Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/VI.2.5
VI.2.5 Overdracht van een onoverdraagbare vordering en bekrachtiging op grond van art. 3:58 BW
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS354024:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Anders: Wiarda 1937, p. 370 en Makkee 1990, p. 10.
Aldus: Verhagen & Rongen 2000, p. 112-113; Van Creveld 1953, p. 25; Wolfsbergen 1937, p. 55 en Suijling II-2 1936, nr. 492, noot 2. Vgl. Beekhoven van den Boezem 2003a, p. 73-74.
In geval van een zogeheten ‘toestemmingsbeding’ is dit zonder meer duidelijk. In dit geval is de overdraagbaarheid van de vordering krachtens beding afhankelijk gesteld van de toestemming van de schuldenaar. De instemming met de overdracht kan uit gedragingen van de schuldenaar blijken, waaronder de betaling van de schuld aan de cessionaris.
Vgl. ook: Makkee 1990, p. 8. Strikt genomen dient de schuldenaar de verklaring houdende aanvaarding van het aanbod tot opheffing van het onoverdraagbaarheidsbeding, te richten tot de cedent. De betaling door de schuldenaar, waaruit de aanvaarding van het aanbod van de cedent moet blijken, vindt echter plaats aan de cessionaris. Weliswaar kunnen verklaringen in iedere vorm geschieden en in gedragingen besloten liggen (art. 3:37 lid 1 BW), maar men zou kunnen menen dat er pas sprake is van een aanvaarding van het aanbod van de cedent op het moment waarop de cedent op de hoogte komt van de betaling van de schuld door de schuldenaar (vgl. art. 3:37 lid 3 BW). Naar mijn mening dient in dit geval niet al te rigide met de regels inzake aanbod en aanvaarding te worden omgesprongen. Anders: Beekhoven van den Boezem 2003a, p. 74.
Zie MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 250; Pitlo/Reehuis, Heisterkamp 2006, nr. 146 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2010, nr. 664.
Daarbij zij opgemerkt dat op de rechten van rechtsverkrijgers en beslagleggers geen acht behoeft te worden geslagen, indien de cessionaris in zijn verhouding tot de cedent een beroep toekomt op art. 3:36 BW. In dat geval zijn ook latere rechtsverkrijgers en beslagleggers gebonden aan de schijn van overdraagbaarheid van de vordering. In relatie tot de cedent en diens rechtsverkrijgers en schuldeisers wordt de vordering geacht te zijn overgegaan in het vermogen van de cessionaris. Zie nr. 599.
Zo ook: Wiarda 1937, p. 371 en Snijders/Rank-Berenschot 2007, nr. 303.
Vgl. Van Creveld 1953, p. 26. Anders: Beekhoven van den Boezem 2003a, p. 73 (en vgl. p. 50), die van mening is dat bekrachtiging van de cessie van krachtens de wet of hun aard onoverdraagbare vorderingen niet mogelijk is.
Het motief voor de wettelijke uitsluiting of beperking van de overdraagbaarheid kan zijn gelegen in bescherming van de schuldeiser, die als de maatschappelijk zwakkere partij wordt beschouwd, of in het bewaren van het persoonlijke karakter van de vordering. Zie nr. 551. Hiermee verhoudt zich niet dat de cessie zou kunnen worden bekrachtigd.
Zie nr. 552.
Zie HR 12 januari 1990, NJ 1990, 766, m.nt. WMK (De Staat/Appels).
Vgl. ook de noot van Kleijn onder het arrest van de Hoge Raad in de NJ.
Zie HR 30 juni 1944, NJ 1944, 446 (Hamburger & Co’s Bankierskantoor/Sohn). De Hoge Raad overwoog als volgt: “[I]ndien al aanvaardbaar ware de door het Hof verkondigde opvatting, dat de aard der rekening-courantverhouding medebrengt, dat de uit een tusschentijdse afsluiting voortspruitende saldovordering onvatbaar is voor overdracht onder bijzonderen titel, dan toch zou moeten worden aangenomen, dat zij die bij de rekening-courantverhouding partij zijn, te allen tijde met onderlinge toestemming die onvatbaarheid vermogen op te heffen door bedoeld saldo uit de rekening te lichten en dat dus ook de schuldeischer zoodanige vordering met goedvinden van den schuldenaar aan een derde vermag over te dragen;”. Tegenwoordig wordt algemeen aangenomen dat de aard van een vordering uit een (lopende) rekening-courant niet aan overdracht of verpanding in de weg staat, zie nr. 557.
618. Bekrachtiging van de overdracht van een krachtens beding niet-overdraagbare vordering. Behoudens derdenbescherming op grond van art. 3:36 BW sorteert een cessie van een krachtens beding niet-overdraagbare vordering in het huidige stelsel geen effect. De vordering blijft tot het vermogen van de cedent behoren. De schuldenaar kan bevrijdend betalen aan de cedent, die immers nog steeds zijn schuldeiser is. De cessionaris kan de vordering alleen met medewerking van de schuldenaar verkrijgen.
