Hof Amsterdam, 07-12-2021, nr. 20/00681 en 20/00682
ECLI:NL:GHAMS:2021:3898
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
07-12-2021
- Zaaknummer
20/00681 en 20/00682
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:3898, Uitspraak, Hof Amsterdam, 07‑12‑2021; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2020:7976, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Geen immateriële schadevergoeding omdat het inhoudelijke geschil al tijdens hoorgesprek is geëindigd. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerken 20/00681 en 20/00682
7 december 2021
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.A. Klaver),
tegen de uitspraak van 8 oktober 2020 in de zaken met kenmerken HAA 19/2964 en 19/2965 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 11 november 2017 voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.893. Bij beschikking is een bedrag van € 175 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 11 november 2017 voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.346.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 en 2013 bezwaar gemaakt.
1.3.1.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 21 mei 2019, de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 gehandhaafd.
1.3.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 5 juni 2019, de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.247.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld. Bij uitspraak van 8 oktober 2020 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen 24 november 2020 en nader aangevuld bij brief van 22 december 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiser heeft aangiften ib/pvv 2012 en 2013 ingediend. In beide aangiften is een aftrek voor specifieke zorgkosten geclaimd.
2. Verweerder heeft met dagtekening 27 september 2013 (2012) respectievelijk 14 juni 2014 (2013) aanslagen ib/pvv aan eiser opgelegd overeenkomstig de door eiser ingediende aangiften.
3. Verweerder heeft eiser bij brief met dagtekening 14 maart 2017 om nadere informatie over de aangiften verzocht. In navolging hiervan hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd.
4. Verweerder heeft met dagtekening 11 november 2017 de onderhavige navorderingsaanslagen aan eiser opgelegd. In de navorderingsaanslagen is de aftrek voor specifieke zorgkosten volledig gecorrigeerd.
5. Eiser heeft op 28 december 2017 bezwaar tegen de navorderingsaanslagen gemaakt. In navolging hiervan hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd.
6. Op 2 april 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Verweerder heeft een verslag van het hoorgesprek opgesteld. Eiser heeft hierop niet gereageerd. In het verslag is onder andere het volgende opgenomen:
“5. De consulent geeft aan dat de arts van zijn cliënt een streep door een aantal van de opgevoerde diëten van de echtgenote heeft gegeven.
6. Inspecteur vraagt of er deze dus niet meer ter discussie staan.
7. De consulent geeft aan dat dit juist is. Hij geeft aan dat dit zo helemaal een hopeloos dossier is geworden en er geen aftrek specifieke zorgkosten meer mogelijk is.
8. De inspecteur vraagt aan de consulent of hij dan ook de bezwaren wil intrekken.
9. Hierop geeft de consulent aan dit absoluut niet te willen.”
7. Verweerder heeft met dagtekening 21 mei 2019 de uitspraken op bezwaar gedaan.”
3. Geschil in hoger beroep
3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende recht heeft op toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:
“Beoordeling van het geschil
9. Eiser heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding voor de schade die hij heeft geleden en lijdt in de vorm van de spanning en frustratie als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar.
10. De in aanmerking te nemen termijn begint te lopen op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechtbank uitspraak doet. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252) bepaald dat de termijn tussen de beslissing in de hoofdzaak en de beslissing op het verzoek om een immateriële schadevergoeding niet meetelt bij de berekening van de termijn.
11. Verweerder heeft de onderhavige bezwaarschriften op 28 december 2017 ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat alle inhoudelijke geschilpunten tijdens het hoorgesprek op 2 april 2019 zijn geëindigd. Op dat moment kwam naar het oordeel van de rechtbank tevens een einde aan de spanning en frustratie die eiser heeft geleden. Dit blijkt uit het in overweging 6 geciteerde hoorverslag. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser erkend dat het hoorverslag juist is. Dat de gemachtigde desalniettemin heeft besloten om de onderhavige bezwaar- en beroepsprocedure voort te zetten, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
12. Het voorgaande betekent dat de termijn tussen het hoorgesprek (2 april 2019) en de uitspraak van de rechtbank (8 oktober 2020) niet meetelt bij de berekening van de immateriële schadevergoeding. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de redelijke termijn van twee jaren in de onderhavige zaken niet is overschreden. Gelet hierop dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.”
5. Beoordeling van het geschil
5.1.
Zoals uit het verslag van het hoorgesprek volgt (zie onder 6 van de rechtbankuitspraak), waren partijen het erover eens dat de door belanghebbende gemaakte bezwaren (voor zover de inspecteur daaraan niet reeds tegemoetkwam voor het belastingjaar 2013; zie 1.3.2), niet slaagden. Daarmee was (ten tijde van het hoorgesprek op 2 april 2019) het dispuut tussen partijen over alle inhoudelijke geschilpunten geëindigd. Naar het oordeel van het Hof staat alsdan vast dat er vanaf dat moment ook geen sprake meer was van (rechtens te honoreren) spanning en frustratie. Belanghebbende heeft ter zitting in hoger beroep (wederom) bevestigt dat hetgeen is opgenomen in het verslag van het hoorgesprek juist is.
5.2.
Het feit dat de behandeling van het bezwaar en beroep, in totaal, langer dan twee jaar heeft geduurd, kan onder deze omstandigheden niet leiden tot toekennen van een immateriële schadevergoeding. De (veronderstelde) spanning en frustratie is, zoals hiervoor opgemerkt, immers geëindigd bij het hoorgesprek van 2 april 2019. De omstandigheid dat de gemachtigde van belanghebbende in (hoger) beroep de materiële juistheid van de navorderingsaanslag (mogelijk) desalniettemin wederom aan de orde heeft willen stellen, maakt dit niet anders. Dit leidt ertoe dat de redelijke termijn van twee jaren in de onderhavige zaken niet is overschreden (de bezwaarschriften waren op 28 december 2017 ontvangen door de inspecteur) en de beroepen terecht door de rechtbank ongegrond zijn verklaard.
Slotsom
De slotsom is dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
6. Kosten
Het Hof zien geen termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de kosten van het hoger beroep op voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en J-P.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van drs. H. de Ruijter als griffier. De beslissing is op 7 december 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.