Rb. Midden-Nederland, 10-04-2017, nr. UTR 16/2401
ECLI:NL:RBMNE:2017:1997, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
10-04-2017
- Zaaknummer
UTR 16/2401
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2017:1997, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 10‑04‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2018:3328, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
AR 2017/2297
Uitspraak 10‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Tegemoetkoming in planschade. Woongenot wordt aangetast door bestemmingsplan waardoor sprake is van waardevermindering van woning. Verweerder mocht afgaan op het door de deskundige uitgebrachte advies. Schadefactoren als geluid-, licht-, verkeers- en parkeerhinder zijn door de deskundige beoordeeld en meegewogen.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/2401
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 april 2017 in de zaak tussen
1. [eiser sub 1] [adres] )
2. [eiser sub 2] [adres] )
3. [eiser sub 3] [adres] )
4. [eiser sub 4] [adres] )
5. [eiser sub 5A] en [eiser sub 5B] [adres] )
6. [eiser sub 6] [adres] )
7. [eiser sub 7] [adres] ) en
8. [eiser sub 8] [adres] ), allen te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: drs. P.A.J.M. van Bragt),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigden: mr. C.M. Mulder, M. Wieman en mr. T. Brouwer).
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eisers een tegemoetkoming in de door hen geleden planschade toegekend van:
- € 12.500,- voor [eiser sub 1] ;
- € 7.600,- voor [eiser sub 2] ;
- € 7.680,- voor [eiser sub 3] ;
- € 7.000,- voor [eiser sub 4] ;
- € 7.500,- voor [eiser sub 5A] / [eiser sub 5B] ;
- € 7.500,- voor [eiser sub 6] ;
- € 7.460,- voor [eiser sub 7] en
- € 5.900,- voor [eiser sub 8] .
Tevens zijn bij dat besluit aan eisers extra bedragen in het vooruitzicht gesteld, indien het bestemmingsplan […] , 1e herziening, niet voor 30 september 2016 is vastgesteld of niet onherroepelijk wordt. Deze extra bedragen zijn als volgt vastgesteld: € 10.700,- ( [eiser sub 1] ), € 9.800,- ( [eiser sub 2] ), € 9.300,- ( [eiser sub 3] ), € 9.000,- ( [eiser sub 4] ), € 9.500,- ( [eiser sub 5A] / [eiser sub 5B] ), € 9.500,- ( [eiser sub 6] ), € 10.000,- ( [eiser sub 7] ) en € 9.300,- ( [eiser sub 8] ).
Bij besluit van 29 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard, met uitzondering van het bezwaar van [eiser sub 5A] / [eiser sub 5B] . Verweerder heeft het bezwaar van laatstgenoemden gegrond verklaard, het besluit van 18 september 2015 herroepen, in die zin dat aan [eiser sub 5A] / [eiser sub 5B] een tegemoetkoming in de door hen geleden planschade wordt toegekend van € 17.000,-.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2017. Eisers [eiser sub 2] , [eiser sub 4] en [eiser sub 7] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De overige eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is verschenen mr. [A] .
Overwegingen
1. Eisers 1 tot en met 8 zijn/waren eigenaar van de woningen aan [adres] , [straatnaam] [nummer] tot en met [nummer] en [adres] te [woonplaats] . Eisers [eiser sub 5A] / [eiser sub 5B] hebben hun woning aan [adres] op 1 december 2014 verkocht en zijn derhalve niet meer woonachtig op dat adres.
De raad van de gemeente Utrecht heeft bij besluit van 28 juni 2011 het bestemmingsplan “ […] ” (verder: het bestemmingsplan) vastgesteld, welk plan voorziet in een groen, cultureel en archeologisch park in het gebied […] . Daarbij is onder meer voorzien in een zogenoemd castellum en een castellumpaviljoen. Tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). Bij uitspraak van 11 juli 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX1038) heeft de ABRS het ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2. Eisers hebben zich tot verweerder gewend met het verzoek hen in aanmerking te brengen voor een planschadevergoeding. Eisers zijn van mening dat hun woongenot wordt aangetast door het bestemmingsplan en dat sprake is van een waardevermindering van hun woning.
Verweerder heeft de aanvraag tot planschade voorgelegd aan [adviesbureau van A] (hierna: [adviesbureau van A] ). [adviesbureau van A] heeft in zijn advies van juni 2015 een planologische vergelijking gemaakt tussen het voorheen geldende planologische regime en het bestemmingsplan. De conclusie van [adviesbureau van A] is dat het bestemmingsplan eisers in een nadeliger positie heeft gebracht, wat heeft geleid tot voor vergoeding vatbare schade als gevolg van waardevermindering van hun woning.
