het summiere verzoek van [medeverdachte] , inhoudende ‘(..) als het kan, zouden we een plan kunnen maken voor morgen…zodat die mensen naar die plek gaan, de plek waar jij ooit met [naam 1] bent geweest om [naam 16] te gaan halen. Als het kan, morgen zou het perfect zijn. Want wat we moeten doen is gewoon, vanavond, als die mensen van ons bevestigen, dan is dat prima en dan willen we geen tijd verliezen. Daarom is het wijs om een plan te maken als het kan, die mensen van ons, die drie…dat plan…snap je’, antwoordt [verdachte] met een enkel ‘Prima, prima.’.
Dit gesprek, waarin de betrokkenen zich bedienen van versluierd taalgebruik, bevestigt ook dat sprake is van een voor betrokkenen bekende, kennelijk vaker gehanteerde procedure.
In twee telefoongesprekken op 13 mei 2015 tussen [getuige 1] en [verdachte] werd gesproken over de reis van [naam 2] (die op 14 mei 2015 zou plaatsvinden).
[getuige 1] zegt in het eerste gesprek tegen [verdachte] : ‘Als hij aankomt moet hij contact opnemen met die mensen. Daarna krijgt hij instructies. Hij moet een nacht slapen. Als hij wakker wordt dan moet hij een ticket kopen om naar [naam 17] (fonetisch) te vertrekken’. In het tweede gesprek geeft [getuige 1] het adres door van een hotel in de hoofdstad van Madagaskar, [adres 3] .
Op 16 mei 2015 hebben [verdachte] en [medeverdachte] telefonisch contact. [verdachte] zegt dat zij zojuist is gebeld door die jongen daar beneden. Die grote broer heeft hem gebeld maar heeft tot nu toe niets. Zij vraagt hoe het zit met het geld voor het hotel.
Hieruit volgt dat [verdachte] zich ook bezighield met het doorgeven van instructies aan de koerier [naam 2] , over wat hij moest doen op Madagaskar en eveneens dat zij zich bezighield met het geld voor diens verblijfkosten.
Op 9 juli 2015 heeft tussen [medeverdachte] en Aziz Muziga een telefoongesprek plaatsgevonden, waarin zij spreken over het feit dat de broer van [naam 1] (het hof begrijpt: [naam 2] ) de laatste keer na een reis is teruggekomen met klachten over zijn betaling. Ook valt uit dit gesprek af te leiden dat [medeverdachte] [naam 1] het verschil uitlegt tussen twee smokkelmethodes (‘het werk van de buik’ en ‘het werk van de tas’) en het verschil in betaling daartussen. [medeverdachte] zegt ook tegen de koerier ‘dat het niet zo moet zijn dat [verdachte] niet duidelijk had verteld vanaf het begin’. Ook hieruit volgt de betrokkenheid van [verdachte] en [medeverdachte] met betrekking tot (de instructie van) de koeriers.
Uit een telefoongesprek van 4 augustus 2015 tussen [medeverdachte] en een onbekende man valt af te leiden dat [naam 1] eerder door hen naar Afrika is gestuurd, dat hij toen veilig en zonder problemen is teruggekeerd, dat hij is betaald en dat hij een tweede reis voor hen wilde maken. [naam 1] is ook op een tweede reis gestuurd, maar onbekend is of hij deze keer veilig, zonder problemen, is teruggekomen. In het gesprek suggereert [medeverdachte] dat [naam 1] mogelijk gevlucht is met de spullen. Dit gesprek bevestigt dat sprake is geweest van een eerdere - probleemloos verlopen - reis van [naam 1] , waar [naam 1] ook voor betaald heeft gekregen.
Ten slotte blijkt uit het telefoongesprek van 9 augustus 2015 dat [verdachte] [medeverdachte] belt om te zeggen dat zij is gebeld en heeft gehoord ‘dat de twee jongens die zij [medeverdachte] had gegeven’, [naam 1] en [naam 2] , ervandoor zijn gegaan met de goederen. [medeverdachte] zegt dat hij die mensen (naar het hof begrijpt: de koeriers [naam 1] en [naam 2] ) via [verdachte] kent. Dit gesprek bevestigt opnieuw de rol van [medeverdachte] en [verdachte] met betrekking tot (het regelen van en de zorg voor) de koeriers.
Conclusie
Het hof leidt uit alle te bezigen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, af dat het aan [verdachte] in zaak A primair en in zaak B primair ten laste gelegde medeplegen van invoer van heroïne wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het feit dat [naam 1] voor zijn eerste reis is betaald en deze reis volgens [medeverdachte] ‘veilig en probleemloos’ is verlopen, impliceert naar het oordeel van het hof dat niet enkel sprake is geweest van een door de verdediging geopperde (test)reis, maar van een geslaagd heroïnetransport.
Uit het samenstel van bewijsmiddelen, meer in het bijzonder uit het daaruit volgende patroon van opeenvolgende transporten en het gegeven dat [medeverdachte] en [verdachte] reeds in hun telefoongesprek van 7 mei 2015 aan een enkel woord genoeg hadden en communiceerden door middel van versluierd taalgebruik, volgt naar het oordeel van het hof ook de wetenschap van de beide verdachten, dat sprake was van invoer van heroïne.
