BNB 2014/146
Inbrengvrijstelling overdrachtsbelasting bij ruisende inbreng ondernemingsvermogen in BV. Crediteringsmaximum. Geen overschrijding gedelegeerde bevoegdheid
HR 28-03-2014, ECLI:NL:HR:2014:686, m.nt. J.C. van Straaten
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28 maart 2014
- Magistraten
Mrs. Feteris, Schaap, Van Loon, Fierstra, Groeneveld
- Zaaknummer
13/01796
- Conclusie
A-G Wattel
- Noot
J.C. van Straaten
- Bronvindplaats
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 428, nr. 3 pagina 10-12.
- JCDI
JCDI:ADS111305:1
- Vakgebied(en)
Belastingen van rechtsverkeer (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Belastingen van rechtsverkeer / Overdrachtsbelasting
- Brondocumenten
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑03‑2014
ECLI:NL:HR:2014:686, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑03‑2014
ECLI:NL:PHR:2013:1152, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 25‑10‑2013
- Wetingang
Art. 15 lid 1 onderdeel e onder 2° Wet BRV; art. 5 Uitv.besl. BRV
Essentie
Inbrengvrijstelling overdrachtsbelasting bij ruisende inbreng ondernemingsvermogen in BV. Crediteringsmaximum. Geen overschrijding gedelegeerde bevoegdheid
Samenvatting
Bij de oprichting van belanghebbende, een BV, hebben A en B hun aandeel in de vennootschap onder firma C voor de heffing van inkomstenbelasting ‘ruisend’ ingebracht. Na voldoening aan de stortingsverplichting resteerde een overinbreng. Voor een gedeelte daarvan hebben A en B lijfrenten van belanghebbende bedongen. Voor het bedrag van de resterende overinbreng zijn zij gecrediteerd als schuldeiser. Tot het ingebrachte ondernemingsvermogen behoorden twee onroerende zaken. De Inspecteur heeft toepassing van de inbrengvrijstelling voor de overdrachtsbelasting geweigerd. Voor het Hof was in geschil of ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.