3. Verweerder heeft eisers, overeenkomstig het rapport van [adviesbureau van A] , bij het besluit van 18 september 2015 planschadevergoedingen toegekend. De toegekende bedragen zijn bepaald met inachtneming van de drempel van 2% op grond van het normaal maatschappelijk risico als bedoeld in artikel 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Dit besluit heeft verweerder gehandhaafd bij het bestreden besluit met dien verstande dat aan eisers [eiser sub 5A] / [eiser sub 5B] alsnog definitief het extra bedrag van € 9.500,- is toegekend.
4. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kennen burgemeester en wethouders degene die schade lijdt of zal lijden in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 6.3, aanhef en onder a, dient verweerder bij zijn beslissing op de aanvraag in ieder geval de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak te betrekken.
5. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar wat op grond van deze regimes maximaal kan, onderscheidenlijk kon, worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts indien realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van dit uitgangspunt afgeweken moet worden.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers door het nieuwe bestemmingsplan in een nadeliger positie zijn komen te verkeren. Het geschil spitst zich met name toe op de door [adviesbureau van A] gemaakte taxatie en daarmee op de waardering van de waardedaling van eisers woning. Eisers hebben daarbij uitvoerig uiteen gezet op welke gronden zij van mening zijn dat de advisering door [adviesbureau van A] niet deugdelijk is.
7. Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de ABRS van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:56) mag een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. De rechtbank is van oordeel dat [adviesbureau van A] is te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade en dat verweerder in beginsel op een door [adviesbureau van A] uitgebracht advies mag afgaan. De omstandigheid dat [adviesbureau van A] voorafgaande aan het definitief uitgebrachte advies een aantal concept-adviezen heeft opgesteld doet hieraan niet af.
De rechtbank dient op basis van hetgeen eisers hebben aangevoerd te beoordelen of het advies van [adviesbureau van A] in dit geval onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins zodanige gebreken kleven, dat verweerder het advies niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
8. In beroep hebben eisers aangevoerd dat vanwege het bestemmingsplan “ […] ”, op basis waarvan de bouw van het zogenoemde castellum mogelijk is gemaakt, sprake is van een relevante verdergaande planologische aantasting van het uitzicht op en over de gronden, niet alleen vanuit de begane grond van hun woning maar ook vanuit hun tuin. Eisers bestrijden verder niet alleen de invloed van de door verweerder gestelde bebouwingsmogelijkheden onder het oude planologische regime op hun uitzicht, maar ook de maximale invulling van die bebouwingsmogelijkheden. Met name de realisering van de door verweerder gestelde pergola en de kennelijk overheersende invloed die zo’n pergola zou hebben op hun uitzicht, achten eisers met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten.
8.1
De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit betoog dat als gevolg van het bestemmingsplan “ […] ” ter plaatse bebouwing voor een castellum mogelijk heeft gemaakt met wachttorens die niet hoger mogen zijn dan 10 meter. Tussen de wachttorens is een castellumwal mogelijk gemaakt met een maximale bouwhoogte van 6 meter. Voorts is aan de noordoostzijde van het castellum een bouwvlak toegekend voor een castellumpaviljoen met een maximum bebouwingspercentage van 75 en een maximale bouwhoogte van 15 meter.
De rechtbank is van oordeel dat door deze bebouwing het vrije uitzicht vanuit de woning en tuin van eisers deels wordt belemmerd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat eisers als gevolg van deze wijziging van het planologische regime niet in een nadeliger positie zijn komen te verkeren.
Immers, op grond van het oude planologische regime waren op de betreffende gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, waarbij voor gebouwen een maximale hoogte van 4 meter gold, terwijl voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geen maximale hoogte was vastgelegd. Door de mogelijkheden die het oude planologische regime biedt ten aanzien van dergelijke bouwwerken, waartoe ook een pergola kan worden gerekend, moet worden geoordeeld dat ook onder dat regime het uitzicht van eisers (deels) zou zijn ontnomen. Gelet daarop is er naar het oordeel van de rechtbank in dat opzicht geen sprake van een planologische verslechtering.
