Hof Arnhem-Leeuwarden, 08-07-2021, nr. 21-005267-18
ECLI:NL:GHARL:2021:6845
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
08-07-2021
- Zaaknummer
21-005267-18
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:6845, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 08‑07‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1349
Uitspraak 08‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Verdachte is terzake van diefstal van pinpas en pincode van een kwetsbare oudere veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf. Het hof heeft gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005267-18
Uitspraak d.d.: 8 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 17 september 2018 met parketnummer 16-659854-16 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf van 100 uur subsidiair 50 dagen hechtenis en tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. D.G. Nagel, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter heeft verdachte ter zake van de subsidiair tenlastegelegde diefstal door middel van een valse sleutel veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis. De politierechter heeft daarnaast de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 15.421,38 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 22 januari 2016 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, een hoeveelheid geld (te weten 14.471,39 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, te weten als houder van de pinpas en de bijbehorende pincode, waardoor hij, verdachte, de beschikking had over de gelden op de bankrekening van die genoemde [benadeelde partij] ;
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 22 januari 2016 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een of meer geldautomaten en/of een of meer betaalautomaten, van de bankrekening op naam van [benadeelde partij] , heeft weggenomen, een aantal geldbedragen (van in totaal 14.471,39 euro), althans een groot geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door (zonder toestemming) gebruik te maken van de bankpas van die genoemde [benadeelde partij] en/of de (bij die bankpas horende) pincode.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt nog in het bijzonder het volgende.
Aangever was ten tijde van het delict tachtig jaar en verdachte was destijds zijn buurman. Aangever heeft verklaard dat hij af en toe bij verdachte mocht eten en dat verdachte ook had aangeboden boodschappen voor aangever te doen. Verdachte betaalde dan met de pinpas en pincode van aangever. Nadat verdachte boodschappen voor hem had gedaan, kreeg hij de bankpas en de boodschappen weer terug. Op een gegeven moment kwam aangever niet meer buiten, omdat hij last had van zijn been. Verdachte biedt dan aan om alles voor hem te regelen. Aangever heeft aangegeven dat hij zelf nooit meer geld van zijn rekening haalde, omdat hij naast de boodschappen die gehaald werden niets meer nodig had en hij vanwege zijn mobiliteitsklachten nog maar sporadisch buiten kwam. Aangever deelt mede na 8 juni 2015 niet meer te hebben gepind. Het hof stelt op basis van zich in het dossier bevindende bankafschriften vast dat met de pinpas van aangever in de periode van 9 juni 2015 tot en met 22 januari 2016 een bedrag van € 16.480,00 is gepind. Aangever heeft op 13 februari 2016 verklaard dat uit financieel onderzoek door zijn broer is gebleken dat aangever zijn spaargeld kwijt is en hij een schuld heeft van zeker € 5000,00.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte geld pinde, waarna hij boodschappen voor verdachte kocht en het overgebleven geld (en de boodschappen) aan aangever teruggaf. Verdachte heeft over de wijze waarop hij de boodschappen zou hebben betaald, echter anders en wisselend verklaard. Zo verklaart verdachte bij de politie dat hij de boodschappen van aangever in de winkel met de pinpas betaalde. Bij de politierechter verklaart verdachte dat hij geld voor aangever opnam, het geld vervolgens in contanten aan hem afstond en dat hij daarop geld van aangever kreeg om spullen en eten te kopen. Deze inconsistentie doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring van verdachte omtrent de besteding van het door hem gepinde geld.
Het is het hof opgevallen dat de partner van verdachte niet eensluidend over de door verdachte geschetste gang van zaken heeft verklaard. Ook dat doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring van verdachte. Het hof heeft daarentegen geen twijfel over de betrouwbaarheid van hetgeen aangever heeft verklaard. Aangever heeft zijn verklaring onderbouwd met relevante stukken. Het hof acht de verklaring van aangever authentiek. Die verklaring is bruikbaar voor bewijs.
Het hof stelt allereerst vast dat het scenario van verdachte wordt weersproken door het bewijs, te weten de andersluidende betrouwbaar geachte verklaring van aangever. Het hof acht het bovendien volstrekt onaannemelijk dat aangever, die hoogbejaard en niet mobiel was, in een periode van bijna zeven maanden (voor zichzelf) een contant bedrag van meer dan zestienduizend euro zou hebben besteed. Het hof heeft hierbij ook gelet op het reguliere bestedingspatroon in de periode voorafgaand aan de bemoeienis van verdachte met aangever, zoals dat uit de in het dossier gevoegde bankafschriften blijkt. Het hof heeft gezien dat de politierechter op dit punt heeft overwogen dat de door verdachte geschetste gang van zaken, als zou de verdachte in een periode van ongeveer 8 maanden telkens op verzoek of met medeweten en toestemming van [benadeelde partij] een lange reeks van geldopnames hebben gedaan, telkens met het oog op de afdracht daarvan aan [benadeelde partij] , op zichzelf genomen dermate buitenissig is, dat zonder nadere onderbouwing of toelichting daaraan vanwege ongeloofwaardigheid aan voorbij wordt gegaan. Het hof is van oordeel dat de politierechter een juiste afweging heeft gemaakt.
