Einde inhoudsopgave
Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers
Artikel 6
Geldend
Geldend vanaf 24-06-2015. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2015
- Bronpublicatie:
15-06-2015, Stcrt. 2015, 17034 (uitgifte: 23-06-2015, regelingnummer: BS2015012397)
- Inwerkingtreding
24-06-2015, terugwerkend tot: 01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-06-2015, Stcrt. 2015, 17034 (uitgifte: 23-06-2015, regelingnummer: BS2015012397)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid arbeidsongeschiktheid / Bijzondere onderwerpen
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Sociale zekerheid algemeen / Bijzondere onderwerpen
Sociale zekerheid ziektekosten / Bijzondere onderwerpen
1.
Voor de vaststelling van het recht op een voorziening als bedoeld in artikel 4, onderdeel a tot en met c, en onderdeel f, is de hoogte van het inkomen van de betrokkene bepalend.
2.
Bij de vaststelling van het inkomen van de betrokkene wordt een pensioen ter zake van invaliditeit in aanmerking genomen, met dien verstande dat de toegekende bijzondere invaliditeitsverhoging ingevolge artikel 8 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen dan wel artikel 3 van het Besluit bijzondere militaire pensioenen buiten beschouwing blijft.
3.
Bij de vaststelling van het overige inkomen van de betrokkene zijn de Regeling inkomenstoets vervoersvoorzieningen REA, zoals die luidde op de dag voorafgaande aan de dag waarop de regeling vervalt als gevolg van de inwerkingtreding van artikel 2.10 van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of paragraaf 2 van de Reïntegratieregeling, voorzover daarvan in het navolgende niet wordt afgeweken, van overeenkomstige toepassing.
4.
De in het eerste lid bedoelde voorzieningen worden toegekend indien het inkomen van de betrokkene in het kalenderjaar waarin het verzoek tot toekenning van de voorziening is gedaan niet meer bedraagt dan 261 × 80% van het bedrag, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, en 18, vierde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
5.
Indien het inkomen van de betrokkene in een kalenderjaar meer bedraagt dan 261 × 80% van het bedrag, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, en 18, vierde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen met betrekking tot een loontijdvak van een dag, vervallen de in artikel 4, onderdeel b, c en e, onder 2 tot en met 4, bedoelde voorzieningen.
6.
Indien het inkomen van de betrokkene meer bedraagt dan het op grond van het in het vierde lid vastgestelde bedrag worden de voorzieningen, bedoeld in artikel 4, onderdeel a en e, onder 1, gedeeltelijk toegekend overeenkomstig het hierna bepaalde:
- —
bij een overschrijding tot maximaal € 567,23 wordt tot 90% van de op jaarbasis vastgestelde waarde van de voorziening tegemoetgekomen;
- —
bij een overschrijding met meer dan € 567,23, doch ten hoogste € 1134,45 tot 80%;
- —
bij een overschrijding met meer dan € 1134,45, doch ten hoogste € 1701,68 tot 70%;
- —
bij een overschrijding met meer dan € 1701,68, doch ten hoogste € 2268,90 tot 60%;
- —
bij een overschrijding met meer dan € 2268,90, doch ten hoogste € 2836,13 tot 50%;
- —
bij een overschrijding met meer dan € 2836,13, doch ten hoogste € 3403,35 tot 40%;
- —
bij een overschrijding met meer dan € 3403,35, doch ten hoogste € 3970,58 tot 30%;
- —
bij een overschrijding met meer dan € 3970,58, doch ten hoogste € 4537,80 tot 20%;
- —
bij een overschrijding met meer dan € 4537,80, tot 10%.
7.
Een algehele beëindiging van een in het eerste lid bedoelde voorziening vindt niet eerder plaats dan zes maanden nadat de betrokkene van de voorgenomen beëindiging in kennis is gesteld.
8.
Een tussentijdse verhoging van een in het zesde lid bedoelde voorziening als gevolg van verlaging van het inkomen van de betrokkene vindt met onmiddellijke ingang plaats. Een tussentijdse verlaging van een in het zesde lid bedoelde voorziening als gevolg van een verhoging van het inkomen van de betrokkene vindt niet eerder plaats dan na verloop van een maand na kennisneming van de voorgenomen wijziging.
9.
De betrokkene, die voldoet aan het bepaalde in het eerste tot en met het zesde lid, is verplicht om zodra zich een wijziging voordoet in zijn inkomen met onmiddellijke ingang hiervan melding te doen aan de uitvoerende dienst.
10.
In afwijking van het achtste lid kan de tussentijdse verlaging op een vroeger tijdstip ingaan indien de betrokkene zijn informatieplicht, bedoeld in het negende lid niet is nagekomen.