Allereerst kan het beding van niet-overdraagbaarheid voorafgaand aan de cessie krachtens een overeenkomst tussen de cedent en de schuldenaar worden opgeheven. De vordering wordt daardoor weer overdraagbaar gemaakt, waarna de vordering rechtsgeldig aan de cessionaris kan worden overgedragen. De opheffing van het beding van niet-overdraagbaarheid heeft naar mijn mening geen novatie van de verbintenis tot gevolg. Een van de eigenschappen van de verbintenis wordt weliswaar gewijzigd, maar de verbintenis verliest daardoor niet haar oorspronkelijke identiteit.1
In de doctrine wordt voorts aangenomen dat de schuldenaar ook na de cessie nog kan meewerken aan de opheffing van het beding van niet-overdraagbaarheid. Dit zou hij kunnen doen door met de (in beginsel ongeldige) overdracht in te stemmen, hetgeen onder andere kan blijken uit de betaling van de schuld aan de cessionaris.2 Deze opvatting is naar mijn mening juist.3 De schuldenaar kan in de cessie een aanbod zien van de cedent om het beding van niet-overdraagbaarheid teniet te doen. Uit de betaling door de schuldenaar aan de cessionaris kan vervolgens blijken dat hij het aanbod van de cedent aanvaardt.4 De aanvankelijk ongeldige overdracht wordt hierdoor bekrachtigd op grond van art. 3:58 BW. Deze bekrachtiging werkt terug tot het moment waarop aan alle vereisten voor de overdracht was voldaan,5 behalve aan het vereiste van overdraagbaarheid, en heeft tot gevolg dat de cessionaris de vordering met werking jegens eenieder verkrijgt. Inmiddels verkregen rechten van derden, zoals beperkt gerechtigden en beslagleggers, behoeven niet aan bekrachtiging in de weg te staan, mits zij worden geëerbiedigd (art. 3:58 lid 3 BW).6 De bekrachtiging van de cessie kan uiteraard ook plaatsvinden doordat de cedent en de schuldenaar uitdrukkelijk overeenkomen dat het beding van niet-overdraagbaarheid wordt opgeheven.7
Wel rijst de vraag of bekrachtiging ook nog kan plaatsvinden nadat de cedent de schuldenaar tot betaling heeft aangesproken. Verdedigbaar is dat hieruit blijkt dat de cedent zijn aanbod tot opheffing van het onoverdraagbaarheidsbeding heeft herroepen. De schuldenaar kan dan niet bevrijdend aan de cessionaris betalen.
In geval van faillissement van de cedent kan er in ieder geval geen bekrachtiging van de cessie meer plaatsvinden, tenzij de curator daaraan meewerkt. De cedent verliest immers als gevolg van de faillietverklaring het beheer en de beschikking over zijn vermogen, waartoe ook de onoverdraagbare vordering op zijn schuldenaar behoort (art. 23 Fw). De aanvaarding door de schuldenaar van het aanbod van de cedent tot opheffing van het onoverdraagbaarheidsbeding, kan de boedel niet worden tegengeworpen.
619. Bekrachtiging van een krachtens de wet of haar aard onoverdraagbare vordering. De vraag of ook een cessie van een vordering die onoverdraagbaar is op grond van de wet of vanwege de aard van de rechtsverhouding waaruit zij voortspruit, voor bekrachtiging in aanmerking komt, valt in zijn algemeenheid niet te beantwoorden. Dit zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld.8 Het is mogelijk dat de belangen van de schuldeiser/cedent aan een bekrachtiging in de weg staan, hetgeen zich kan voordoen bij wettelijke uitsluitingen of beperkingen van de overdraagbaarheid, die strekken ter bescherming van de schuldeiser.9 Indien de onoverdraagbaarheid daarentegen volgt uit de aard van de rechtsverhouding, is het niet op voorhand uitgesloten dat de schuldenaar en de schuldeiser het persoonlijke karakter aan de vordering ontnemen, zodat de vordering voor overdracht vatbaar is. In veel gevallen zijn het de belangen van de schuldenaar die met zich brengen dat de vordering naar haar aard niet overdraagbaar is.10 In de regel staat het de schuldenaar dan echter vrij om in te stemmen met de overdracht van de vordering. De vordering kan al voor de overdracht door overeenkomst tussen schuldeiser en schuldenaar overdraagbaar worden gemaakt, maar het is ook mogelijk dat dit eerst na de in beginsel ongeldige overdracht geschiedt, in welk geval er een bekrachtiging van de overdracht kan plaatsvinden.
In de procedure die heeft geleid tot het arrest De Staat/Appels11 was het hof van oordeel dat de rechten van de Staat als kredietverlener vanwege hun persoonlijke aard niet konden worden overgedragen aan een derde, tenzij met medewerking van de schuldenaar. Volgens het hof kon de onoverdraagbaarheid van de vordering dus worden opgeheven met instemming van de schuldenaar. De Hoge Raad sanctioneert de uitspraak van het hof, maar niet duidelijk is of de Hoge Raad het hof ook in dit opzicht volgt.12 Uit een oude uitspraak van de Hoge Raad blijkt evenwel dat het niet is uitgesloten dat een naar haar aard onoverdraagbare vordering door schuldenaar en schuldeiser alsnog overdraagbaar wordt gemaakt.13