Rb. Noord-Holland, 08-10-2020, nr. AWB - 19 , 2964
ECLI:NL:RBNHO:2020:7976
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
08-10-2020
- Zaaknummer
AWB - 19 _ 2964
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2020:7976, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 08‑10‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2021:3898, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 08‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Geen immateriele schadevergoeding omdat het inhoudelijke geschil al tijdens hoorgesprek is geeindigd. Voor de berekening van de IMSV telt de periode tussen het hoorgesprek en de uitspraak van de rechtbank niet mee. Hierdoor is de redelijke termijn niet overschreden. Ook geen PKV.
Partij(en)
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 19/2964 en HAA 19/2965
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2020 in de zaken tussen
[X] , wonende te [Z] , eiser
(gemachtigde: J.A. Klaver),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.893. Bij beschikking is een bedrag van € 175 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.346. Bij beschikking is een bedrag van € 165 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen voor het jaar 2012 gehandhaafd en voor het jaar 2013 verminderd.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2020 te Haarlem.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en [B] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft aangiften ib/pvv 2012 en 2013 ingediend. In beide aangiften is een aftrek voor specifieke zorgkosten geclaimd.
2. Verweerder heeft met dagtekening 27 september 2013 (2012) respectievelijk 14 juni 2014 (2013) aanslagen ib/pvv aan eiser opgelegd overeenkomstig de door eiser ingediende aangiften.
3. Verweerder heeft eiser bij brief met dagtekening 14 maart 2017 om nadere informatie over de aangiften verzocht. In navolging hiervan hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd.
4. Verweerder heeft met dagtekening 11 november 2017 de onderhavige navorderingsaanslagen aan eiser opgelegd. In de navorderingsaanslagen is de aftrek voor specifieke zorgkosten volledig gecorrigeerd.
5. Eiser heeft op 28 december 2017 bezwaar tegen de navorderingsaanslagen gemaakt. In navolging hiervan hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd.
6. Op 2 april 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Verweerder heeft een verslag van het hoorgesprek opgesteld. Eiser heeft hierop niet gereageerd. In het verslag is onder andere het volgende opgenomen:
“5. De consulent geeft aan dat de arts van zijn cliënt een streep door een aantal van de opgevoerde diëten van de echtgenote heeft gegeven.
6. Inspecteur vraagt of er deze dus niet meer ter discussie staan.
7. De consulent geeft aan dat dit juist is. Hij geeft aan dat dit zo helemaal een hopeloos dossier is geworden en er geen aftrek specifieke zorgkosten meer mogelijk is.
8. De inspecteur vraagt aan de consulent of hij dan ook de bezwaren wil intrekken.
9. Hierop geeft de consulent aan dit absoluut niet te willen.”
7. Verweerder heeft met dagtekening 21 mei 2019 de uitspraken op bezwaar gedaan.
Geschil
8. Ter zitting is vast komen te staan dat er geen inhoudelijke punten meer in geschil zijn. In geschil is slechts nog of eiser recht heeft op een immateriële schadevergoeding.
Beoordeling van het geschil
9. Eiser heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding voor de schade die hij heeft geleden en lijdt in de vorm van de spanning en frustratie als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar.
10. De in aanmerking te nemen termijn begint te lopen op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechtbank uitspraak doet. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252) bepaald dat de termijn tussen de beslissing in de hoofdzaak en de beslissing op het verzoek om een immateriële schadevergoeding niet meetelt bij de berekening van de termijn.
11. Verweerder heeft de onderhavige bezwaarschriften op 28 december 2017 ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat alle inhoudelijke geschilpunten tijdens het hoorgesprek op 2 april 2019 zijn geëindigd. Op dat moment kwam naar het oordeel van de rechtbank tevens een einde aan de spanning en frustratie die eiser heeft geleden. Dit blijkt uit het in overweging 6 geciteerde hoorverslag. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser erkend dat het hoorverslag juist is. Dat de gemachtigde desalniettemin heeft besloten om de onderhavige bezwaar- en beroepsprocedure voort te zetten, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
12. Het voorgaande betekent dat de termijn tussen het hoorgesprek (2 april 2019) en de uitspraak van de rechtbank (8 oktober 2020) niet meetelt bij de berekening van de immateriële schadevergoeding. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de redelijke termijn van twee jaren in de onderhavige zaken niet is overschreden. Gelet hierop dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Bruijnzeel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.