Procestaal: Nederlands.
HvJ EU, 07-10-2010, nr. C-515/08
ECLI:EU:C:2010:589
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
07-10-2010
- Magistraten
J.N. Cunha Rodrigues, A. Rosas, U. Lõhmus, A. Ó Caoimh, A. Arabadjiev
- Zaaknummer
C-515/08
- LJN
BO0761
- Roepnaam
Vitor Manuel dos Santos Palhota e.a.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2010:589, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 07‑10‑2010
Uitspraak 07‑10‑2010
J.N. Cunha Rodrigues, A. Rosas, U. Lõhmus, A. Ó Caoimh, A. Arabadjiev
Partij(en)
In zaak C-515/08,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (België) bij beslissing van 3 november 2008, ingekomen bij het Hof op 26 november 2008, in de strafzaak tegen
Vítor Manuel dos Santos Palhota,
Mário de Moura Gonçalves,
Fernando Luis das Neves Palhota,
Termiso Limitada,
wijst
HET HOF (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: J. N. Cunha Rodrigues, kamerpresident, A. Rosas, U. Lõhmus (rapporteur), A. Ó Caoimh en A. Arabadjiev, rechters,
advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,
griffier: M.-A. Gaudissart, hoofd van administratieve eenheid,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 25 februari 2010,
gelet op de opmerkingen van:
- —
V. M. dos Santos Palhota, M. de Moura Gonçalves, F. L. das Neves Palhota alsmede Termiso Limitada, vertegenwoordigd door K. Stappers, advocaat,
- —
de Belgische regering, vertegenwoordigd door L. Van den Broeck als gemachtigde, bijgestaan door V. Pertry en H. Gilliams, advocaten,
- —
de Deense regering, vertegenwoordigd door J. Bering Liisberg en R. Holdgaard als gemachtigden,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en B. Klein als gemachtigden,
- —
de Griekse regering, vertegenwoordigd door K. Georgiadis, I. Bakopoulos en M. Michelogiannaki als gemachtigden,
- —
de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en A. Czubinski als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door E. Traversa, W. Roels en I. V. Rogalski, als gemachtigden,
- —
de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door B. Alterskjær en O. Einarsson als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 5 mei 2010,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 56 VWEU en 57 VWEU.
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een door het Openbaar Ministerie ingeleide strafprocedure tegen V. M. dos Santos Palhota, M. de Moura Gonçalves en F. L. das Neves Palhota alsmede tegen de in Portugal gevestigde vennootschap Termiso Limitada (hierna samen: ‘verdachten in het hoofdgeding’), die ervan worden verdacht onder meer te hebben verzuimd voor 53 in België ter beschikking gestelde Portugese werknemers de individuele rekening op te stellen waarin de Belgische wettelijke regeling voorziet.
Toepasselijke bepalingen
De regeling van de Unie
3
In artikel 1, lid 1, van richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB 1997, L 18, blz. 1) wordt bepaald:
‘Deze richtlijn is van toepassing op in een lidstaat gevestigde ondernemingen die in het kader van transnationale dienstverrichtingen, overeenkomstig lid 3, werknemers ter beschikking stellen op het grondgebied van een lidstaat.’
4
Artikel 3, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn bepaalt:
‘De lidstaten zien erop toe dat de in artikel 1, lid 1, bedoelde ondernemingen — ongeacht het recht dat van toepassing is op het dienstverband — voor de op hun grondgebied ter beschikking gestelde werknemers wat de hierna genoemde aangelegenheden betreft, de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden garanderen die, in de lidstaat waar het werk wordt uitgevoerd, zijn vastgelegd:
- —
in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen
en/of
- —
in collectieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken die algemeen verbindend zijn verklaard in de zin van lid 8, voor zover deze betrekking hebben op de in de bijlage genoemde activiteiten:
- a)
maximale werk- en minimale rustperioden;
- b)
minimumaantal betaalde vakantiedagen;
- c)
minimumlonen, inclusief vergoedingen voor overwerk; dit punt is niet van toepassing op de aanvullende bedrijfspensioenregelingen;
- d)
voorwaarden voor het ter beschikking stellen van werknemers, inzonderheid door uitzendbedrijven;
- e)
gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk;
- f)
beschermende maatregelen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van zwangere of pas bevallen vrouwen, kinderen en jongeren;
- g)
gelijke behandeling van mannen en vrouwen, alsmede andere bepalingen inzake niet-discriminatie.’
