Rb. Midden-Nederland, 04-05-2016, nr. 4543490 UC EXPL 15-16280
ECLI:NL:RBMNE:2016:2625
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
04-05-2016
- Zaaknummer
4543490 UC EXPL 15-16280
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2016:2625, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 04‑05‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 04‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Boetebeding in algemene voorwaarden, € 1.000,- voor 'treintje rijden', geen oneerlijk beding. Boete staat in redelijke verhouding tot de door Q-park te verwachten schade en tot het belang voor Q-Park dat met nakoming van de verplichting is gediend.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4543490 UC EXPL 15-16280 VS/1257
Vonnis van 4 mei 2016
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Q-Park Operations Netherlands II B.V.,
gevestigd te Maastricht,
verder ook te noemen Q-Park,
eisende partij,
gemachtigde: M.M.J. Haenen,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E.J. Coxon.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Q-Park exploiteert de parkeergarage La Vie te Utrecht.
2.2.
Bezoekers die hun auto in deze garage willen parkeren, rijden langs een bord waarop informatie wordt vermeld over onder meer de tarieven en over de toepasselijkheid van algemene voorwaarden.
2.3.
Voor het gebruik van de parkeergarage is een parkeervergoeding verschuldigd, waarbij een maximaal dagtarief van € 30,00 geldt. Betaling hiervan vindt plaats op het moment dat de bezoeker de parkeergarage verlaat.
2.4.
Op 12 juli 2015 om 17:14 uur, op 17 juli 2015 om 17:48 uur en op 19 juli 2015 om 15.38 uur is een zwarte Ford Fiesta (1.3I 50KW ST.4) met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) de parkeergarage uitgereden zonder te betalen, door vlak achter een voorganger aan te rijden, het zogenoemde ‘treintje rijden’. Het kenteken van de auto staat op naam van [gedaagde] .
2.5.
De door Q-Park gehanteerde algemene voorwaarden (hierna: de Algemene Voorwaarden) luiden, voor zover hier relevant:
2.1
De toegang tot de parkeerfaciliteit wordt uitsluitend verleend onder toepassing van deze voorwaarden, die deel uitmaken van iedere parkeerovereenkomst gesloten met Q-Park.
6.1
Voor het gebruik van de parkeerfaciliteit is de parkeerder parkeergeld verschuldigd. (…).
6.3
Het zogenaamde “treintje rijden” d.w.z. met twee voertuigen snel achter elkaar onder de slagboom door de parkeerfaciliteit verlaten met betaling van slechts eenmaal parkeergeld, is ten strengste verboden. De parkeerder is alsdan een direct opeisbare boete verschuldigd van
€ 1.000,-, onverminderd het recht van Q-Park om de werkelijke schade te vorderen.
6.5
Bij verlies of ontbreken van het parkeerbewijs, is de parkeerder voor elke dag of gedeelte daarvan dat hij gebruik heeft gemaakt van de parkeerfaciliteit, 3 maal het dagtarief verschuldigd.
2.6.
Q-Park heeft [gedaagde] als kentekenhouder van de hiervoor genoemde auto gedagvaard.
3. Het geschil
3.1.
Q-Park vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 1.345,50 (€ 1.170,00 aan hoofdsom en € 175,50 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 1 oktober 2015 en tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Q-Park legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij met [gedaagde] een (parkeer)overeenkomst is aangegaan en dat [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van deze overeenkomst omdat zijn zwarte Ford Fiesta (1.3I 50KW ST.4) met kenteken
[kenteken] op 12 juli 2015 om 17:14 uur, op 17 juli 2015 om 17:48 uur en op 19 juli 2015 om 15.38 uur, zonder te betalen is uitgereden door vlak achter zijn voorganger de parkeergarage te verlaten en zich zodoende schuldig heeft gemaakt aan ‘treintje rijden’. [gedaagde] is volgens Q-Park op grond van de Algemene Voorwaarden een bedrag van drie maal het maximale dagtarief verschuldigd, een bedrag van € 270,00, en een boete van drie maal
€ 300,00.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[gedaagde] heeft niet betwist dat hij op de door Q-Park genoemde data van 12 juli,
17 juli en 19 juli 2015 kentekenhouder was van de auto waarvan de bestuurder zonder te betalen de parkeergarage is uitgereden. Zijn verweer komt er in de kern op neer dat niet hij, maar iemand anders, op die data in de parkeergarage van Q-Park heeft geparkeerd. Volgens [gedaagde] verbleef hij op 12 en 19 juli 2015 bij zijn vriendin in België en was hij op
17 juli 2015 werkzaam in zijn kapsalon in Utrecht. Volgens [gedaagde] valt niet uit te sluiten dat de door Q-Park geregistreerde auto met een gestolen kenteken de parkeergarage is ingereden. Daarnaast is denkbaar dat zijn auto werd bestuurd door een kennis. [gedaagde] leent zijn auto namelijk regelmatig uit aan vrienden en kennissen, maar het is hem echter niet bekend wie dat dan zou zijn geweest, zo stelt [gedaagde] .
4.2.
