type: wd/mb
Rb. Noord-Nederland, 01-05-2015, nr. C18/155241/KG ZA 15-73
ECLI:NL:RBNNE:2015:2122
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
01-05-2015
- Zaaknummer
C18/155241/KG ZA 15-73
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2015:2122, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 01‑05‑2015; (Kort geding, Op tegenspraak)
- Wetingang
art. 8 Wet bescherming persoonsgegevens
- Vindplaatsen
JBP 2015/87
Uitspraak 01‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Eiser is veroordeeld wegens moord op zijn echtgenote. Gedaagden (twee verenigingen en een stichting, alsmede de vader van de vermoorde vrouw) stellen zich ten doel op te komen voor de belangen en de positie van nabestaanden van geweldsmisdrijven. Eiser wil dat zijn naam op internet niet in verband wordt gebracht met zijn daad, zoals gedaagden dat doen. De voorzieningenrechter acht het belang van gedaagden bij het uitoefenen van hun recht op vrije meningsuiting op de wijze waarop zij dat hier doen, op dit moment echter zwaarwegender dan het recht van eiser op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. Er is geen strijd met de Wet persoonsgegevens en ook anderszins handelen gedaagden niet onrechtmatig.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/155241 / KG ZA 15-73
Vonnis in kort geding van 1 mei 2015
in de zaak van
[A] ,
verblijvende te [plaats],
eiser,
advocaat: mr. O.M.M. Philips,
tegen
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VERENIGING VOOR VEILIGHEID, RESPECT EN SOLDARITEIT (VVRS),
statutair gevestigd in de gemeente Groningen,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VERENIGING OUDERS VAN EEN VERMOORD KIND,
statutair gevestigd in 's-Gravenhage,
3. de stichting
STICHTING 'AANDACHT DOET SPREKEN',
statutair gevestigd te 's-Gravenhage,
4. [B],
wonende te [woonplaats],
5. [C],
wonende te [woonplaats],
6. [D],
wonende te [woonplaats],
7. [E],
wonende te [woonplaats],
8. [F],
wonende te [woonplaats],
9. [G],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat: mr. R.A. Korver.
1. De procedure
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding;
- -
de akte overlegging producties van gedaagden;
- -
de akte overlegging producties van eiser;
- -
de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 20 april 2015;
- -
de pleitnota van eiser;
- -
de pleitnota van gedaagden.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3
Door eiser is verzocht om een behandeling van de zaak achter gesloten deuren ingevolge artikel 27 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Gedaagden hebben daartegen bezwaren geuit. De voorzieningenrechter heeft daarop besloten het verzoek van eiser niet te honoreren, waarna de behandeling van de zaak in openbaarheid heeft plaatsgevonden.
2. De feiten
2.1
De Vereniging voor Veiligheid, Respect en Solidariteit (hierna: VVRS), de Vereniging Ouder van een Vermoord Kind (hierna: VOVK) en de stichting Aandacht Doet Spreken (hierna: SADS) stellen zich alle drie samengevat tot doel om op te komen voor de belangen en de positie van nabestaanden van ernstige geweldsmisdrijven.
2.2
Voornoemde rechtspersonen zijn een samenwerkingsverband aangegaan in de vorm van een federatie, te weten de Federatie Nabestaanden Geweldslachtoffers (hierna: de Federatie). Gedaagden sub 4 tot en met 9 zijn bestuursleden van de Federatie en tevens als bestuurders vertegenwoordigd in de VVRS, de VOVK dan wel de SADS.
2.3
Eiser is bij arrest van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 27 november 2007 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar en tbs met dwangverpleging wegens een in juni 2005 gepleegde moord op zijn partner [H], tevens moeder van hun twee kinderen.
2.4
De opgelegde straf heeft eiser inmiddels uitgezeten. In openbare raadkamer van 17 december 2014 is een verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging behandeld. Bij beschikking van 31 december 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam de dwangverpleging onder (tal van) voorwaarden beëindigd met ingang van het moment dat eiser kan beschikken over een woning.
2.5
Eiser heeft recentelijk een woning toegewezen gekregen en ontvangt per 1 mei 2015 de sleutels van die woning.
2.6
Op internet werd er door het zoekprogramma van Google een verbinding gelegd tussen enerzijds de naam van eiser, anderzijds de moord die hij had gepleegd op [H] en de strafrechtelijke consequenties daarvan voor hem. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van 13 mei 2014 inzake Google tegen [I] (ECLI:EU:C:2014:317), heeft eiser Google verzocht deze link tussen zijn persoon en deze daad te verwijderen; aan dat verzoek heeft Google inmiddels gevolg gegeven.