Het hof acht alles afwegende het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dan ook niet aannemelijk.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiairhij in de periode van 1 mei 2015 tot en met 22 januari 2016 te [plaats] , telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit geldautomaten en betaalautomaten, van de bankrekening op naam van [benadeelde partij] , heeft weggenomen, een aantal geldbedragen toebehorende aan [benadeelde partij] , waarbij verdachte dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door zonder toestemming gebruik te maken van de bankpas van die genoemde [benadeelde partij] en de bij die bankpas behorende pincode.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een groot geldbedrag. Verdachte heeft op slinkse wijze de pinpas en pincode van zijn bejaarde buurman, [benadeelde partij] , verkregen en heeft daarna met die pinpas en pincode diverse malen geldbedragen uit geld- en betaalautomaten gehaald.
Diefstal, met name diefstal van kwetsbare oudere slachtoffers is een ergerlijk en ernstig feit en berokkent gevoelens van angst bij de slachtoffers en de samenleving. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan. Het slachtoffer is door het handelen van verdachte bovendien ernstig in de financiële problemen geraakt.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 31 mei 2021 waaruit blijkt dat verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld, waaronder in België ter zake van fraude (en zwendel).
Daarnaast heeft het hof eveneens in aanmerking genomen hetgeen door de raadsvrouw ter zitting met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte is aangevoerd.
Gelet op de aard en de ernst van het delict, met name de slinkse wijze waarop verdachte gedurende ruim een half jaar misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid van het slachtoffer, acht het hof een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden in beginsel passend en geboden. Het hof is van oordeel dat de door de advocaat-generaal geëiste taakstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit.
Door de verdediging is gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof constateert dat er tussen de datum van het instellen van hoger beroep en het arrest in hoger beroep een termijn van ruim 33 maanden is verstreken. Dit levert een overschrijding van de redelijke termijn op. Ook in eerste aanleg is de redelijke termijn geschonden. Verdachte is op 26 mei 2016 in verzekering gesteld en de politierechter heeft op 26 september 2018 vonnis gewezen. Het hof zal vanwege deze overschrijdingen de straf van verdachte matigen.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een taakstraf van 150 uren, passend en geboden is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 15.421,38. De benadeelde partij (dan wel zijn nabestaanden) heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is bij de berekening van het bedrag aan geleden schade uitgegaan van de datum van 8 juni 2015. Zijnde de datum waarop de benadeelde partij, zoals [benadeelde partij] tegenover de politie heeft verklaard, geen gebruik meer heeft gemaakt van zijn pinpas en pincode.
Het hof leidt uit het proces-verbaal van bevindingen waarin een overzicht wordt gegeven van de pinopnamen, af dat verdachte voor een bedrag van € 16.480,00 met de pinpas van
[benadeelde partij] van diens bankrekening heeft gehaald.
Nu de vordering van aangever niet is gehandhaafd zal het hof laatstgenoemd bedrag beperken tot € 15.586, 39 nu de politierechter dat bedrag als startpunt van de berekening als uitgangspunt heeft genomen. Op dat bedrag zal het hof het t.b.v. KPN in mindering brengen nu die KPN-betaling (€ 106,38) niet binnen het bestek van de tenlastelegging valt. Uit het dossier is gebleken dat door [benadeelde partij] aan verdachte een bedrag aan € 1.165,00 is gegeven als betaling voor door verdachte verrichte kluswerkzaamheden. Met de politierechter is het hof van oordeel dat ook dit in mindering dient te worden gebracht.
De benadeelde partij heeft verklaard dat verdachte boodschappen voor hem kocht. Het hof schat het bedrag aan vergoeding voor boodschappen - afgaande op het uit de bankafschriften af te leiden reguliere bestedingspatroon voordat verdachte bemoeienis had met aangever - op € 100,00 per week. Deze vergoeding is ten goede van aangever gekomen en dient ook op de gevraagde schade in mindering te worden gebracht.
Gelet op bovenstaande is het hof van oordeel dat de benadeelde partij in de periode van 8 juni 2015 tot en met 22 januari 2016 (zijnde 33 weken) het navolgende bedrag aan schade heeft geleden, te weten € 15.586,39 minus € 106,38 (KPN), € 1.165,00 (kluswerkzaamheden) en € 3.300,00 (boodschappen en spullen à € 100,00 per week), zijnde in totaal € 11.015,01.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 11.015,01 (elfduizend vijftien euro en een cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 11.015,01 (elfduizend vijftien euro en een cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 90 (negentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 januari 2016.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. A.H. toe Laer en mr. B.W. Streefland, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 8 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.