Einde inhoudsopgave
Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen
Artikel 42 [Uitzondering controle post]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
03-04-2019, Stb. 2019, 141 (uitgifte: 12-04-2019, kamerstukken: 33844)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-10-2020, Stb. 2020, 456 (uitgifte: 18-11-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Penitentiair recht / Justitiële jeugdinrichtingen
1.
Artikel 41, derde en vierde lid, is niet van toepassing op brieven door de jeugdige gericht aan of afkomstig van:
- a.
leden van het Koninklijk Huis;
- b.
de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal, leden daarvan, de Nederlandse leden van het Europese Parlement of een commissie uit een van beide parlementen;
- c.
Onze Minister;
- d.
justitiële autoriteiten;
- e.
de Nationale ombudsman;
- f.
de inspecteurs van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd;
- g.
de Raad, een commissie daaruit of leden of buitengewone leden daarvan;
- h.
de commissie van toezicht, een beklagcommissie, of leden daarvan;
- i.
organen, of leden daarvan, die krachtens een wettelijk voorschrift of een in Nederland geldend verdrag:
- 1°
bevoegd zijn tot kennisneming van klachten of behandeling van met een klacht aangevangen zaken; dan wel
- 2°
zijn belast met het houden van toezicht op justitiële jeugdinrichtingen;
- j.
diens rechtsbijstandverlener;
- k.
diens reclasseringsmedewerker of medewerkers van de gecertificeerde instelling;
- l.
diens ouders of voogd, stiefouder of pleegouders, behoudens ingeval zwaarwegende belangen van de jeugdige zich daartegen verzetten;
- m.
andere door Onze Minister of de directeur aan te wijzen personen of instanties.
2.
Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de wijze van verzending van brieven aan en door de in het eerste lid genoemde personen en instanties.