Hof Amsterdam, 06-06-2015, nr. 23-002635-10
ECLI:NL:GHAMS:2015:2190, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
06-06-2015
- Zaaknummer
23-002635-10
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:2190, Uitspraak, Hof Amsterdam, 06‑06‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2765, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 06‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, volstaan met constatering overschrijding redelijke termijn
Partij(en)
Parketnummer: 23-002635-10
Datum uitspraak: 5 juni 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 4 juni 2010 op de vordering van het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-741009-07 tegen de veroordeelde
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Egypte) op [geboortedag] 1972,
adres: [adres] .
Procesgang
Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 608.037,02.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 10 mei 2010 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van oplichting meermalen gepleegd.
Voorts heeft de rechtbank Haarlem bij vonnis van 4 juni 2010 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 642.772,76 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 juni 2015 veroordeeld ter zake van -kort gezegd- oplichting meermalen gepleegd.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 mei 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Verweer redelijke termijn
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden en dat die overschrijding moet verdisconteerd moet worden in de betalingsverplichting.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Ook in de met de ontnemingszaak samenhangende strafzaak, in welke zaak het hof heden eveneens uitspraak doet, is de redelijke termijn overschreden. Het hof is van oordeel dat de termijnoverschrijding niet dient te leiden tot vermindering van de betalingsverplichting, nu reeds in de met de onderhavige ontnemingszaak samenhangende strafzaak vanwege overschrijding van de redelijke termijn compensatie door het hof is toegepast. Gelet hierop bestaat er dan ook geen aanleiding om tevens in de onderhavige (ontnemings) zaak consequenties te verbinden. Het hof zal in de ontnemingszaak dan ook louter volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is geschonden.
Uitgangspunten berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 702.772,76 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof is van oordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel, geschat op een bedrag van
€ 713.755,60, heeft verkregen door middel van of uit baten van de strafbare feiten ter zake waarvan hij bij arrest van 5 juni 2015 is veroordeeld.
Het hof overweegt, anders dan de advocaat-generaal, dat bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel bij feit 1 het bedrag van 30.000 van euro’s dient te worden uitgegaan en niet van US dollars. Uit het dossier Bijlage X-6-1-3 blijkt namelijk dat het om een bedrag van
€ 30.000,00 gaat en niet zoals in eerste aanleg bewezen is verklaard een bedrag van $ 30.000,00.
Het hof komt tot de volgende berekening:
Zaak [slachtoffer 1] :
€ 15.850,00 + € 30.000,00 = € 45.850,00
Zaak [slachtoffer 2] :
€ 138.700,00
$ 554.350,00
Dit omvat de bedragen $ 349.350,00, $ 130.000,00 en $ 75.000,00. Deze bedragen zijn betaald op respectievelijk: 8 mei 2007, 22 juni 2007 en 13 september 2007. Bij de omrekening van dollars naar euro’s hanteert het hof de wisselkoersen op de bijbehorende data. Dit leidt tot de volgende bedragen in euro’s: € 257.669,18, € 96.719,29 en € 53.968,06.
totaal € 547.056,53
Zaak [slachtoffer 3] :
€ 47.509,95
$7.617,00 Dit bedrag bestaat uit transacties van $ 2.317,00 $ 1.500,00 $2.500,00 en $ 1.300,00
gedaan op respectievelijk: 7 februari 2007, 1 maart 2007, 2 maart 2007 en 5 maart
2007. Bij de omrekening van dollars naar euro’s hanteert het hof de
wisselkoersen op de bijbehorende data. Dit leidt tot de volgende bedragen in euro’s: € 1.784.11,
€ 1.134,22, € 1.899,27 en € 993,65.
totaal € 53.321.20
Zaak [slachtoffer 4] :
AUD 4.804. Het hof stelt het bedrag van AUD 4.804 (conform p. 30 van het
proces-verbaal witwassen) op € 2.641.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel komt hiermee in totaal op € 648.868,73.
Vervolgprofijt
Het hof hanteert schattenderwijs, met de advocaat-generaal en niet betwist door de verdediging, als redelijke rentemaatstaf een percentage van 2% per jaar, hetgeen bezien over de gehele periode (van 5 jaren x 2% x € 648.868,73) neerkomt op een totaal bedrag –afgezien van rente over rente- van
€ 64.886,87, welk bedrag de veroordeelde aan rente heeft kunnen (doen) genereren dan wel aan rente heeft kunnen besparen (door geen geld te hoeven lenen).
Het totaalbedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel komt dan uit op € 713.755,60.
Het hof ontleent deze schatting aan de inhoud van de bewijsmiddelen.
Verplichting tot betaling aan de Staat
Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 713.755,60.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 713.755,60 (zevenhonderddertienduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en zestig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 713.755,60 (zevenhonderddertienduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en zestig cent).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. W.H. van Benthem en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. D. van Nes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 juni 2015.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[.]