De nationale regeling
5
Artikel 8 van de wet van 5 maart 2002 tot omzetting van richtlijn 96/71 en tot invoering van een vereenvoudigd stelsel betreffende het bijhouden van sociale documenten door ondernemingen die in België werknemers ter beschikking stellen (Belgisch Staatsblad van 13 maart 2002; hierna: ‘wet van 5 maart 2002’) bepaalt dat de werkgever die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 6 ter, § 2, van het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten (Belgisch Staatsblad van 2 december 1978; hierna: ‘koninklijk besluit nr. 5’), gedurende de krachtens die paragraaf bepaalde periode, niet gehouden is tot het opstellen van onder meer de afrekening bedoeld in artikel 15 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers (hierna: ‘loonafrekening’).
6
Bij artikel 9 van de wet van 5 maart 2002 is in koninklijk besluit nr. 5 een hoofdstuk II bis ingevoegd, dat onder meer bovengenoemd artikel 6 ter bevat, waarin het in die wet bepaalde vereenvoudigd stelstel wordt geregeld (hierna: ‘vereenvoudigd stelsel’). Volgens § 1 van laatstgenoemd artikel wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk onder werkgevers in de zin van koninklijk besluit nr. 5 verstaan, werkgevers die op het Belgische grondgebied werknemers tewerkstellen die hetzij gewoonlijk werken op het grondgebied van één of meer andere landen dan het Koninkrijk België, hetzij zijn aangeworven in een ander land dan het Koninkrijk België.
7
Volgens § 2 van laatstgenoemd artikel zijn de werkgevers gedurende een bepaalde periode vrijgesteld van het opstellen en bijhouden van de sociale documenten bepaald in hoofdstuk II van koninklijk besluit nr. 5, waaronder de individuele rekening bedoeld in artikel 4, § 1, van dat besluit (hierna: ‘individuele rekening’), voor zover zij, ten eerste, voorafgaand aan de tewerkstelling van de betrokken werknemers een verklaring van terbeschikkingstelling (hierna: ‘voorafgaande verklaring van terbeschikkingstelling’) toezenden aan de Belgische autoriteiten, en ten tweede, een afschrift van de documenten die volgens de wettelijke regeling van het land van vestiging van de werkgever vereist zijn en vergelijkbaar zijn met de individuele rekening of met de loonafrekening ter beschikking houden van diezelfde autoriteiten (hierna: ‘vergelijkbare documenten’).
8
Volgens artikel 2 van het koninklijk besluit van 29 maart 2002 tot vaststelling van de uitvoeringsmodaliteiten van het vereenvoudigd stelsel betreffende het opmaken en bijhouden van sociale documenten voor de ondernemingen die in België werknemers ter beschikking stellen en tot bepaling van de activiteiten in de bouwsector bedoeld in artikel 6, § 2, van de wet van 5 maart 2002 (Belgisch Staatsblad van 17 april 2002; hierna: ‘koninklijk besluit van 29 maart 2002’) wordt de periode bedoeld in artikel 6 ter, § 2, van koninklijk besluit nr. 5 bepaald op zes maanden te rekenen vanaf de begindatum van de tewerkstelling van de eerste ter beschikking gestelde werknemer in België.
9
Volgens artikel 3 van het koninklijk besluit van 29 maart 2002 moeten de werkgevers die in België ter beschikking gestelde werknemers tewerkstellen, voorafgaand aan het begin van de periode van tewerkstelling, per brief, per elektronische post of per fax een verklaring van terbeschikkingstelling overeenkomstig artikel 4 van dit besluit toezenden aan de Inspectie van de sociale wetten. Deze laatste bevestigt de ontvangst en de conformiteit van de verklaring van terbeschikkingstelling binnen vijf werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst ervan, door de werkgever bij wege van een van bovengenoemde communicatiemiddelen een registratienummer te verstrekken. De werkgever kan de tewerkstelling slechts beginnen na de datum van kennisgeving van dit nummer. Bij gebreke hiervan kan de werkgever niet genieten van de in het vereenvoudigd stelsel bepaalde vrijstelling van het opstellen en bijhouden van sociale documenten.
