HR, 11-11-2011, nr. 11/03985
ECLI:NL:HR:2011:BT7203
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11-11-2011
- Zaaknummer
11/03985
- LJN
BT7203
- Roepnaam
De Weijer/Den Bosch
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BT7203, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑11‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT7203
ECLI:NL:HR:2011:BT7203, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑11‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT7203
- Wetingang
- Vindplaatsen
JBPR 2012/22 met annotatie van mr. S.M.A.M. Venhuizen
RvdW 2011/1393
NJB 2011/2111
NJ 2011/528
JBPr 2012/22 met annotatie van mr. S.M.A.M. Venhuizen
Conclusie 11‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Cassatie; art. 125 lid 4 Rv. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat herstel ook mogelijk is door middel van herstelexploot dat vóór oorspronkelijk aangezegde, onmogelijke, verschijndag is uitgebracht.
Zaaknr. 11/03985
Mr. Huydecoper
Zitting van 30 september 2011
Conclusie op verstek inzake
[Eiseres 1]
[Eiser 2]
en
[Eiseres 3]
eisers tot cassatie
tegen
de Gemeente 's Hertogenbosch
verweerster in cassatie
1. In deze zaak doet zich dezelfde bijzonderheid voor als in de zaak met nr. 11/03840, waarin eveneens vandaag wordt geconcludeerd:
de oorspronkelijke cassatiedagvaarding was uitgebracht tegen 19 augustus 2011, een dag waarop geen zitting van de (enkelvoudige) Civiele Kamer van de Hoge Raad plaatsvond.
Dit probleem is blijkbaar opgemerkt, want op 17 augustus 2011 - en dus vóór de aanvankelijk aangezegde zittingsdag - is een herstelexploot uitgebracht, waarbij de verweerster, met verwijzing naar de cassatiedagvaarding, opnieuw werd opgeroepen, ditmaal tegen de zitting van 2 september.
De verweerster is in cassatie niet verschenen, en de zaak werd aangehouden voor conclusie op het namens de eiser tot cassatie verzochte verstek.
2. In HR 26 februari 2010, NJ 2010, 129, rov. 3.1 - 3.3 is, overeenkomstig de al gevestigde rechtsleer(1), geoordeeld dat een exploot waarbij alléén de rechtsdag waartegen bij een overigens geldige dagvaarding was opgeroepen, wordt gewijzigd en dat uitgebracht wordt vóór de datum waartegen aanvankelijk gedagvaard was, niet kan gelden als een op de voet van art. 125 lid 4 Rv. uitgebracht herstelexploot. Tenzij het tweede exploot binnen de cassatietermijn is uitgebracht(2), is er dan geen exploot dat tot het geldig aanhangig maken van de zaak in cassatie kan leiden.
3. De onderhavige zaak verschilt van die uit NJ 2010, 129, en wel in dit opzicht dat in "onze" zaak was gedagvaard tegen een datum waarop er geen civiele rolzitting was, terwijl de aanvankelijke dagvaarding in de zaak uit NJ 2010, 129 geheel "en règle" was.
Nu geldt het vermelden van een niet bestaande rechtsdag niet als een gebrek in een dagvaarding dat tot nietigheid leidt(3). Het exploot waarmee dit "manco" wordt "hersteld" is daarom, strikt genomen, niet een herstelexploot als bedoeld in art. 120 lid 2 Rv., maar een herstelexploot als bedoeld in art. 125 lid 4 Rv.
4. Naar de letter genomen zou de leer uit NJ 2010, 129, betekenen dat er ook in deze zaak geen sprake is van een deugdelijk herstelexploot: toen het exploot werd uitgebracht was er (nog) geen sprake van een niet tijdig ter rolle ingeschreven dagvaarding, waartegen art. 125 lid 4 Rv. de mogelijkheid van herstel biedt, en evenmin van een nietigheid als bedoeld in art. 120 Rv., die voor herstel op de voet van die bepaling (vóór de eerste zittingsdag) in aanmerking kwam.
5. Ik zou de zojuist geopperde, en min of meer letterlijke toepassing van de leer uit NJ 2010, 129, willen ontraden. Als een dagvaarding wordt betekend tegen een rechtsdag waarop geen zitting plaatsvindt is er weliswaar geen sprake van een tot nietigheid leidend verzuim, maar vertoont de dagvaarding wel degelijk een gebrek dat belet dat die dagvaarding tot aanhangig worden van de zaak kan leiden, en dat dus hersteld moet worden. Waarom dat herstel slechts zou worden toegestaan in de 14 dagen ná de aanvankelijk aangezegde rechtsdag en niet daarvóór, valt in deze context moeilijk in te zien.
6. Anders dan bij de zaak die in NJ 2010, 129 werd beoordeeld, is hier klaarblijkelijk geen sprake van (slechts) de bedoeling om de oorspronkelijk aangezegde rechtsdag op de lange termijn te verplaatsen - en dát is, volgens mij, de ratio voor de minder coulante bejegening van de handelwijze die in NJ 2010, 129 aan de orde was. In de vandaag te beoordelen zaak ging het wel degelijk om herstel van wat, zonder dat herstel, voor het vervolg van de zaak een fataal gebrek zou blijken te zijn.
