Einde inhoudsopgave
Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden
Artikel 1 [Definities]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
24-05-2023, Stb. 2023, 202 (uitgifte: 19-06-2023, kamerstukken: 35936)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-09-2023, Stb. 2023, 307 (uitgifte: 28-09-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Penitentiair recht / Algemeen
Penitentiair recht / Bijzondere onderwerpen
Materieel strafrecht / Algemeen
1.
In deze wet wordt verstaan onder:
- a.
DNA-onderzoek: onderzoek van celmateriaal dat slechts is gericht op het vergelijken van DNA-profielen;
- b.
verwerking: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 4, aanhef en onder 2, van de Algemene verordening gegevensbescherming;
- c.
veroordeelde: een persoon die al dan niet onherroepelijk is veroordeeld tot een straf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, onderdeel 1° of 3°, van het Wetboek van Strafrecht, een straf als bedoeld in artikel 77h, eerste lid, onder a, van dat wetboek, voorzover het de jeugddetentie of taakstraf betreft, een straf als bedoeld in artikel 6, onder a, van het Wetboek van Militair Strafrecht of een maatregel als bedoeld in artikel 37a, juncto 37b of 38, 38m of 77s van het Wetboek van Strafrecht dan wel ten aanzien van wie met toepassing van artikel 2.3, onderdeel 1°, 2° of 4°, van de Wet forensische zorg een zorgmachtiging is afgegeven;
- d.
opsporingsambtenaar:
- 1°
een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012;
- 2°
een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder c, van die wet, voor zover hij is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;
- 3°
een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder b of c, van die wet, voor zover hij is aangesteld voor de uitvoering van taken op het terrein van de technische recherche, of
- 4°
een militair van de Koninklijke marechaussee als bedoeld in artikel 141, onder c, van het Wetboek van Strafvordering.
2.
Met een veroordeelde als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld een persoon die op grond van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht is ontslagen van alle rechtsvervolging en aan wie tevens een maatregel als voorzien in artikel 37a juncto 37b of 38, 38m of 77s van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd, een persoon aan wie bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd en een persoon ten aanzien van wie met toepassing van artikel 2.3, onderdeel 1°, 2° of 4°, van de Wet forensische zorg een zorgmachtiging is afgegeven.