10
Artikel 4 van het koninklijk besluit van 29 maart 2002 bepaalt dat de verklaring van terbeschikkingstelling, die moet overeenstemmen met het als bijlage bij dat besluit gevoegde model, de volgende vermeldingen moet bevatten:
- ‘1o.
wat betreft de werkgever die werknemers in België ter beschikking stelt: de naam, voornaam en woonplaats of de firmanaam en de maatschappelijke zetel van de onderneming, de aard van de activiteit van de onderneming, het adres, het telefoonnummer, het faxnummer, het elektronisch postadres en het identificatie- of inschrijvingsnummer van de werkgever bij het bevoegde organisme van sociale zekerheid van het land van herkomst[;]
- 2o.
wat betreft de aangestelde of lasthebber van de werkgever bij wie de vergelijkbare documenten ter beschikking worden gehouden overeenkomstig artikel 5, § 1, van dit besluit: de naam en de voornaam, de firmanaam, het adres, het telefoonnummer, het faxnummer en het elektronisch postadres;
- 3o.
wat betreft elk van de in België ter beschikking gestelde werknemers: de naam en voornaam, de woonplaats, de geboortedatum, de burgerlijke stand, het geslacht, de nationaliteit, het adres, het telefoonnummer, het nummer en de aard van het identiteitsdocument, de datum van afsluiting van de arbeidsovereenkomst, de begindatum van tewerkstelling in België en de uitgeoefende functie;
- 4o.
wat betreft de op de ter beschikking gestelde werknemers toepasselijke arbeidsvoorwaarden: de wekelijkse arbeidsduur, de werkroosters;
- 5o.
wat betreft de terbeschikkingstelling: het type van dienstprestaties verricht in het raam van de terbeschikkingstelling, de begindatum van de terbeschikkingstelling en de voorziene duur van de terbeschikkingstelling; de plaats waar de arbeidsprestaties worden geleverd;
- 6o.
wat betreft de vergelijkbare documenten: de plaats waar deze documenten overeenkomstig artikel 5 van dit besluit worden bijgehouden en bewaard’.
11
Artikel 5 van dit besluit betreft de modaliteiten inzake terbeschikkingstelling en bewaring van vergelijkbare documenten gedurende de periode van tewerkstelling van de in België ter beschikking gestelde werknemers. In § 1 van dit artikel wordt bepaald dat gedurende de periode van zes maanden bedoeld in artikel 2 van dit besluit een kopie van de vergelijkbare documenten ter beschikking van de aangewezen inspectiediensten wordt gehouden, hetzij op de arbeidsplaats van de ter beschikking gestelde werknemer in België, hetzij op de Belgische woonplaats van een natuurlijke persoon die deze documenten bewaart als lasthebber of aangestelde van de werkgever. Bij gebreke hiervan zijn de werkgevers gehouden de individuele rekening en de loonafrekening op te stellen en bij te houden. Volgens § 2 van dit artikel 5 moeten de werkgevers na afloop van die periode van zes maanden die kopie gedurende een periode van vijf jaar bewaren en bovendien de in hoofdstuk II van koninklijk besluit nr. 5 bepaalde sociale documenten alsmede de afrekening opstellen.
12
Artikel 6 van het koninklijk besluit van 29 maart 2002 betreft de modaliteiten inzake terbeschikkingstelling en bewaring van de vergelijkbare documenten na afloop van de periode van tewerkstelling van de in België ter beschikking gestelde werknemers. Het bepaalt dat de werkgevers na afloop van die periode de kopie van de vergelijkbare documenten alsook een inventaris daarvan per aangetekende brief moeten toezenden aan, of tegen ontvangstbewijs moeten neerleggen bij, de Inspectie van de sociale wetten.
