Hof Amsterdam, 03-07-2020, nr. 23-000984-19
ECLI:NL:GHAMS:2020:4111
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
03-07-2020
- Zaaknummer
23-000984-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:4111, Uitspraak, Hof Amsterdam, 03‑07‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1005
Uitspraak 03‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Witwassen.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000984-19
datum uitspraak: 3 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-253875-18 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1975,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 mei 2018 te Breda en/of Hazeldonk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een geldbedrag van 30.000 euro, in elk geval van een of meer geldbedrag(en) en/of voorwerp(en), (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) was/waren en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) voorhanden had/hadden en/of dat geldbedrag van 30.000 euro, in elk geval een of meer geldbedrag(en) en/of voorwerp(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van dat geldbedrag, in elk geval een of meer geldbedrag(en) en/of voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moe(s)ten vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf; (artikel 420bis/420quater Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsvrouw heeft primair de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De voormalige raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg een vergunning om goud te delven, een kopie van een ID-kaart van de persoon op vergunning en een kopie van een bon van het bedrijf dat goud opkoopt overgelegd. Deze stukken zijn blijkbaar in het ongerede geraakt en bevinden zich niet meer in het dossier. De verklaring van de verdachte is aan de hand van die stukken verifieerbaar. Aangezien deze bescheiden in het ongerede zijn geraakt, is de basis wankel geworden. De bewijspositie van de verdachte is benadeeld en dit kan niet voor zijn rekening en verantwoording komen. Het openbaar ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat aan de verdachte niet het verwijt kan worden gemaakt dat er documenten die aan de rechtbank zijn toevertrouwd, verloren zijn geraakt.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging wegens een onherstelbaar vormverzuim is, gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), alleen plaats indien de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan (het zogenaamde Zwolsman-criterium). Dat hiervan in dit geval sprake is geweest is onvoldoende aannemelijk geworden. Het verweer faalt.
Bespreking van een gevoerd verweer
Subsidiair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet wist dat het geldbedrag (on)middellijk van het misdrijf afkomstig was. Volgens de verdachte is het geldbedrag niet van het misdrijf afkomstig. De verdachte heeft het geld in Parijs ontvangen van zijn neef [naam 1], die het op zijn beurt had ontvangen van [naam 2]. [naam 2] (het hof begrijpt: [naam 2] heeft in Suriname een [bedrijf].
Naar bestendige jurisprudentie kan in een geval als het onderhavige, waarin geen direct bewijs aanwezig is voor inkomsten uit brondelicten, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dit zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zodra het door de verdachte aldus geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve legale herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige verklaring overblijft. Tegen deze achtergrond, komt het hof tot de volgende overwegingen en conclusie.
Vermoeden van witwassen
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit het dossier voldoende feiten en omstandigheden naar voren komen om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen. Het onder de verdachte aangetroffen contante geldbedrag van € 30.000,00 is groot en bestond gedeeltelijk uit grote coupures, waarvan algemeen bekend is dat deze nagenoeg uitsluitend in het criminele circuit worden gebruikt. Voorts is dit geldbedrag (naar het hof begrijpt bestaande uit drie bundels van € 10.000,00) vervoerd (deels in een envelop) in een [restaurant] tas in een huurauto vanuit Frankrijk terwijl dit niet gangbaar is in het normale economische verkeer. In een woning waarin de verdachte verbleef zijn weegschalen met cocaïneresten aangetroffen. Het dossier bevat getapte gesprekken van de twee telefoons die bij de verdachte zijn aangetroffen waarin vermoedelijk wordt gesproken over de koop en/of verkoop van verdovende middelen. De stelling van de verdediging dat de tapgesprekken niet goed zijn vertaald, is niet aannemelijk geworden, nu hier in het geheel geen onderbouwing voor wordt gegeven. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden geven samen een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Van de verdachte mag dan worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van voornoemd geldbedrag, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verklaring van de verdachte
Bij de politie heeft de verdachte op 17 mei 2018 verklaard dat hij zonder geld naar Parijs is gereden, dat hij werd gebeld om wat in Parijs op te halen, dat hij werd aangehouden toen hij weer in Nederland was en dat dat geld op de achterbank lag. Dit geld is niet van hem, en dat is het enige wat hij er toen over wilde zeggen. Pas ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat het geld afkomstig is van zijn neef, dat hij het geld via een andere neef [naam 1] (het hof begrijpt: [naam 1]) in Parijs heeft gekregen en dat hij daarmee een graafmachine in België zou kopen. In hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de graafmachine voor zijn oom zou kopen. Naar het hof begrijpt, is deze oom [naam 2].
Beoordeling
Het door de verdediging geschetste scenario houdt in dat de verdachte het geld van [naam 2], via [naam 1] heeft gekregen. Deze stelling wordt bevestigd in de zin dat [naam 2] per WhatsApp bericht heeft bevestigd dat hij het geld aan zijn neef [naam 1] heeft gegeven om aan de verdachte te geven. Op geen enkele manier is concreet te verifiëren wie [naam 1], een belangrijke tussenschakel in het doorgeven van het geldbedrag, is, of hij vanuit Frans Guyana naar Parijs is gereisd en of hij het geld - dat hij van [naam 2] heeft gekregen - daadwerkelijk aan de verdachte heeft gegeven. Ook al zou kunnen worden uitgegaan van de premisse dat [naam 2] het geld aan [naam 1] heeft gegeven om het aan de verdachte te geven, dan is zulks nog onvoldoende concreet voor de stelling dat het geld dat hij aan [naam 1] heeft gegeven, daadwerkelijk ook aan de verdachte is overhandigd in Parijs en het geld is dat in de auto bestuurd door de verdachte, is aangetroffen. De verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld is daarmee onvoldoende concreet en verifieerbaar om van het openbaar ministerie te verlangen dat er onderzoek naar wordt gedaan. Het vermoeden van witwassen wordt door deze verklaring niet weerlegd.
De raadsvrouw heeft nog het voorwaardelijke verzoek gedaan om [naam 2] en mr. E.G.S. Roethof, voormalige advocaat van de verdachte, als getuigen te horen. Het hof wijst deze verzoeken af omdat deze getuigen, blijkens de toelichting van de raadsvrouw, slechts dienen te worden gehoord ter bevestiging van de stelling dat [naam 2] geld heeft gegeven aan [naam 1] voor de aankoop van een graafmachine. Dit zegt evenwel niets over het beweerdelijke doorgeven van het geld door [naam 1] aan de verdachte.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 mei 2018 te Breda een geldbedrag van 30.000 euro voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
De raadsrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een geheel voorwaardelijke straf geëigend is.
Deze zaak drukt op het persoonlijk welbevinden van de verdachte. De relatie met zijn familie is verstoord en het is voor hem nagenoeg onmogelijk om een nieuwe dienstbetrekking te vinden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van € 30.000,00. Witwassen vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 mei 2020 is hij eerder ter zake van andersoortige feiten onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op de ernst van het feit kan met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de raadsvrouw bepleit, niet worden volstaan. In hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd en ook overigens ziet het hof geen aanleiding anders te bepalen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslag
Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van € 10.000,00 (5574237);
- een geldbedrag van € 10.000,00 (5574239);
- een geldbedrag van € 10.000,00 (5574242).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van
mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 juli 2020.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.