o.a. Hof ’s-Hertogenbosch d.d. 13 april 2010 (LJN BM0881), Hof Amsterdam d.d. 24 januari 2012 (LJN BV2831), Rechtbank Den Haag d.d. 25 april 2012 (LJN BW5720 en LJN BW5675), Rechtbank Arnhem d.d. 8 oktober 2009 (LJN BK0402).
Rb. Limburg, 29-01-2016, nr. 03/994004-15
ECLI:NL:RBLIM:2016:811
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
29-01-2016
- Zaaknummer
03/994004-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2016:811, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 29‑01‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Artikelen 173a en 173b Wetboek van Strafrecht Asbestzaak Vrijspraak voor handelen in strijd met de artikelen 173a en 173b van het Wetboek van Strafrecht: Voor het begrip lucht in de artikelen 173a en 173b van Wetboek van Strafrecht dient aansluiting te worden gezocht bij het (eensluidende) begrip lucht in de Wet milieubeheer en Wet inzake de luchtverontreiniging. Dat betekent dat onder lucht “buitenlucht” dient te worden verstaan.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/994004-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 29 januari 2016
in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [Geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 januari 2016. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer:
Feit 1 primair: dat verdachte samen met anderen opzettelijk en wederrechtelijk asbest op of in de bodem of in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar te duchten was;
Feit 1 subsidiair: dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat asbest op of in de bodem of in de lucht werd gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar te duchten was.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het als primair ten laste gelegde feit kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Door verdachte en zijn medeverdachten is asbest in de lucht en op de bodem gebracht. De officier van justitie verwijst in dit verband naar jurisprudentie1., waarbij geconcludeerd is dat er sprake is van op en/of in de bodem en/of in de lucht brengen door bepaalde handelingen met asbesthoudend materiaal. Ook verwijst hij naar een TNO onderzoeksrapport uit 2004 waaruit blijkt dat bij zagen in asbestcement veel asbestvezels vrijkomen; gemiddeld 370.000 vezels per kubieke meter. Die vezels dwarrelen door de ruimte, waar ze afhankelijk van luchtstromen her en der weer neerdalen. Als dan vervolgens het materiaal waaraan ze kleven, of het stof waarin ze zitten, actief wordt beroerd, worden de vezels opnieuw in de lucht geworpen en verder verspreid. Precies dit type handelingen is door verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1] verricht. Er is gezaagd, er is handmatig afval opgepakt en in een vuilniszak gedaan, er is gebezemd en ten slotte is er stof opgezogen met een bouwstofzuiger die vermoedelijk niet asbestveilig is. Zo’n stofzuiger blaast de vezels deels aan de achterkant weer de ruimte in. Uit de rapportage van [naam 1] blijkt dat deze handelingen inderdaad asbest in de lucht hebben gebracht. Er is asbestbesmetting vastgesteld in het appartement [adres] te Vijlen. Het gaat om besmetting met chrysotiel, zijnde een asbestsoort, wat blijkt uit zowel kleef- als stofverzamelmonsters. Er zijn asbestvezels op de begane grond en op de zolder aangetroffen. Er zou ook nog kunnen worden bewezen dat door verdachte en zijn medeverdachten ook asbest in de bodem en buitenlucht is gebracht, nu de zak met asbestafval is neergezet op de grond buiten de woning, terwijl deze zak in een fors besmette omgeving is gevuld. Voor de gevaren van asbest verwijst de officier van justitie ook in dit verband naar de door hem al aangehaalde uitspraken van de rechtbank Arnhem en het Hof Den Bosch. Verdachte en de medeverdachten wisten dat asbest in het gebouw aanwezig was, vanwege de eerdere stillegging van vergelijkbare activiteiten en op grond van het Asbestinventarisatierapport. De verdachten wisten dus dat er asbest zat in het dakbeschot waar het dakraam is aangebracht. Derhalve kan opzet op het vrijkomen van asbest bewezen worden. Door dat handelen van de verdachten is naar het oordeel van de officier van justitie levensgevaar voor anderen te duchten geweest, te weten voor elkaar en voor [naam medeverdachte 2] en de Nederlandse loodgieter.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting de vrijspraak van verdachte bepleit.