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
13
Uit de stukken en de door de Belgische regering ingediende schriftelijke opmerkingen blijkt dat de vennootschap Termiso Limitada regelmatig Portugese lassers en monteurs ter beschikking stelde op de scheepswerf Antwerp Shiprepair NV om werken uit te voeren op schepen. Bij een controle van die scheepswerf op 12 juli 2004 hebben de inspectiediensten vastgesteld dat daar 53 Portugese werknemers van Termiso Limitada waren tewerkgesteld voor wie geen voorafgaande verklaring van terbeschikkingstelling was gedaan. Bovendien kon de Portugese ploegbaas geen enkel Portugees loondocument overleggen.
14
Volgens de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen hebben de inspectiediensten vastgesteld dat niet was voldaan aan de voorwaarden van de wet van 5 maart 2002 en van richtlijn 96/71, zodat het Belgische sociale recht betreffende het bijhouden van sociale documenten, met name van de individuele rekening, van toepassing was. De verdachten in het hoofdgeding (de eerste, de tweede en de derde als zaakvoerder en personeelsleden van de vennootschap Termiso Limitada en deze laatste als werkgever en strafrechtelijk aansprakelijke rechtspersoon) worden ervan beschuldigd, tussen 31 mei en 13 juli 2004 in strijd met, onder meer, verschillende bepalingen van koninklijk besluit nr. 5 te hebben verzuimd deze individuele rekening op te stellen voor bovengenoemde 53 Portugese werknemers. Zij worden eveneens beschuldigd van een aantal inbreuken op de Belgische regeling betreffende het wettelijke minimumloon en de vergoeding voor overwerk.
15
De verwijzende rechter is van oordeel dat de mogelijkheid om ten gronde uitspraak te doen over de inbreuken op de Belgische sociale wetgeving afhankelijk is van het antwoord op de vraag of de wet van 5 maart 2002, waarvan de niet-inachtneming de verplichting meebrengt om bovengenoemde wetgeving na te leven, verenigbaar is met de artikelen 56 VWEU en 57 VWEU.
16
Daarom heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:
‘Schenden de bepalingen van artikel 8 van de wet van 5 maart 2002 en de artikelen 3, 4 en 5 van het koninklijk besluit van 29 maart 2002 (uitvoeringsbesluit), de artikelen [56 VWEU] en [57 VWEU], doordat zij aan buitenlandse werkgevers die werknemers wensen te detacheren, de verplichting opleggen voorafgaand een verklaring van terbeschikkingstelling over te maken aan de dienst Toezicht op de sociale wetten, evenals documenten ter beschikking te houden die vergelijkbaar zijn met de Belgische individuele rekening of loonafrekening, waardoor de toegang tot de Belgische dienstenmarkt verhinderd, zo niet bemoeilijkt zou worden?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
Ontvankelijkheid
17
De Belgische regering stelt dat de prejudiciële vraag niet-ontvankelijk is omdat zij uitgaat van de onjuiste premisse dat het vereenvoudigd stelsel verplicht is, terwijl buitenlandse werkgevers die werknemers ter beschikking stellen op het Belgische grondgebied, ook kunnen opteren voor het overeenkomstig de Belgische wettelijke regeling opstellen en bijhouden van de sociale documenten.
18
Zelfs al zou deze rechter van oordeel zijn dat het vereenvoudigd stelsel verplicht is, volgens vaste rechtspraak berust de procedure van artikel 267 VWEU op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en van het Hof, en is het Hof uitsluitend bevoegd zich over de uitlegging of de rechtsgeldigheid van de in dit artikel bedoelde gemeenschapshandelingen uit te spreken. In dit kader heeft het Hof zich niet uit te spreken over de uitlegging van de nationale bepalingen of over de juistheid van de uitlegging die de verwijzende rechter daaraan geeft (zie met name arrest van 18 januari 2007, Auroux e.a., C-220/05, Jurispr. blz. I-385, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
19
De Belgische en de Duitse regering betogen bovendien dat in de verwijzingsbeschikking het rechtskader noch het verband tussen het hoofdgeding en de gestelde vraag wordt uiteengezet. De Belgische regering stelt dienaangaande dat de vraag niet ziet op de uitlegging van richtlijn 96/71, waarvan de toepassing in dat geding nochtans wordt betwist. Deze regering betwijfelt ook het nut van uitlegging van artikel 57 VWEU, nu niet wordt betwist dat de door de vennootschap Termiso Limitada en haar werknemers in België verrichte werkzaamheden diensten zijn.