2.7
Het verzoek van eiser aan Google is op internet gepubliceerd geweest. De vader van [H], gedaagde sub 4, heeft binnen de Federatie aandacht gevraagd voor het aldus verhullen van hun verleden door voor moord veroordeelden; zijn bericht is, samen met het verzoek van eiser aan Google (en het persbericht uit 2007 waarin de uitspraak van het Gerechtshof uitgebreid is aangehaald) door de Federatie op haar website geplaatst.
2.8
Bij het opgeven van de volledige naam van eiser als zoekterm in het zoekprogramma van Google wordt als eerste zoekresultaat een link weergegeven die verwijst naar de pagina van de website van de Federatie waarop bedoeld bericht van de vader van [H] met het verzoek van eiser aan Google en het persbericht is weergegeven.
2.9
Bij brief van 27 februari 2015 heeft de advocaat van eiser de Federatie verzocht om over te gaan tot verwijdering van de gegevens betreffende de persoon van eiser van haar website. De Federatie heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
3. Het geschil
3.1
Eiser vordert om gedaagden bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad hoofdelijk te veroordelen om de publicatie op de website www.federatie-nabestaanden-geweldslachtoffers.nl, alsook enige andere publicatie waarbij gedaagden op enigerlei wijze betrokken zijn of zijn geweest, waarin de persoonsgegevens van eiser door gedaagden zijn verwerkt, binnen 24 uur na het wijzen van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden en om zich voorts in de toekomst te onthouden van publicaties waarin persoonsgegevens van eiser zijn verwerkt, hetzij direct hetzij indirect, één en ander op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag of gedeelte van een dag dat gedaagden in gebreke zijn om aan de veroordeling te voldoen en met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.2
Eiser heeft zich met betrekking tot zijn vordering beroepen op de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en voorts op het arrest van het Europese Hof van Justitie van 13 mei 2014 (inzake Google Spanje vs. [I], C-131/12) alsmede op onrechtmatig handelen van gedaagden.
3.3
Gedaagden voeren gemotiveerd verweer.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is verhandeld is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate komen vast te staan dat eiser een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering.
4.2
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat de Federatie, op wiens website het gewraakte bericht is geplaatst, een samenwerkingsverband is tussen de VVRS, de VOVK en de SADS. Als onweersproken staat vast dat de Federatie geen volledige rechtsbevoegdheid heeft en niet zelfstandig drager van rechten en verplichtingen is. Eiser is daarom terecht teruggevallen op de drie achterliggende partijen als deelnemende rechtspersonen van de Federatie. Ten aanzien van de VVRS, de VOVK en de SADS is eiser - anders dan gedaagden door hun advocaat hebben doen bepleiten - in zijn vordering dan ook ontvankelijk.
4.3
Met betrekking tot gedaagden sub 4 tot en met 9 overweegt de voorzieningenrechter dat alleen de vader van [H] zodanig persoonlijk betrokken is bij de publicatie van het gewraakte bericht dat hij daarop kan worden aangesproken. Wat betreft gedaagden sub 5 tot en met 9 is niet gebleken dat hen ter zake een zodanig persoonlijk ernstig verwijt treft dat zij als bestuurders van de rechtspersonen, naast de rechtspersonen, in persoon kunnen worden aangesproken op de publicatie. Alleen al om die reden dient de vordering jegens gedaagden sub 5 tot en met 9 te worden afgewezen.
4.4
Voor zover de vordering strekt tot veroordeling van de drie rechtspersonen en de vader van [H] overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Eiser maakt in dit kort geding bezwaar tegen de plaatsing van het bericht met inbegrip van het verzoek aan Google en het persbericht uit 2007 op de website van de Federatie, omdat op deze wijze zijn terugkeer in de maatschappij bemoeilijkt wordt; door de publicatie op de site van de Federatie blijft bij het zoeken op zijn naam de strafzaak opduiken. Hij zal met name niet snel een werkkring kunnen vinden als nog steeds op internet zijn naam verbonden wordt aan de moord. Eiser heeft, zo constateert de voorzieningenrechter, in dit kort geding de kwestie breder getrokken dan de enkele publicatie op de website van de Federatie, nu hij immers vordert de veroordeling van gedaagden om zich nu en in de toekomst te onthouden van elke publicatie waarin persoonsgegevens van eiser zijn verwerkt.
4.5
Gedaagden hebben op overeenkomstige wijze ‘breed’ verweer gevoerd: zij bepleiten de vrijheid om zich publiekelijk te uiten over eiser. De diverse beweegredenen van gedaagden laten zich als volgt omschrijven:
- -
Vrijheid van meningsuiting bestaat mede om de gemeenschap blijvend geïnformeerd te laten zijn omtrent gruwelijke misdrijven die gepleegd zijn, ook als de dader niet meer in detentie verkeert of onder behandeling is. Een al te snelle afweging ten gunste van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer betekent dat de voor de samenleving essentiële geschiedenis met betrekking tot criminele activiteiten kan worden gewist.