7. Ik ben mij er overigens van bewust dat het accepteren van de hier door mij verdedigde verfijning zou betekenen, dat aan een al rijkelijk gecompliceerd stelsel van regels en uitzonderingen daarop, wéér een uitzondering wordt toegevoegd. Dat is bezwaarlijk, maar wat mij betreft niet zo bezwaarlijk dat het aan aanvaarding van de uitkomst die ik voorsta, in de weg mag staan.
Ik zal dus concluderen in de zin dat het hiervóór besproken probleem geen beletsel voor verstekverlening hoeft te vormen.
8. Ik vermeld, ter vermijding van mogelijk misverstand, dat de handelwijze die in NJ 2010, 129 ter beoordeling stond, blijkens dat arrest leidt tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep. Het gaat hier dus, alweer: bij strikte lezing, niet om een gegeven dat aan de verlening van verstek in de weg hoeft te staan.
Het lijkt mij echter aangewezen om, nu de hiervóór beschreven moeilijkheid reeds nu in alle duidelijkheid aan het licht treedt, de eiser tot cassatie niet blij te maken met een dode mus door in dit stadium tot verstekverlening te besluiten, als nu al zou moeten worden geconcludeerd dat het cassatieberoep met het oog op de in NJ 2010, 129 onderzochte problemen niet-ontvankelijk is.
Vandaar dat ik mij zo opstel, dat het probleem reeds nu ten gronde onder ogen kan worden gezien.
9. Overigens zijn in de exploten waarmee deze zaak wordt ingeleid, alle relevante voorschriften in acht genomen.
Conclusie
Ik concludeer dat verstek behoort te worden verleend.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1 Zie bijvoorbeeld HR 25 januari 2008, NJ 2008, 67, rov. 3.1 - 3.4.
2 Zie HR 8 februari 2008, NJ 2008, 94, rov. 3.2.4 - 3.2.5.
3 HR 25 april 1997, NJ 1997, 528, rov. 3.2; HR 30 oktober 1988, NJ 1989, 241, rov. 2.
Uitspraak 11‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Cassatie; art. 125 lid 4 Rv. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat herstel ook mogelijk is door middel van herstelexploot dat vóór oorspronkelijk aangezegde, onmogelijke, verschijndag is uitgebracht.
11 november 2011
Eerste Kamer
Nr. 11/03985
RM/RA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1],
gevestigd te [verstigingsplaats],
2. [Eiser 2], en
3. [Eiseres 3],
beiden wonende te [woonplaats], Duitsland,
EISERS tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. A.B. Baumgarten, thans mr. H.H.M. Meijroos,
t e g e n
DE GEMEENTE 'S-HERTOGENBOSCH,
zetelende te 's-Hertogenbosch,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Gemeente.
1. Het geding in cassatie
[Eiser] c.s. hebben bij exploot van 21 juni 2011 aan de Gemeente aangezegd dat zij cassatie instellen tegen het arrest met zaaknummer HD 200.054.057 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 maart 2011, en de Gemeente gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad van vrijdag 19 augustus 2011. Op 17 augustus 2011 hebben [eiser] c.s. een herstelexploot doen uitbrengen waarin zij de Gemeente hebben opgeroepen te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad van 2 september 2011.
De Gemeente is ter zitting van de Hoge Raad van 2 september 2011 niet verschenen. [Eiser] c.s. hebben verzocht verstek tegen de Gemeente te verlenen.
De Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper heeft schriftelijk geconcludeerd tot verlening van het gevraagde verstek.
2. Beoordeling van het verzoek tot verstekverlening
2.1 [Eiser] c.s. hebben bij exploot van 21 juni 2011 de Gemeente aangezegd dat zij beroep in cassatie instellen tegen het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 maart 2011, gewezen tussen [eiser] c.s. als appellanten en de Gemeente als geïntimeerde en de Gemeente gedagvaard om te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad van 19 augustus 2011. Op die dag heeft de Hoge Raad geen zitting gehouden.
2.2 Op 17 augustus 2011 hebben [eiser] c.s. een herstelexploot doen uitbrengen waarin zij de Gemeente hebben aangezegd dat in het exploot van dagvaarding van 21 juni 2011 een verschijndag is vermeld die geen zittingsdag is en de Gemeente opnieuw hebben opgeroepen om te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad van vrijdag 2 september 2011. Laatstbedoeld exploot is, samen met het exploot van 21 juni 2011, tijdig ter griffie ingediend en ingeschreven op de rol van de eerste enkelvoudige kamer van 2 september 2011.
2.3 Art. 125 lid 4 Rv. laat toe dat binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum een herstelexploot wordt uitgebracht waarin een nieuwe verschijndag wordt aangezegd. Aldus is herstel mogelijk, zowel in het geval dat de dagvaarding niet tijdig voor de aangezegde verschijndag ter griffie is ingediend als in het geval dat gedagvaard is tegen een dag waarop de rechter geen zitting houdt. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat in laatstbedoeld geval herstel ook mogelijk is door middel van een herstelexploot dat niet na maar, zoals in het onderhavige geval, voor de oorspronkelijk aangezegde, maar onmogelijke, verschijndag is uitgebracht.
2.4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het herstelexploot van 17 augustus 2011 een geldig herstelexploot is zodat het verzoek om verstekverlening voor toewijzing vatbaar is.
3. Beslissing
De Hoge Raad verleent het gevraagde verstek tegen de Gemeente.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.C. van Oven, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 11 november 2011.