20
Volgens vaste rechtspraak rust er een vermoeden van relevantie op de vragen betreffende de uitlegging van het recht van de Unie die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste feitelijke en wettelijke kader, ten aanzien waarvan het niet aan het Hof is de juistheid te onderzoeken. Het Hof kan een verzoek van een nationale rechterlijke instantie om een prejudiciële beslissing slechts afwijzen wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het recht van de Unie geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is, of wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (zie arresten van 15 december 1995, Bosman, C-415/93, Jurispr. blz. I-4921, punt 61, en 23 december 2009, Spector Photo Group en Van Raemdonck, C-45/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 26).
21
Zoals uit de punten 14 en 15 van het onderhavige arrest blijkt, kan in het onderhavige geval uit de in de verwijzingsbeslissing gegeven uiteenzetting van de feiten en het rechtskader van het hoofdgeding worden opgemaakt dat de verwijzende rechter van mening is dat, indien een nationale regeling zoals het vereenvoudigd stelsel niet verenigbaar is met de bepalingen van het VWEU betreffende het vrij verrichten van diensten, de verdachten in het hoofdgeding niet kunnen worden bestraft voor de niet-nakoming van de verplichting om voor de betrokken personeelsleden een individuele rekening op te stellen, welke verplichting slechts bestaat indien geen gebruik wordt gemaakt van dat stelsel. Deze, weliswaar bondige, uiteenzetting biedt het Hof de mogelijkheid een nuttig antwoord te geven op de gestelde vraag.
22
Het ontbreken van een verzoek om uitlegging van richtlijn 96/71 tast de bevoegdheid van het Hof om de prejudiciële vraag te beantwoorden overigens niet aan, omdat de bepalingen van het recht van de Unie waarvan de uitlegging wordt gevraagd, relevant zijn voor de beslechting van het hoofdgeding.
23
Hieruit volgt dat de prejudiciële vraag ontvankelijk is.
Ten gronde
24
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 56 VWEU en 57 VWEU in de weg staan aan een regeling van een lidstaat volgens welke een in een andere lidstaat gevestigde werkgever die werknemers ter beschikking stelt op het grondgebied van eerstgenoemde staat, een voorafgaande verklaring van terbeschikkingstelling moet toezenden aan en gedurende de periode van terbeschikkingstelling een kopie van documenten die vergelijkbaar zijn met de door het recht van eerstgenoemde staat voorgeschreven sociale documenten of arbeidsdocumenten, zoals een individuele rekening en een loonafrekening, ter beschikking moet houden van de nationale autoriteiten.
25
In haar opmerkingen heeft de Belgische regering erop gewezen dat de verwijzende rechter niet om uitlegging van richtlijn 96/71 heeft verzocht. Dienaangaande moet worden opgemerkt dat, indien het vereenvoudigd stelstel dient om na te gaan of de werkgevers die buitenlandse werknemers ter beschikking stellen op het Belgische grondgebied, de in artikel 3, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 96/71 genoemde arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden in acht nemen, zoals de Belgische regering betoogt, dergelijke controlemaatregelen niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen en niet zijn geharmoniseerd op het niveau van de Europese Unie.
26
Richtlijn 96/71 beoogt immers de coördinatie van de nationale regelingen van materieel recht betreffende de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van ter beschikking gestelde werknemers, los van de ondergeschikte bestuurlijke regels voor de controle van de inachtneming van die voorwaarden.
27
Hieruit volgt dat deze maatregelen door de lidstaten vrij kunnen worden gedefinieerd met inachtneming van het Verdrag en van de algemene beginselen van het recht van de Unie (zie in die zin arresten van 18 juli 2007, Commissie/Duitsland, C-490/04, Jurispr. blz. I-6095, punt 19, en 18 december 2007, Laval un Partneri, C-341/05, Jurispr. blz. I-11767, punt 60).