Ten aanzien van het onder primair en subsidiair tenlastegelegde feit heeft de raadsman, samengevat, het volgende aangevoerd. Er kan niet worden gekomen tot een bewezenverklaring van het onderdeel ‘het brengen in de grond’ en bij het brengen in de lucht’’ omdat er maximaal slechts sprake geweest van een kortstondige inbrenging in de lucht door neerdwarrelend zaagsel. Nu bij het neerdwarrelen van het zaagsel niemand anders aanwezig is geweest dan alleen de plegers van het feit, is hierbij niet voldaan aan het vereiste ‘te duchten gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor een ander’, aldus de raadsman. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van het procesdossier het voor een bewezenverklaring vereiste gevaar niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ook bevindt zich in het procesdossier geen analyse van het concrete en reële gevaar voor de gezondheid bij inademing van de specifieke asbestsoort en het asbestgehalte. Tenslotte heeft de raadsman aangevoerd dat de aanwezigheid van asbestdelen in de woning niet noodzakelijkwijze in verband hoeft te staan met de verweten verontreinigde handelingen. Daarom heeft hij voor dit feit vrijspraak bepleit.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt (primair) medeplegen van het bepaalde in artikel 173a van het Wetboek van Strafrecht verweten.
Artikel 173a van het Wetboek van Strafrecht luidt: “Hij die opzettelijk en wederrechtelijk een stof op of in de bodem, in de lucht of in het oppervlaktewater brengt, is strafbaar, indien: 1. daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is of; 2. indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.”
Subsidiair wordt verdachte artikel 173b van het Wetboek van Strafrecht, de culpoze variant, van dit delict verweten.
De rechtbank zal eerst nagaan welke handelingen zijn verricht, en vervolgens bezien of dit leidt tot een bewezenverklaring van artikel 173a dan wel artikel 173b van het Wetboek van Strafrecht.
Vaststaande feiten
De rechtbank overweegt dat vast staat dat het dakbeschot van de woning [adres] te Vijlen bestond uit asbesthoudend materiaal, meer specifiek chrysotiel. Ook staat vast dat verdachten daarvan op de hoogte waren. In 2014 werden soortgelijke werkzaamheden, waarbij verdachten betrokken waren, stilgelegd, en dit heeft geleid tot het Asbestinventarisatierapport van [naam 2]2.Medeverdachte [naam medeverdachte 3] wist dat het verwijderen van het dakbeschot enkel door een daartoe gecertificeerd bedrijf mocht geschieden.
Op basis van het dossier en de verklaring van de verdachte op de zitting staat vast dat de werkzaamheden in het dakbeschot op 7 februari 2015 in het appartement [adres] te Vijlen door verdachte en [naam medeverdachte 1] in opdracht van [naam medeverdachte 3] zijn verricht. Er is een uitsparing in het dakbeschot gemaakt door te zagen, een deel van het dakbeschot los te trekken, de plaatstukken vervolgens in een vuilniszak te doen, de kleinere resten bij elkaar te vegen en ten slotte de laatste resten op te zuigen met een stofzuiger. De afvalzak met asbestafval is door [naam medeverdachte 1] in de laadbak van de auto van de [naam medeverdachte 3] gezet3.en door [naam medeverdachte 3] meegenomen.
De dagen na de werkzaamheden hebben verdachte, [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] nog in de woning gewerkt, terwijl uit het onderzoek van [naam 1] d.d. 12 februari 20154.nog blijkt van asbestbesmetting in de woning op 12 februari 2015, meer specifiek van asbestvezels chrysotiel. Deze zijn aangetroffen op de zolder en benedenverdieping. Uit het rapport van [naam 3] d.d. 19 februari 20155.blijkt dat er ook asbeststof is aangetroffen op het dakbeschot nabij de gemaakte uitsparing en in de dakgoot eronder en onder de dakpannen.Het wettelijk kader Om te kunnen beoordelen of verweten handelingen (waarvan hiervoor is komen vast te staan dat die zijn verricht) leiden tot een bewezenverklaring van artikel 173a dan wel artikel 173b van het Wetboek van Strafrecht, dient eerst nader op deze bepalingen te worden ingegaan.
