Bij brief van 12 oktober 2011 heeft de griffie aan de advocaat van eisers medegedeeld dat het griffierecht — na ontvangst van aanvullende gegevens en het volledige procesdossier — definitief is vastgesteld op € 2.357,-.
HR, 10-02-2012, nr. 11/03985
ECLI:NL:HR:2012:BU9900
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
10-02-2012
- Zaaknummer
11/03985
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BU9900
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU9900, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑02‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU9900
ECLI:NL:PHR:2012:BU9900, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑12‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU9900
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Cassatie; Wet griffierechten burgerlijke zaken. Griffierecht niet tijdig voldaan. Geval vergelijkbaar met dat van HR 4 november 2011, LJN BU3348 (verwarringwekkende informatie van de zijde van de gerechtelijke administratie). Op gronden vermeld in dat arrest levert toepassing sanctie niet-ontvankelijkheid ook thans een onbillijkheid van overwegende aard op (art. 127a lid 3, art. 409a lid 3 Rv.).
10 februari 2012
Eerste Kamer
11/03985
RM/AK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Eiser 2], en
3. [Eiseres 3],
beiden wonende te [woonplaats], Duitsland,
EISERS tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. A.B. Baumgarten, thans mr. H.H.M. Meijroos,
t e g e n
DE GEMEENTE 'S-HERTOGENBOSCH,
zetelende te 's-Hertogenbosch,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Gemeente.
1. Het geding
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 11 november 2011, LJN BT7203, NJ 2011/528.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt ertoe dat de Hoge Raad toepassing zal geven aan de hardheidsclausule en een roldatum zal bepalen voor voortprocederen.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1 Bij dagvaarding van 21 juni 2011 hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 maart 2011.
De zaak is op 2 september 2011 voor de eerste maal ter terechtzitting van de Hoge Raad uitgeroepen.
2.2 Bij brief van 5 september 2011 is door de griffie van de Hoge Raad aan de advocaat van [eiser] c.s. medegedeeld dat het voorlopig griffierecht is vastgesteld op € 2.357,-- en binnenkort van diens rekening-courant zal worden afgeboekt, dan wel dat hij ter zake daarvan een acceptgiro van de Centrale Financiële Dienst in het Paleis van Justitie (hierna: CFD) zal ontvangen.
Op 12 september 2011 is door de CFD aan de advocaat van [eiser] c.s. een nota verzonden, met daarin de mededeling dat het bedrag van € 2.357,-- uiterlijk 28 dagen na dagtekening van die nota dient te zijn bijgeschreven. De advocaat van [eiser] c.s. heeft dit bedrag betaald op 4 oktober 2011, dus binnen de in de nota vermelde periode maar na afloop van de in art. 3 lid 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken bedoelde termijn van vier weken.
2.3 Bij brieven van 15 en 23 november 2011 heeft de advocaat van [eiser] c.s. zich uitgelaten over de te late betaling van het griffierecht en, onder verwijzing naar HR 4 november 2011, LJN BQ7045, verzocht artikel 409a lid 2 Rv. buiten toepassing te laten op de in artikel 127a lid 3, in verbinding met artikel 409a lid 3 Rv, genoemde grond. Daartoe heeft hij, samengevat weergegeven, aangevoerd dat de brief van 5 september 2011 en de nota van 12 september 2011 met de daarin genoemde betalingstermijn van 28 dagen na dagtekening van de nota hem in verwarring hebben gebracht, dat hij zich door deze correspondentie heeft laten leiden en dat de nadelige gevolgen van verwarrende mededelingen inzake de betalingstermijn vanwege de in cassatie met de vaststelling en inning van het griffierecht belaste gerechtelijke administratie niet ten laste van zijn cliënten behoren te komen.
2.4 Het gaat hier om een geval vergelijkbaar met dat van HR 4 november 2011, LJN BU3348 (verwarring wekkende informatie van de zijde van de gerechtelijke administratie). Op de gronden vermeld in rov. 3.4, tweede en derde alinea, van dat arrest moet ook thans worden geoordeeld dat toepassing van de sanctie van niet-ontvankelijkheid een onbillijkheid van overwegende aard oplevert. Dit brengt mee dat [eiser] c.s. ontvankelijk zijn in hun beroep.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwijst de zaak naar de rol van 17 februari 2012 voor dagbepaling schriftelijke toelichting.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, W.D.H. Asser, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president W.A.M. van Schendel op 10 februari 2012.
Conclusie 23‑12‑2011
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
Conclusie inzake:
- 1.
[Eiseres 1]
- 2.
[Eiser 2]
- 3.
[Eiseres 3]
tegen
Gemeente 's‑Hertogenbosch
1. Het procesverloop
1.1.
