Uitvoeringsbeschikking dividendbelasting 1965
Artikel 3
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2023
- Bronpublicatie:
02-12-2022, Stcrt. 2022, 33377 (uitgifte: 27-12-2022, regelingnummer: 2022-0000289823)
- Inwerkingtreding
01-01-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-12-2022, Stcrt. 2022, 33377 (uitgifte: 27-12-2022, regelingnummer: 2022-0000289823)
- Vakgebied(en)
Dividendbelasting (V)
Dividendbelasting / Heffingswijze
Voor de toepassing van artikel 10a van de Wet op de dividendbelasting 1965:
- a.
worden voor het bepalen van de inkomstenbelasting die verschuldigd zou zijn als voordeel uit sparen en beleggen indien de natuurlijke persoon woonachtig zou zijn in Nederland alle aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen en geldleningen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de dividendbelasting 1965 in aanmerking genomen en blijven overige bezittingen en schulden buiten beschouwing;
- b.
wordt bij natuurlijke personen rekening gehouden met het heffingvrije vermogen, bedoeld in artikel 5.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, voor zover dat niet reeds bij diezelfde natuurlijke persoon bij de heffing van de inkomstenbelasting in aanmerking is genomen;
- c.
worden voor het bepalen van de vennootschapsbelasting die verschuldigd zou zijn indien het lichaam gevestigd zou zijn in Nederland slechts kosten in aanmerking genomen die rechtstreeks verband houden met de inning van de opbrengst van aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen en geldleningen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de dividendbelasting 1965.