Overwogen wordt als volgt. [gedaagde] wordt als kentekenhouder vermoed de auto op genoemde data feitelijk te hebben bestuurd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] dit vermoeden onvoldoende weerlegd. Het had in de eerste plaats op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn stelling dat zijn kentekenplaat (kennelijk) onrechtmatig door derden is gedupliceerd, nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door hiervan melding/aangifte te doen bij de politie. De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in zijn stelling dat hem niet bekend is of het kenteken van zijn auto op enig moment gestolen is geweest en dat hij daarom geen aangifte heeft kunnen doen. De onderhavige dagvaarding had daarvoor immers wel aanleiding geweest kunnen zijn. Verder is de enkele stelling van [gedaagde] dat hij zijn auto regelmatig uitleent aan vrienden en kennissen, zonder nadere motivering of toelichting, onvoldoende om het vermoeden dat [gedaagde] als kentekenhouder wordt vermoed te bestuurder te zijn, te weerleggen. De omstandigheid dat [gedaagde] niet weet aan wie de auto op het bewuste tijdstip is uitgeleend, komt voor zijn rekening en risico.
Gelet hierop wordt aan de bij antwoord gevoegde verklaringen van de vriendin van [gedaagde] dat hij op 12 en 19 juli 2015 bij haar in België verbleef - waarbij [gedaagde] gebruik zou hebben gemaakt van haar auto - en de verklaringen van [A] en [B] dat [gedaagde] op 17 juli 2015 rond 17:50 in zijn kapsalon aan het werk was, niet de waarde toegekend die [gedaagde] daar aan gehecht wenst te zien.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] wordt geacht de bestuurder van de auto te zijn geweest, die op 12, 17 en 19 juli 2015 in de parkeergarage heeft geparkeerd.
4.3.
Door het gebruik maken van de parkeergarage is tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen. Niet in geschil is dat op die overeenkomst de Algemene Voorwaarden van toepassing zijn. Verder moet als vaststaand moet worden aangenomen dat [gedaagde] met zijn auto drie maal de parkeergarage is uitgereden zonder te betalen en zich schuldig heeft gemaakt aan ‘treintje rijden’: het bewust vlak achter zijn voorganger aanrijden en zo zonder te betalen de parkeergarage verlaten.
4.4.
Op grond van artikel 6.3 van de Algemene Voorwaarden is [gedaagde] vanwege het ‘treintje rijden’ in beginsel een boete verschuldigd van € 1.000,00. Nu de overeenkomst tussen Q-Park en [gedaagde] moet worden aangemerkt als een consumentenovereenkomst als bedoeld in de Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in de consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn), dient de kantonrechter op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie (4 juni 2009, C 243/08) en de Hoge Raad
(13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691) ambtshalve te beoordelen of het beding onredelijk bezwarend is. Daartoe dient artikel 6:233 BW conform de Richtlijn te worden uitgelegd en – indien de kantonrechter vaststelt dat het beding ‘oneerlijk’ is – het beding ambtshalve te worden vernietigd (HR 13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691).
4.5.
Volgens artikel 3 lid 1 van de Richtlijn wordt een beding als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. In de bijlage bij de richtlijn wordt vermeld dat een beding onder meer oneerlijk kan zijn als dat beding tot doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen.
Daarnaast volgt uit artikel 6:233, aanhef en onder a, van het BW dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is, indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij.
4.6.
In het licht van de Richtlijn en artikel 6:233, aanhef en onder a, BW, zal de kantonrechter bij de beantwoording van de vraag of het boetebeding van artikel 6.3 van de Algemene Voorwaarden oneerlijk is, als maatstaf hanteren of de boete in een redelijke verhouding staat tot de voor Q-Park te verwachten schade door de gedraging waarop de boete is gesteld, en of de boete als ‘prikkel tot nakoming’ in een redelijke verhouding staat tot het belang voor Q-Park dat met nakoming van de verplichting is gediend. Verder moet de gedraging waarop de boete is gesteld een voldoende ernstige tekortkoming in de nakoming opleveren om een boete te kunnen rechtvaardigen.
4.7.
Wat betreft dit laatst punt stelt de kantonrechter voorop dat het ‘treintje rijden’ door [gedaagde] op 12 juli, 17 juli en 19 juli 2015 een ernstige tekortkoming oplevert in de nakoming van de overeenkomst, hetgeen een boete rechtvaardigt.
4.8.