De rechtbank overweegt daarbij nog dat realisering van een pergola niet dermate onrealistisch is dat op grond daarvan zou moeten worden geoordeeld dat dit onder het oude planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moet worden uitgesloten. De rechtbank wordt in dat oordeel gesteund door een door verweerder ter zitting getoonde foto van een mogelijk te realiseren pergola. Gezien de omvang van een dergelijke pergola, kan de rechtbank slechts concluderen dat dit bouwwerk voor een aanzienlijke belemmering van het uitzicht zou kunnen zorgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op dit punt mocht afgaan op het door [adviesbureau van A] uitgebrachte advies, zodat het betoog van eisers niet slaagt.
9. Eisers hebben voorts betoogd dat het karakter van de omgeving als gevolg van het bestemmingsplan nadelig wordt beïnvloed. Door verweerder wordt daar ten onrechte niet de conclusie aan verbonden dat dit leidt tot een extra waardevermindering van de woning van eisers. Eisers hebben daarbij aangevoerd dat de wijziging van het karakter van de omgeving, waarbij het gaat om een beoordeling van de kwaliteit van de omgevingservaring, een zelfstandig onderdeel van de beoordeling dient te zijn. Dit is door [adviesbureau van A] ten onrechte niet als zodanig beoordeeld.
9.1
De rechtbank overweegt dienaangaande dat uit het rapport van [adviesbureau van A] blijkt dat deze van mening is dat de ruimtelijke omgevingskwaliteit wordt bepaald door diverse factoren. Naast schadefactoren als geluid-, licht-, verkeers- en parkeerhinder, heeft [adviesbureau van A] ook beoordeeld of het bestemmingsplan heeft geleid tot aantasting van het uitzicht en van de privacy, toename van de gebruiksdruk en aantasting van de situeringswaarde. Volgens [adviesbureau van A] zijn de negatieve gevolgen van de omgevingswijziging een resultante van de negatieve gevolgen van de schadefactoren. Bij de beoordeling van deze schadefactoren zijn de nadelige gevolgen van de omgevingswijziging als gevolg van het bestemmingsplan besproken en meegewogen en om die reden heeft [adviesbureau van A] aan het karakter van de omgeving geen afzonderlijk schadetoebrengend effect toegekend. De rechtbank kan deze gedachtegang volgen en concludeert dat in het rapport van [adviesbureau van A] aldus het gewijzigde karakter van de omgeving wel degelijk, namelijk middels het beoordelen van de verschillende (afzonderlijke) schadefactoren, bij de beoordeling is betrokken. In hetgeen eisers op dit punt hebben aangevoerd, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat deze wijze van beoordelen van de omvang van de schade onjuist is. Ook deze beroepsgrond slaagt derhalve niet.
10. Eisers hebben voorts betoogd dat de omvang van de door hen geleden schade onjuist is bepaald. Naar de mening van eisers is sprake van een extra waardevermindering van hun woning, variërend van € 8.000,- tot € 10.000,-, als gevolg van het bestemmingsplan. Eisers baseren deze extra waardevermindering op de kennis en ervaring van hun gemachtigde.
10.1
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder bij het vaststellen van de schadevergoeding van een onjuiste taxatie is uitgegaan. [adviesbureau van A] heeft [B] als gecertificeerd makelaar gevraagd de woning van eisers te taxeren. Aan de hand van die taxatie is de waarde van de woning van eisers voor en na de planologische wijziging vastgesteld en op basis daarvan is de waardevermindering bepaald.
Hetgeen door eisers is aangevoerd geeft de rechtbank dan ook geen aanleiding om te oordelen dat [adviesbureau van A] niet van de juistheid van de taxatie uit mocht gaan. De enkele omstandigheid dat de gemachtigde van eisers op basis van kennis en ervaring meent dat de extra waardevermindering € 8.000,- à € 10.000,- bedraagt, is daartoe onvoldoende is. Temeer nu eisers bij die schatting ten onrechte hebben betrokken dat aan het gewijzigde karakter van de omgeving een afzonderlijk schadetoebrengend effect moet worden toegekend. Ook dit betoog van eisers slaagt dus niet.
11. Eisers, met uitzondering van eisers [eiser sub 5A] / [eiser sub 5B] , hebben verder betoogd dat niet zeker is dat de voordelen van de 1e herziening van het bestemmingsplan […] zullen worden gerealiseerd, omdat tegen die herziening een groot aantal zienswijzen is ingediend. Eisers achten het hoogst onzeker dat de 1e herziening van het bestemmingsplan onherroepelijk wordt en zijn om die reden van mening dat, gelet op de rechtszekerheid, de gestelde voordelen niet bij de beoordeling betrokken mogen worden.