De artikelen 173a en 173b van het Wetboek van Strafrecht beogen primair de bescherming van de gezondheid van de mens tegen ernstige milieuvervuiling. Dat betekent ook dat de verontreiniging die schadelijk is voor bijvoorbeeld planten en dieren slechts dan onder het bereik van deze bepaling(en) valt, indien daardoor (mede) het gevaar voor de gezondheid van de mens te duchten is. Het gevaar moet verder volgens vaste jurisprudentie naar objectieve maatstaven te duchten zijn. Niet vereist is derhalve dat het gevaar daadwerkelijk is ingetreden; voldoende is dat het te duchten is. Voorts is van belang dat het gevaar te duchten is op het moment van het brengen van de stof in het milieu en onder de omstandigheden waaronder dit werd gedaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar onder andere de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2007 (ECLI:NL:RBARN: 2007:BA0217) en de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 8 februari 2010 (ECLI:NL: RBALK:2010:BL2846).
Alvorens toe te komen aan de beoordeling van de vraag of in dit geval het gevaar naar objectieve maatstaven te duchten was, dient eerst te worden beoordeeld of door de verweten en vaststaande handelingen asbest op of in de bodem en/of in de lucht is gebracht. Daarvoor is van belang wat onder bodem en lucht in het kader van de artikelen 173a en 173b van het Wetboek van Strafrecht dient te worden verstaan.
De begrippen bodem en lucht in de artikelen 173a en 173b van het Wetboek van Strafrecht Voor wat er onder “de bodem en in de lucht” in voornoemde strafbepalingen moet worden verstaan, dient te worden aangesloten bij de begrippen in de betreffende milieuwetten, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting bij invoering van deze bepalingen (Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 19 020, nrs. 1-3; nr. 3, pagina 8). In die zin is ook eerder geoordeeld door de Hoge Raad als het gaat om de uitleg van het begrip bodem en het begrip oppervlaktewater (zie arresten van de Hoge Raad van 15 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:95) en de arresten van de Hoge Raad van 30 november 1992 (NJ 1985/89) en 23 februari 1993 (NJ 1993/605). Overigens gaat het bij de artikelen 173a en 173b van het Wetboek van Strafrecht niet om een lex specialis ten opzichte van de (sectorale) milieuwetten, zoals blijkt uit jurisprudentie van de Hoge Raad van 20 mei 1986, (zie NJ 1987, 990).
De begrippen bodem, lucht in de (sectorale) milieuwetten Gelet op het voorgaande dient dan ook na te worden gegaan wat in de (sectorale) milieuwetten wordt verstaan onder, voor zover hier relevant, bodem en lucht. Hierna wordt weergegeven wat in de relevante (sectorale) milieuwetten onder deze begrippen wordt verstaan. Daarnaast zullen voor het goede begrip nog een aantal andere aanverwante relevante begrippen worden vermeld.
Wet milieubeheer Artikel 1.1, tweede lid, sub a van de Wet milieubeheer bepaalt dat ingevolge deze wet en de daarop berustende bepalingen onder gevolgen voor het milieu in ieder geval worden verstaan gevolgen voor het fysieke milieu, gezien vanuit het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat, alsmede van de relaties daartussen.
Ingevolge artikel 1.1 van de Wet milieubeheer wordt onder emissie verstaan: stoffen, trillingen, warmte, die of geluid dat direct of indirect vanuit een bron in de lucht, het water of de bodem worden, onderscheidenlijk wordt gebracht.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid van de Wet milieubeheer, wordt onder luchtverontreiniging verstaan: aanwezigheid in de buitenlucht van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, niet zijnde splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen als bedoeld in de Kernenergiewet (http://wetten.overheid.nl/BWBR0002402), die op zichzelf dan wel tezamen of in verbinding met andere stoffen nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken.
Het begrip bodem is in de Wet milieubeheer niet als zodanig gedefinieerd.
Wet inzake de luchtverontreiniging (hierna: wet Luvo) Ingevolge artikel 1 van de wet Luvo wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde onder luchtverontreiniging verstaan: de aanwezigheid in de buitenlucht van verontreinigende stoffen.
Onder verontreinigende stoffen ingevolge artikel 1 van de wet Luvo worden verstaan: vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, niet zijnde splijtstoffen, ertsen of radio-actieve stoffen in de van de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82), die in de lucht, op zichzelf dan wel tezamen of in verbinding met andere stoffen, hetzij nadeel voor de gezondheid van de mens of hinder voor de mens kunnen opleveren, hetzij schade toebrengen aan dieren, planten of goederen.