Q-Park heeft over het in haar algemene voorwaarden opgenomen boetebeding naar voren gebracht - zakelijk weergegeven - dat zij door het “treintje rijden” niet alleen schade lijdt, maar dat het ‘treintje rijden’ ook gevaarzetting oplevert voor andere verkeersdeelnemers. In de boete zijn in de eerste plaats verdisconteerd de kosten die Q-Park in verband met het ‘treintje rijden’ heeft gemaakt en zal moeten maken. Dit betreft de kosten die voortvloeien uit investeringen in dure camerasystemen voor scherpe detectie van ‘treintje rijden’, de technische en administratieve aanpassingen en het onderhoud daarvan, de omstandigheid dat meerdere medewerkers acht uur per dag aan de hand van meldingen de beelden opzoeken, bekijken en administreren, en het traceren en vervolgen van degene die zich schuldig heeft gemaakt aan ‘treintje rijden’. Verder wordt door Q-Park het zogeheten Parkeer Management Systeem gebruikt, dat vaak is aangesloten op het Parkeer Route Informatie Systeem (matrixborden binnen en buiten het stadscentrum die bezoekers informeren over de beschikbaarheid van parkeerplaatsen). Door het ‘treintje rijden’ worden deze systemen van onjuiste informatie voorzien wat betreft de beschikbaarheid van parkeerplaatsen in een parkeeraccommodatie. Het parkeersysteem ‘denkt’ ten onrechte dat zich in de parkeergarage meer auto’s bevinden dan er daadwerkelijk zijn. Los van de gevolgen daarvan voor de mobiliteit in en rondom een stadscentrum, betekent dit dat Q-Park inkomsten misloopt. Verder kunnen door deze manier van uitrijden de slagbomen ontregeld raken en kan er schade aan de slagboom ontstaan.
Bovenal benadrukt Q-Park dat ‘treintje rijden’ op zichzelf als maatschappelijk ontoelaatbaar gedrag beschouwd moet worden en een onveilige situatie oplevert. De parkeerder verlaat de garage willens en wetens op een onveilige manier. Deze vorm van gevaarzetting is ernstig en onacceptabel. Bij het ‘treintje rijden’ kan een schrikreactie bij de directe voorganger worden veroorzaakt waardoor een botsing kan ontstaan. De gevaarzetting geldt tevens voor andere kwetsbare verkeersdeelnemers, zoals voetgangers en fietsers die buiten de parkeerfaciliteit om langskomen en zonder enig vermoeden geen tweede auto verwachten nadat er één auto is uitgereden. Daarnaast kunnen de slagbomen ontregeld raken en doorslaan naar de andere zijde waardoor een motorvoertuig of, erger, een persoon geraakt kan worden. Verder is volgens Q-Park uit de praktijk gebleken dat het ‘treintje rijden’ kopieergedrag veroorzaakt.
In verband met voornoemde omstandigheden stelt Q-Park groot belang te hebben bij het tegengaan van deze vorm van parkeerfraude.
4.9.
[gedaagde] heeft de juistheid van deze toelichting door Q-Park op het boetebeding niet betwist en de kantonrechter heeft geen reden aan die juistheid te twijfelen. De genoemde schadeposten tezamen hebben Q-Park gebracht tot het vaststellen van de boete op een bedrag van € 1.000,00, met als bijkomende gedachte dat deze boete ook voldoende afschrikwekkend moet zijn. De kantonrechter is van oordeel dat die boete in een redelijke verhouding staat tot de (te verwachten) schade door de gedraging waarop de boete is gesteld. Bovendien staat de boete als ‘prikkel tot nakoming’ in een redelijke verhouding tot het belang voor Q-Park dat met nakoming van de verplichting is gediend, te weten het voorkomen van verkeersonveilige gedragingen door het financieel onaantrekkelijk maken van ‘treintje rijden’.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het boetebeding, gelet op al hetgeen door Q-Park is gesteld over de aard en de achtergrond van dit beding, waartegen door [gedaagde] niets is aangevoerd, niet aan te merken is als een oneerlijk beding. De omstandigheid dat Q-Park in dit geval de boete heeft beperkt tot € 300,00 per incident doet daar niet aan af. Q-Park heeft toegelicht dat het boetebedrag in de Algemene Voorwaarden is gemaximeerd en het staat haar dus vrij een lager boetebedrag op te leggen.
Gelet op het vorenstaande is de door Q-Park gevorderde boete van € 900,00 toewijsbaar.
4.10.
Q-Park vordert op grond van het bepaalde in artikel 6.1 in samenhang gelezen met artikel 6.5 van de Algemene Voorwaarden een bedrag van € 270,00 omdat zij niet meer kan nagaan hoe lang [gedaagde] van de parkeergarage gebruik heeft gemaakt. Nu [gedaagde] niets heeft gesteld over de parkeertijd en deze voorwaarde de kantonrechter niet onredelijk voorkomt, is ook dit onderdeel van de vordering toewijsbaar.
4.11.
De slotsom is dat de gevorderde hoofdsom zal worden toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
4.12.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. Q-Park heeft aan [gedaagde] geen aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW.
Q-Park heeft de (eerste) aanmaning in het exploot van de dagvaarding verwerkt maar daarmee is niet voldaan aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Uit de tekst en strekking van artikel 6:96 lid 6 BW, in verbinding met artikel 6:96 lid 2 en 3 BW, volgt immers dat een schuldenaar moet zijn aangemaand buiten rechte en vóór aanvang van een procedure, en niet pas op het moment van dagvaarding, op welk moment een procedure gelet op artikel 125 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering al aanhangig is.
4.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Q-Park worden begroot op:
- dagvaarding € 79,47
- griffierecht € 466,00
- salaris gemachtigde € 200,00 (2 punten x tarief € 100,00)
Totaal € 745,47
5. De beslissing
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Q-Park van € 1.170,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2015 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Q-Park, tot op heden begroot op € 745,47;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter en op 4 mei 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.