NJB 2015/1804:Redelijke termijn indien verdachte in voorlopige hechtenis, art. 6 lid 1 EVRM: dan is bij de berechting van de zaak zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in de regel sprake van overschrijding van de redelijke termijn indien de behandeling van de zaak ter terechtzitting niet binnen zestien maanden na de aanvang van de redelijke termijn respectievelijk het instellen van het rechtsmiddel is afgerond met een einduitspraak. In casu is deze maatstraf veronachtzaamd. Bij voorlopige hechtenis dient ook de uitspraak in de cassatieprocedure in beginsel te worden gedaan uiterlijk zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep. Schokschade benadeelde partij: voor vergoeding van immateriële schade in de zin van shockschade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (vgl. HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240). In casu heeft het hof niet blijk gegeven te hebben onderzocht of aan dit vereiste is voldaan. Zulk onderzoek kan overigens een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren zodat de benadeelde partij dan in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Wettelijke rente schadevergoeding benadeelde partij: in casu heeft het hof ten onrechte beslist dat de wettelijke rente vergoed moet worden nu de stukken van het geding niet inhouden dat de benadeelde partij vergoeding van die rente heeft gevorderd