28
In het onderhavige geval wordt niet betwist dat het hoofdgeding betrekking heeft op een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die haar werknemers voor een bepaalde periode ter beschikking heeft gesteld op een scheepswerf in een andere lidstaat om daar diensten te verrichten. Welnu, het Hof heeft reeds vastgesteld dat een dergelijke feitelijke situatie onder de artikelen 56 VWEU en 57 VWEU valt (zie arrest van 25 oktober 2001, Finalarte e.a., C-49/98, C-50/98, C-52/98–C-54/98 en C-68/98–C-71/98, Jurispr. blz. I-7831, punt 20).
Het bestaan van een beperking van het vrij verrichten van diensten
29
Het is vaste rechtspraak dat artikel 56 VWEU niet alleen de afschaffing verlangt van elke discriminatie van de in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter op grond van diens nationaliteit, maar tevens de opheffing van elke beperking — ook indien deze zonder onderscheid geldt voor binnenlandse dienstverrichters en dienstverrichters uit andere lidstaten — die de werkzaamheden van de dienstverrichter die in een andere lidstaat is gevestigd en aldaar rechtmatig gelijksoortige diensten verricht, verbiedt, belemmert of minder aantrekkelijk maakt (zie onder meer arresten van 23 november 1999, Arblade e.a., C-369/96 en C-376/96, Jurispr. blz. I-8453, punt 33, en 21 september 2006, Commissie/Oostenrijk, C-168/04, Jurispr. blz. I-9041, punt 36).
30
In dit verband dient erop te worden gewezen dat volgens de Belgische regering het in het hoofdgeding aan de orde zijnde vereenvoudigd stelsel bij de wet van 5 maart 2002 is ingesteld ten vervolge op het reeds aangehaalde arrest Arblade e.a. In punt 3 van het dictum van dat arrest heeft het Hof voor recht verklaard dat de artikelen 56 VWEU en 57 VWEU zich ertegen verzetten dat een lidstaat een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die in de eerste staat tijdelijk werken uitvoert, de verplichting oplegt sociale documenten en arbeidsdocumenten, zoals onder meer voor iedere ter beschikking gestelde werknemer een individuele rekening, in de door de regeling van de eerste staat voorgeschreven vorm op te stellen, wanneer de sociale bescherming van de werknemers die deze eisen kan rechtvaardigen, reeds is verzekerd door de overlegging van de sociale documenten en arbeidsdocumenten die deze onderneming bijhoudt ingevolge de regeling van de lidstaat waar zij is gevestigd.
31
Uit deze wet en uit het koninklijk besluit van 29 maart 2002 blijkt dat volgens het vereenvoudigd stelsel de werkgevers die werknemers ter beschikking stellen op het Belgische grondgebied, voor een periode van zes maanden vanaf het begin van de tewerkstelling van de eerste ter beschikking gestelde werknemer zijn vrijgesteld van de opstelling van onder meer door de door Belgische wettelijke regeling voorgeschreven individuele rekening en loonafrekening, voor zover zij ten eerste een voorafgaande verklaring van terbeschikkingstelling toezenden aan de Belgische autoriteiten en ten tweede een kopie van de vergelijkbare documenten ter beschikking houden van deze laatste.
32
De belemmering die van de beperking in de tijd van deze vrijstelling zou kunnen uitgaan, is in de onderhavige zaak niet ter zake dienend, aangezien vaststaat dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde terbeschikkingstelling minder dan zes maanden heeft geduurd.
33
Met betrekking tot, ten eerste, de voorafgaande verklaring van terbeschikkingstelling blijkt uit artikel 3 van het koninklijk besluit van 29 maart 2002 en uit de opmerkingen van de Belgische regering dat, enerzijds, de Belgische autoriteiten de ontvangst en de conformiteit van deze verklaring binnen vijf werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst van de verklaring moeten bevestigen door de werkgever van de ter beschikking te stellen werknemers officieel in kennis te stellen van het registratienummer van de verklaring. Anderzijds kan de terbeschikkingstelling slechts beginnen na de datum van deze kennisgeving. Bij gebreke daarvan komt de werkgever niet in aanmerking voor toepassing van het vereenvoudigd stelsel.