- -
De samenleving heeft er recht op te weten wie de persoon van eiser is en wat hij heeft gedaan; van belang hierbij is dat eiser geenszins ‘genezen’ is, er is een behandelimpasse ontstaan omdat eiser niet meewerkt aan (verdere) behandeling. De samenleving heeft het recht om te weten wat voor persoon eiser is. Werkgevers moeten weten wie zij aannemen.
- -
De nabestaanden hebben het recht om te herinneren. De kinderen van [H] hebben het recht om alle informatie te kunnen vinden over hun moeder en hun vader, haar moordenaar.
4.6
Tussen partijen is in dit kort geding discussie gevoerd omtrent de vraag of het door de Federatie plaatsen van de informatie over eiser op internet, valt onder de Wet bescherming persoonsgegevens. Die wet stelt uit oogpunt van privacybescherming van burgers eisen aan de ‘verwerking’ van persoonsgegevens; zulke ‘verwerking’ is zeer ruim gedefinieerd. De voorzieningenrechter oordeelt dat het slechts in een incidenteel geval plaatsen van een bericht als dat waar deze procedure mee begonnen is, niet onder genoemde wet valt. Maar als de motieven van gedaagden ‘breed’ worden opgevat, zeggen zij dat zij het recht hebben in algemene zin informatie te verstrekken over personen als eiser; zulke algemene informatievoorziening krijgt al snel de vorm van ‘verwerking’ van persoonsgegevens, waarmee genoemde wet wel toepasselijk wordt op deze activiteiten van gedaagden. Om die reden zal de voorzieningenrechter het door eiser bekritiseerde bekend maken van zijn antecedenten op internet, allereerst toetsen aan de Wet bescherming persoonsgegevens.
4.7
Artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens luidt, voor zover hier van belang, als volgt: “Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien (…) de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert”. In deze omschrijving is (voor deze zaak) een dubbele toets gelegen: (a) de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de gedaagden en (b) het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van eiser, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, is niet zwaarwegender dan het belang van gedaagden.
Ad (a): Verwerking noodzakelijk?
4.8
De doelstelling van de drie rechtspersonen die de Federatie vormen is (overwegend) gelegen in het aandacht vragen voor het slachtoffer en (daarmee) het (ook) richten van de schijnwerpers op daders zoals eiser. Niemand kan ontkennen, zo overweegt de voorzieningenrechter, dat gedaagden een gerechtvaardigd belang hebben bij het aldus levend houden van hetgeen gebeurd is; het is in beginsel aan de nabestaanden om te kiezen hoe om te gaan met wat is gebeurd. Willen zij dit belang behartigen, dan is het ‘noodzakelijk’ dat zij het publiek (een zo groot mogelijk publiek) bereiken; in de huidige tijd is dat (bij uitstek) door publicatie op internet. Aan de eis die de Wet bescherming persoonsgegevens stelt dat de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de gedaagden, wordt derhalve voldaan.
Ad (b): Welk belang prevaleert?
4.9
Het is duidelijk dat door de publicatie waar deze rechtszaak mee begonnen is, de persoonlijke levenssfeer van eiser wordt aangetast. Dat wat hij als belangrijk gegeven over zijn persoon verder verborgen wil houden, wordt (opnieuw) aan de openbaarheid prijsgegeven. Het is evenwel de vraag of het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer in dit concrete geval ‘prevaleert’, zoals de Wet bescherming persoonsgegevens het omschrijft. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Bij de motivering moet worden vooropgesteld dat dit oordeel zich beperkt tot deze zaak; uit genoemde wet vloeit immers voort dat nooit anders dan aan de hand van de bijzonderheden van het concrete geval een oordeel over toelaatbaarheid van verwerking van persoonsgegevens kan worden gegeven.