11.1
De rechtbank overweegt allereerst dat volgens vaste rechtspraak van de ABRS (zie onder meer de uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9072) artikel 6.1 van de Wro compensatie in natura niet uitsluit, in welk geval schadevergoeding in geld achterwege kan blijven omdat de schade anderszins is verzekerd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan […] , 1e herziening, dat op 26 mei 2016 is vastgesteld, voorziet in een beperking van het aantal evenementen in het plangebied alsmede in een limitering van de geluidproductie bij evenementen. In navolging van het advies van [adviesbureau van A] heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze herziening de mogelijk nadelige gevolgen van evenementen inperkt ten aanzien van het aantal bezoekers en de geluidbelasting. Dit leidt tot een voordeel ten opzichte van het bestemmingsplan […] , welk voordeel verweerder, in navolging van het advies van [adviesbureau van A] , heeft getaxeerd op bedragen, variërend van € 9.000,- tot
€ 10.700,-.
11.2
Eisers kan worden toegegeven dat het bestemmingsplan […] , 1e herziening, nog niet onherroepelijk is en dat tegen de vaststelling van deze herziening beroep is ingesteld bij de ABRS. Zolang door de ABRS geen uitspraak is gedaan op dat beroep, bestaat geen zekerheid over de vraag of het gestelde voordeel van de herziening ten opzichte van het bestemmingsplan […] zich ook daadwerkelijk zal effectueren.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder die onzekerheid voldoende heeft ondervangen door in het besluit van 29 maart 2016 op te nemen dat aan eisers het extra bedrag van € 9.000,- tot € 10.700,- alsnog zal worden betaald, indien de 1e herziening van het bestemmingsplan […] niet voor 30 september 2016 is vastgesteld of niet onherroepelijk wordt. Het betoog van eisers dat het gestelde voordeel, gelet op de rechtszekerheid niet bij de beoordeling mag worden betrokken, slaagt dan ook niet.
12. Eisers hebben verder betoogd dat de voorgenomen herziening van het bestemmingsplan niet zal leiden tot verbetering van de privacy en vermindering van de geluidsoverlast. Eisers hebben daarbij nog gewezen op het feit dat recreatief gebruik nog steeds mogelijk is, waardoor de verbetering van de privacy door verweerder ernstig wordt overschat.
12.1
De rechtbank stelt vast dat met de vaststelling van het bestemmingsplan […] , 1e herziening, binnen de bestemming “ […] ” geen evenementen zijn toegestaan, hetgeen wel was toegestaan in het bestemmingsplan […] zelf. De rechtbank verwijst hiervoor naar artikel 7.1 van de planvoorschriften. De rechtbank stelt verder vast dat in artikel 4.4.2 van het bestemmingsplan […] , 1e herziening, voorwaarden zijn opgenomen waaronder evenementen zijn toegestaan. Deze voorwaarden waren niet opgenomen in het bestemmingsplan zelf.
Nu de evenementen op grond van de herziening enkel binnen het castellum mogen plaatsvinden, en niet boven op de open omloop van de castellumwal, is de rechtbank, in navolging van het advies van [adviesbureau van A] , met verweerder van oordeel dat als gevolg daarvan sprake zal zijn van het terugdringen van de geluidsoverlast.
Nu bovendien het aantal evenementen en de toegestane geluidsbelasting in de herziening van het bestemmingsplan is gelimiteerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook op dit punt kon afgaan op het advies van [adviesbureau van A] door het gestelde voordeel vast te stellen op bedragen, variërend van € 9.000,- tot € 10.700,-. Het betoog van eisers slaagt dan ook niet.
13. Eisers hebben ten slotte in beroep nog gewezen op de mogelijke parkeerproblematiek. Zij vrezen dat het (overloop)parkeerterrein feitelijk en planologisch niet kan worden gewaarborgd, waardoor parkeeroverlast kan ontstaan.
13.1
De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit betoog dat zowel het bestemmingsplan als de herziening daarop voorziet in een voldoende aantal parkeerplaatsen, waardoor verkeer- of parkeeroverlast niet is te verwachten. Verweerder heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat de omwonenden beschikken over parkeergelegenheid op eigen terrein en dat het bestemmingsplan […] voorziet in een tijdelijk overloopparkeerterrein met 45 parkeerplaatsen en de 1e herziening van dat bestemmingsplan in 83 definitieve parkeerplaatsen op deze locatie. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit uitgangspunt voor onjuist te houden. Om die reden slaagt het betoog van eisers niet.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Wijna, voorzitter, en mr. N.M. Spelt en
mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.