Bij de opeenvolgende transporten is steeds eenzelfde patroon van samenwerking en smokkelroute gehanteerd. Dit blijkt onder meer uit de verklaringen van [getuige 1] , [naam 1] en [medeverdachte] en de vele afgeluisterde telefoongesprekken tussen alle betrokkenen. In dit samenwerkingsverband had ieder van de verdachten een eigen aandeel op een eigen niveau:
- -
[verdachte] ronselde de koeriers en gaf hun namen door aan [medeverdachte] . Ook onderhield zij contact met de koeriers na aankomst op Madagaskar om hun instructies te geven.
- -
[medeverdachte] gaf de namen van de koeriers door aan [getuige 1] , verschafte hun een slaapplaats, bracht hen naar het vliegveld en gaf hun leefgeld mee voor hun verblijf op Madagaskar. Na terugkomst van hun reis naar Madagaskar werden de koeriers naar de woning van [medeverdachte] gebracht, waar de meegebrachte heroïne tijdelijk werd opgeslagen.
- -
De koeriers moesten bij aankomst op Madagaskar met [verdachte] of [medeverdachte] bellen, waarna de telefoonnummers van de koeriers werden doorgegeven aan andere betrokkenen. [medeverdachte] en [verdachte] ontvingen samen een geldbedrag voor elk transport.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de inhoud van deze bewijsmiddelen van een nauwe en bewuste samenwerking bij het invoeren van de heroïne, zoals ten laste gelegd. Deze heeft in de kern bestaan uit een gezamenlijke uitvoering, waarmee het hof telkens het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen acht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A primair en het in zaak B primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak A (parketnummer 15-720126-15)
zij omstreeks de periode van 22 april 2015 tot en met 19 juli 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne;
zaak B (parketnummer 15-720030-16)
zij op 25 mei 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen in zaak A primair en hetgeen in zaak B primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A primair en het in zaak B primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A primair en het in zaak B primair bewezen verklaarde levert telkens op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A primair en het in zaak B primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A primair en in zaak B primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Tevens is de gevangenneming bevolen met ingang van 7 november 2017.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, voor het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan de invoer van een onbekende hoeveelheid heroïne in Nederland. Gelet op de overige in het onderzoek ‘Fairfield’ aangetroffen hoeveelheden van verscheidene kilo’s heroïne gaat het hof ervan uit dat de heroïne bestemd was voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in verdovende middelen gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen.
De verdachte heeft door haar handelen niet alleen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale netwerk van handel in verdovende middelen, maar zij heeft daarvan ook zelf deel uitgemaakt. Druggebruik schaadt de volksgezondheid en wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast. Handelingen die mede tot doel hebben illegaal drugs op de markt te brengen, dienen daarom streng te worden bestraft.
De verdachte heeft een cruciale rol vervuld bij de heroïnetransporten door de koeriers te ronselen, contact met hen te onderhouden tijdens hun reis en zaken betreffende de reizen en instructies aan de koeriers te regelen met anderen in de organisatie. Zonder haar konden de transporten niet plaatsvinden. Het hof rekent het de verdachte ten zeerste aan dat zij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar daden. Zij is daarbij berekenend te werk gegaan door de koeriers in eerste instantie alle risico’s te laten lopen door zelf buiten schot te blijven en zij heeft kennelijk enkel uit winstbejag gehandeld, zonder zich te bekommeren om de gezondheidsrisico’s van heroïnegebruikers.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 januari 2021 is zij eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en mede gezien de straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd, enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Bij de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof met name rekening gehouden met de rol van de verdachte, de professionaliteit van de samenwerking en het relatief korte tijdsbestek waarin de heroïnetransporten hebben plaatsgevonden.
De verdediging heeft erop gewezen dat de verdachte als alleenstaande moeder van zes kinderen niet kan worden gemist en dat daarom geen gevangenisstraf zou moeten worden opgelegd.
Het hof is van oordeel dat (mede gerelateerd aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten) de verdachte zich hierop in deze fase niet zonder meer succesvol kan beroepen, nu zij in de eerdere fase – ten tijde van de heroïnetransporten – in dezelfde gezinsomstandigheden verkeerde en er mogelijk toen van uit is gegaan dat zij niet tegen de lamp zou lopen, ofwel dat zij toen het risico op een straf op de koop toe heeft genomen.
Gelet op al deze factoren kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere straf zoals de verdediging heeft bepleit en acht het hof, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is geschonden, nu het vonnis van 7 november 2017 dateert, namens de verdachte op 14 november 2017 hoger beroep is ingesteld en eerst heden arrest wordt gewezen, zodat sprake is van een overschrijding met 1 jaar en 3 maanden.
Het hof zal de overschrijding van deze termijn verdisconteren in de strafmaat en in plaats van een gevangenisstraf van de hiervoor vermelde duur, een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, met aftrek van voorarrest, opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A primair en in zaak B primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A primair en in zaak B primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 (zevenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. W.M.C. Tilleman en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van
mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 februari 2021.