4.10
De veroordeling tot een ernstig misdrijf brengt negatieve publiciteit met zich; die publiciteit is in het algemeen blijvend relevant ten aanzien van de persoon van de veroordeelde. Het recht om als dader van een ernstig misdrijf juist te worden vergeten wordt echter zwaarwegender naarmate het gebeuren verder weg ligt in de tijd en die dader zijn ‘schuld’ aan de maatschappij in het algemeen en de nabestaanden in het bijzonder verder heeft afgelost. De bijzonderheden van dit geval zijn met name (1e) dat de moord nog maar minder dan 10 jaar geleden heeft plaatsgevonden, (2e) dat de door de strafrechter opgelegde vrijheidsstraf weliswaar is uitgezeten, maar dat de indertijd opgelegde tbs-maatregel nog bestaat, zij het in de vorm van een voorwaardelijke maatregel, alsmede (3e) dat eiser niet de indruk wekt te beseffen dat hij vreselijk in het krijt staat bij (de rest van) de samenleving, in het bijzonder de nabestaanden. Uit de overgelegde stukken blijkt dat eiser (zonder veel succes) meerdere procedures heeft gevoerd om betrokken te blijven bij zijn kinderen, die nu bij de ouders van [H] een veilige, vertrouwde plek hebben gevonden. Uit die stukken blijkt ook dat het gedwongen verblijf in de tbs-kliniek niet omgezet is in een ambulante maatregel omdat eiser is uitbehandeld, maar vanwege de omstandigheid dat er (bij een laag-matig recidive-risico) een langdurige behandelimpasse is ontstaan omdat eiser geen inzicht ontwikkelt. Dat eiser nog niet echt tot inzicht in het verwerpelijke karakter van zijn daad lijkt te zijn gekomen, verhoudt zich slecht met een recht om als dader te worden vergeten.
Tegenover het belang van eiser om niet te worden geassocieerd met zijn daad, staat het belangrijke recht van gedaagden op vrijheid van meningsuiting. Als uitgangspunt in onze samenleving geldt dat grote terughoudendheid moet worden betracht bij het beperken van de mogelijkheden van een burger om zich door woorden te uiten, ook als die uiting anderen treft. Zijn gedachten en gevoelens te kennen geven aan anderen is immers wezenlijk voor het mens-zijn. Het recht om zich te uiten vindt slechts - bij wijze van uitzondering - zijn begrenzing in de zorgvuldigheid en betamelijkheid die in het maatschappelijk verkeer jegens anderen in acht moet worden genomen. Gedaagden gebruiken hun vrijheid van meningsuiting in dit geval niet op een buitensporige wijze, bijvoorbeeld door de naam van eiser uitsluitend te publiceren om hem te treffen. De vrijheid van meningsuiting wordt benut vanwege de hiervoor onder 4.5 genoemde beweegredenen, die de voorzieningenrechter als respectabel aanmerkt. De voorzieningenrechter onderkent in verband met het voorgaande dat het publiek in het algemeen een groot belang heeft om toegang te hebben tot informatie omtrent ernstige delicten en dus ook omtrent de strafrechtelijke gevolgen van zijn daad voor eiser.
Alles afwegende acht de voorzieningenrechter het belang van gedaagden bij het uitoefenen van hun recht op vrije meningsuiting op de wijze waarop zij dat hier doen, op dit moment zwaarwegender dan het recht van eiser op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. Of en zo ja wanneer dat in de toekomst anders zal kunnen zijn, is voor de nu te geven beslissing niet van belang.
4.12
Er is derhalve geen strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens. Ook anderszins is het handelen van gedaagden jegens eiser niet als onrechtmatig handelen aan te merken. De vordering moet daarom worden afgewezen.
4.13
Als de in het ongelijk gestelde partij zal eiser in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien gedaagden werden bijgestaan door één en dezelfde advocaat die voor alle gedaagden gezamenlijk verweer heeft gevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om ten aanzien van iedere gedaagde afzonderlijk een kostenvergoeding uit te spreken.
4.14
Naast een afzonderlijke proceskostenvergoeding hebben gedaagden gevorderd om bij de toekenning van een proceskostenvergoeding af te wijken van het gebruikelijke liquidatietarief. De voorzieningenrechter overweegt ter zake dat hiervoor plaats kan zijn indien sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM (Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).
In het licht van voormeld uitgangspunt ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om in deze zaak af te wijken van het gebruikelijke liquidatietarief. Niet gebleken is dat eiser zijn vordering heeft gebaseerd op onjuiste feiten en omstandigheden en evenmin kan gezegd worden dat eiser zijn vordering heeft gegrond op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Dat gedaagden sub 1 tot en met 3 als niet commerciële instellingen financiën aan deze procedure moeten besteden en gedaagden sub 4 tot en met 9 hun vrije tijd om niet aan de rechtspersonen ter beschikking hebben moeten stellen, zijn geen omstandigheden die op zichzelf tot een afwijkende proceskostenveroordeling moeten leiden.
4.16
De kosten aan de zijde van gedaagden zullen daarom als volgt worden begroot:
- griffierecht | € | 613,00 |
- salaris advocaat | € | 816,00 |
Totaal | € | 1.429,00 |
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1
wijst de vordering af,
5.2
veroordeelt eiser in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 1.429,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.A.M. Dijkers en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2015.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 01‑05‑2015