Bij dagvaarding van 21 juni 2011 hebben eisers, [eiser] c.s., beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch van 22 maart 2011. Na een herstelexploot is de zaak op 2 september 2011 voor de eerste maal ter terechtzitting van de Hoge Raad uitgeroepen. De gedaagde, de gemeente 's‑Hertogenbosch, is in cassatie niet verschenen. Bij arrest van 11 november 2011 (LJN: BT7203), NJ 2011/528, heeft de Hoge Raad verstek verleend.
1.2.
Bij brief van 5 september 2011 is door de griffie van de Hoge Raad aan de advocaat van eisers medegedeeld dat het voorlopig griffierecht is vastgesteld op € 2.357,- en binnenkort van diens rekening-courant zal worden afgeboekt, dan wel dat hij ter zake daarvan een acceptgiro van de Centrale Financiële Dienst in het Paleis van Justitie zal ontvangen.
1.3.
Op 12 september 2011 is door de C.F.D. aan de advocaat van eisers een nota verzonden, met daarin de mededeling dat het bedrag van € 2.357,- uiterlijk 28 dagen na dagtekening van die nota dient te zijn bijgeschreven. De advocaat van eisers heeft het voorlopig griffierecht op 4 oktober 2011, dus binnen die termijn, betaald. Op 12 oktober 2011 is geconstateerd dat het griffierecht niet binnen de wettelijke termijn is betaald1..
1.4.
Bij brieven van 15 en 23 november 2011 heeft de advocaat van eisers zich uitgelaten over de te late betaling van het griffierecht en, onder verwijzing naar HR 4 november 2011 (LJN: BQ7045), verzocht artikel 409a lid 2 Rv buiten toepassing te laten op de in artikel 127a lid 3, in verbinding met artikel 409a lid 3 Rv, genoemde grond, hierna aangeduid als: de ‘hardheidsclausule’. Daartoe heeft hij samengevat aangevoerd dat de brief van 5 september 2011 en de nota van 12 september 2011 met de daarin genoemde betalingstermijn van 28 dagen na dagtekening van de nota hem in verwarring hebben gebracht, dat hij zich door deze correspondentie heeft laten leiden en dat de nadelige gevolgen van verwarrende mededelingen inzake de betalingstermijn vanwege de in cassatie met de vaststelling en inning van het griffierecht belaste gerechtelijke administratie niet ten laste van zijn cliënten behoren te komen.
2. De ontvankelijkheid van het cassatieberoep (griffierecht)
2.1.
Ingevolge artikel 3 lid 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken dienden eisers ervoor zorg te dragen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de uitroeping van de zaak ter terechtzitting zou zijn bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad dan wel ter griffie van de Hoge Raad zou zijn gestort. De uiterste betaaldatum was 30 september 2011. Eisers hebben het griffierecht eerst op 4 oktober 2011 voldaan. Dit brengt in beginsel mee dat zij, op grond van het bepaalde in artikel 409a lid 2 Rv, in hun cassatieberoep niet-ontvankelijk worden verklaard2..
2.2.
De advocaat, door wie partijen in cassatie in alle gevallen worden vertegenwoordigd, moet op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in cassatie zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van de termijn voor betaling en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan; vgl. HR 4 november 2011 (LJN: BU3348) en HR 4 november 2011 (LJN: BQ7045). Nochtans is in rov. 3.4 van het eerstgenoemde arrest overwogen dat er aanleiding bestaat toepassing te geven aan de hardheidsclausule in zaken waarin, naar de Hoge Raad bekend is, door de met de inning van griffierechten in cassatie belaste gerechtelijke administratie stelselmatig — immers in voorgedrukte standaardbrieven — van de wettelijke regeling afwijkende mededelingen zijn gedaan met betrekking tot de termijn waarbinnen het verschuldigde griffierecht moet zijn voldaan op straffe van niet-ontvankelijkheid van het beroep.
2.3.
Deze laatste redenering kan ook in dit geval worden toegepast. De op 12 september 2011 aan de advocaat van eisers verzonden nota houdt een dergelijke, van de wet afwijkende mededeling in, daar waar is meegedeeld dat het voorlopig griffierecht uiterlijk 28 dagen na dagtekening van de nota diende te zijn bijgeschreven. De advocaat heeft het griffierecht binnen 28 dagen na dagtekening van de nota voldaan. Op die grond dient in het onderhavige geval toepassing te worden gegeven aan de hardheidsclausule.
3. Conclusie
De conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad toepassing zal geven aan de hardheidsclausule en een roldatum zal bepalen voor voortprocederen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑12‑2011
Vgl. Hoge Raad 4 november 2011 (LJN: BQ4182).