Hetzelfde artikel verstaat onder verontreinigende handeling een gedraging waardoor één of meer verontreinigende stoffen in de buitenlucht kunnen geraken, die niet voortvloeit uit het normale gebruik van een toestel of brandstof en die niet wordt verricht in een inrichting waarvoor een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist is.
Wet bodembescherming Onder bodem moet ingevolge artikel 1 van de Wet bodembescherming worden verstaan: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen.
Is asbest op of in de bodem gebracht? De vraag is vervolgens of in de onderhavige zaak kan worden bewezen dat door de ten laste gelegde handelingen – kort gezegd het zagen en onachtzaam behandelen van het asbestmateriaal – asbest op of in de bodem is gebracht. Uit het voorgaande blijkt dat onder bodem moet worden verstaan “het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen”. Dat asbest op of in de bodem als hiervoor bedoeld, is gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan. De vloeren in de woning kunnen immers niet als zodanig gelden. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de zak met asbestafval buiten de woning is neergezet en dat, nu deze zak in een fors besmette omgeving is gevuld, wellicht asbest op die wijze op de bodem is gebracht. De rechtbank overweegt hierover dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat de vuilniszak buiten op de bodem is neergezet. Medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft bij de politie juist verklaard dat hij de zak met asbestafval in de laadbak van de auto van medeverdachte [naam medeverdachte 3] heeft gezet. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte een stof, te weten asbest(vezels) op of in de bodem heeft gebracht, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Is asbest in de lucht gebracht?
Kan worden bewezen dat door het zagen en onachtzaam behandelen van het asbestmateriaal asbest in de lucht is gebracht? Gelet op het voorgaande dient voor het begrip lucht in de artikelen 173a en 173b van Wetboek van Strafrecht eveneens aansluiting te worden gezocht bij het (eensluidende) begrip lucht in de Wet milieubeheer en Wet Luvo. Dat betekent dat onder lucht “buitenlucht” dient te worden verstaan. De vraag is dan ook of bewezen kan worden verklaard dat er op 7 februari 2015 bij het zagen en onachtzaam behandelen van het asbestmateriaal asbest in de buitenlucht is gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat tijdens de voornoemde handelingen onmiskenbaar asbeststof in de lucht in de woning (dat wil zeggen in de binnenlucht) terecht is gekomen en dat op dat moment verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1] daaraan blootgesteld zijn geweest. De binnenlucht valt echter buiten het bereik van de artikelen 173a en artikel 173b van het Wetboek van Strafrecht, terwijl het verwijt van de officier gezien het procesdossier en het requisitoir juist daar op gericht is.
De blootstelling in de woning wordt in dit geval wel beschermd door het bepaalde in de Arbowet, welke wet, behalve werknemers, gelet op artikel 10 van de Arbowet, ook bescherming biedt aan derden.
De vraag is of bewezen kan worden verklaard dat er ook asbest in de buitenlucht is gebracht door het handelen van de verdachten. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Tijdens het maken van de uitsparing in het dakbeschot, werd de buitenlucht afgeschermd door dakpannen (waarvan er op enig moment een paar naar beneden zijn gevallen) en aansluitend aan het maken van de uitsparing is een dakraam geplaatst dat de binnenlucht heeft afgeschermd van de buitenlucht. De rechtbank acht het aannemelijk dat bij de werkzaamheden mogelijk ook asbeststof buiten de woning in de buitenlucht terecht is gekomen. Dat dit niet denkbeeldig is, wordt ook bevestigd door het aantreffen op 12 februari 2015 van asbeststof op het dakbeschot nabij de gemaakte sparing en stukjes asbest in de dakgoot eronder. Mogelijk is ook, dat toen de vuilniszak naar buiten is gebracht en in de laadbak van de auto van medeverdachte [naam medeverdachte 3] is geplaatst, enig asbeststof in de buitenlucht terecht is gekomen. De rechtbank concludeert echter dat niet nader is onderzocht dan wel anderszins is komen vast te staan in welke mate en concentraties asbeststof tijdens de werkzaamheden op 7 februari 2015 in de buitenlucht terecht is gekomen. Voor een bewezenverklaring acht de rechtbank het dossier dan ook onvoldoende, gezien ook in de context van het strafdossier, dat zich concentreert op de lucht in de woning. Voor zover de rechtbank ten aanzien van asbeststof in de buitenlucht wel al tot een bewezenverklaring zou komen, kan naar het oordeel van de rechtbank vervolgens niet worden bewezen dat, voor zover hier relevant, door het brengen van asbest in de buitenlucht “daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is geweest”. Immers, daarvoor zal vast moeten komen te staan dat dit gevaar naar objectieve maatstaven te duchten was op het moment van het brengen van de stof in het milieu en onder de omstandigheden waaronder dit werd gedaan. Nergens in het dossier is echter gebleken in welke concentratie en waar de asbestvezels in buitenlucht zoal terecht zijn gekomen en of en welke concrete personen daaraan in welke mate blootgesteld zijn geweest. Dit betekent dat verdachte ook van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Conclusie ten aanzien van het tenlastegelegde feit
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijke of van culpoze milieuverontreiniging, met als gevolg dat verdachte van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
4. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.W. Nobis, voorzitter, mr. J. Wöretshofer en
mr. J.A.A.C. Claessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Voncken, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 januari 2016.
