Einde inhoudsopgave
Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen
Artikel 44 [Telefoongesprekken]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2011
- Bronpublicatie:
12-06-2009, Stb. 2009, 245 (uitgifte: 18-06-2009, kamerstukken: 31386)
- Inwerkingtreding
01-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2010, Stb. 2010, 853 (uitgifte: 24-12-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Penitentiair recht / Justitiële jeugdinrichtingen
1.
De jeugdige heeft, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met het vierde lid te stellen beperkingen, het recht ten minste tweemaal per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen en met behulp van een daartoe aangewezen toestel gedurende tien minuten een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting. De hieraan verbonden kosten komen, tenzij de directeur anders bepaalt, voor rekening van de jeugdige. In verband met het uitoefenen van toezicht als bedoeld in het tweede lid, kunnen telefoongesprekken worden opgenomen.
2.
De directeur kan bepalen dat op de door of met de jeugdige gevoerde telefoongesprekken toezicht wordt uitgeoefend, indien dit noodzakelijk is om de identiteit van de persoon met wie de jeugdige een gesprek voert vast te stellen dan wel met het oog op een belang als bedoeld in artikel 41, vierde lid. Dit toezicht kan omvatten het beluisteren van een telefoongesprek of het uitluisteren van een opgenomen telefoongesprek. Aan de betrokkene wordt mededeling gedaan van de aard en de reden van het toezicht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het opnemen van telefoongesprekken en het bewaren en verstrekken van opgenomen telefoongesprekken.
3.
De directeur kan de gelegenheid tot het voeren van een bepaald telefoongesprek of telefoongesprekken weigeren of een telefoongesprek binnen de daarvoor bestemde tijd beëindigen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 41, vierde lid. De beslissing tot het weigeren van een bepaald telefoongesprek of bepaalde telefoongesprekken geldt voor ten hoogste vier weken.
4.
De jeugdige wordt in staat gesteld met de in artikel 42, eerste lid, genoemde personen en instanties telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaan. Op deze gesprekken wordt geen ander toezicht uitgeoefend dan voor zover noodzakelijk is om de identiteit van de persoon of instantie met wie de jeugdige een telefoongesprek voert of wenst te voeren vast te stellen.