Buiten staat
Mr. J.A.A.C. Claessen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 februari 2015
tot en met 9 februari 2015, te Vijlen, in de gemeente Vaals, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in een woning/appartement
aan de [adres] te Vijlen,
opzettelijk en wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestvezels
en/of asbestdeeltjes en/of asbesthoudend (plaat-)materiaal, op en/of in de
bodem en/of in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de
openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten was,
aangezien toen aldaar
door het met een (recipro- en/of elektrische en/of hand-) zaag en/of een
plaatschaar een uitsparing en/of een opening/gat ten behoeve van een dakraam
uit een asbesthoudend dakbeschot op een zolder van die/dat woning/appartement
aan de [adres] laten/doen maken/zagen/knippen en/of (vervolgens)
onachtzaam behandelen van asbest en/of asbesthoudend (plaat-)materiaal,
asbest(vezels) in de lucht vrijkwam(en) en/of verspreid en/of achtergebleven
en/of op de (onbedekte) bodem terecht kwam(en), terwijl geen, althans
onvoldoende, maatregelen waren/werden genomen om te voorkomen dat de in
die/dat woning/appartement aanwezige en/of werkzame personen en/of werknemers
en/of derden/bezoekers en/of buren in aanraking kwamen of zouden kunnen komen
met dat/die vrijkomend(e) asbest(vezels/-deeltjes);
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
het aan zijn, verdachte's schuld te wijten is geweest, dat op een of meer
tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 februari 2015 tot en met 9
februari 2015, te Vijlen, in de gemeente Vaals, in een woning/appartement aan
de [adres] te Vijlen, wederrechtelijk een stof,
te weten asbest en/of asbestvezels en/of asbestdeeltjes en/of asbesthoudend
(plaat-)materiaal,
op en/of in de bodem en/of in de lucht werd gebracht, terwijl daarvan gevaar
voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten
was, aangezien toen aldaar door het met een (recipro- en/of elektrische en/of
hand-) zaag en/of een plaatschaar een uitsparing en/of een opening/gat ten
behoeve van een dakraam uit een asbesthoudend dakbeschot op een zolder van
die/dat woning/appartement aan de [adres] laten/doen
maken/zagen/knippen en/of (vervolgens) onachtzaam behandelen van asbest en/of
asbesthoudend (plaat-)materiaal, asbest(vezels) in de lucht vrijkwam(en) en/of
verspreid en/of achtergebleven en/of op de (onbedekte) bodem terecht kwam(en),
terwijl geen, althans onvoldoende, maatregelen waren/werden genomen om te
voorkomen, dat de in die/dat woning/appartement aanwezige en/of werkzame
personen en/of werknemers en/of derden/bezoekers en/of buren in aanraking
kwamen of zouden kunnen komen met dat/die vrijkomend(e)
asbest(vezels/-deeltjes).
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/994004-15
Proces-verbaal van de openbare zitting van 29 januari 2016 in de zaak tegen:
[naam verdachte] ,
geboren te [Geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
Raadsman is G.W.L.A.M. Koppen, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zittingzaal aanwezig. Ter terechtzitting van 15 januari 2016 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑01‑2016
Type A Asbestinventarisatie d.d. 22 oktober 2014, p. 211 tot en met 245.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam medeverdachte 1] d.d. 13 maart 2015, p. 150.
Het rapport van [naam 1] d.d. 12 februari 2015, pagina 274 tot en met 318.
Het rapport van [naam 3] d.d. 19 februari 2015, pagina 332 en 333.