34
Vaststaat dat de in het vorige punt beschreven procedure niet als een gewone aanmeldingsprocedure kan worden aangemerkt. Zoals de advocaat-generaal in punt 70 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zijn de loutere toezending van gegevens aan de autoriteiten van de lidstaat van bestemming en de bevestiging van de ontvangst ervan potentiële mechanismen van verificatie en machtiging voorafgaand aan de aanvang van de dienstverrichting. Aangezien die kennisgeving moet voorafgaan aan de terbeschikkingstelling van de werknemers door de werkgever en pas wordt gedaan nadat de nationale autoriteiten de conformiteit van de voorafgaande verklaring van terbeschikkingstelling hebben gecontroleerd, moet een dergelijke procedure immers als een bestuurlijke vergunningprocedure worden aangemerkt (zie naar analogie arrest Commissie/Oostenrijk, reeds aangehaald, punt 41).
35
Een procedure die het verrichten van diensten door een in een andere lidstaat gevestigde onderneming bij wege van op het nationale grondgebied ter beschikking gestelde werknemers afhankelijk stelt van de afgifte van een dergelijke bestuurlijke vergunning, kan echter een beperking van het vrij verrichten van diensten in de zin van artikel 56 VWEU vormen (zie naar analogie arresten van 9 augustus 1994, Vander Elst, C-43/93, Jurispr. blz. I-3803, punt 15, en 19 januari 2006, Commissie/Duitsland, C-244/04, Jurispr. blz. I-885, punt 34).
36
Een dergelijke procedure kan immers, met name wegens de termijn voor het verrichten van deze kennisgeving, de voorgenomen terbeschikkingstelling en bijgevolg het verrichten van diensten door de werkgever van de ter beschikking te stellen werknemers belemmeren, inzonderheid wanneer de te verrichten diensten op vrij korte termijn moeten worden verricht (zie in die zin reeds aangehaalde arresten van 19 januari 2006, Commissie/Duitsland, punt 35, en Commissie/Oostenrijk, punt 39).
37
In dit verband wijzen verdachten in het hoofdgeding er in hun schriftelijke opmerkingen op, zonder op dit punt te zijn weergesproken, dat de voor de vennootschap Antwerp Shiprepair NV te verrichten diensten spoedeisend waren en zo snel mogelijk na het sluiten van de desbetreffende overeenkomst moesten worden aangevat. In haar antwoord op een door het Hof ter terechtzitting gestelde vraag heeft de Belgische regering echter vastgesteld dat het vereenvoudigd stelsel geen enkele uitzondering op de in punt 33 van het onderhavige arrest beschreven procedure toestaat voor spoedeisende terbeschikkingstellingen.
38
Zoals deze regering ook ter terechtzitting heeft verklaard, is het van weinig belang dat de registratie in de praktijk twee of drie dagen na de ontvangst van de voorafgaande verklaring van terbeschikkingstelling aan de werkgever van de ter beschikking te stellen werknemers ter kennis wordt gebracht, daar de werkgever niet op voorhand kan uitsluiten dat hij voor de terbeschikkingstelling ten minste de in het vereenvoudigd stelstel voor de kennisgeving van de registratie bepaalde vijf werkdagen zal moeten wachten. De mogelijkheid van zolang te moeten wachten kan zowel voor deze werkgever als voor de degene wie voor de diensten in de vorm van terbeschikkingstelling van werknemers zijn bestemd, het verrichten van die diensten bemoeilijken of minder aantrekkelijk maken, vooral wanneer het gaat om spoedeisende diensten.
39
Bovendien is de in punt 33 van het onderhavige arrest beschreven procedure een bepalend element van het vereenvoudigd stelsel, aangezien volgens artikel 3 van het koninklijk besluit van 29 maart 2002 een werkgever die op het Belgische grondgebied werknemers ter beschikking stelt zonder in kennis te zijn gesteld van het registratienummer van zijn voorafgaande verklaring van terbeschikkingstelling, voor die terbeschikkingstelling niet kan volstaan met het bijhouden van vergelijkbare documenten, zoals in het vereenvoudigd stelstel wordt bepaald, maar Belgische sociale documenten zoals de individuele rekening en de loonafrekening moet opstellen.
40
Hieruit volgt dat het in het vereenvoudigd stelstel gestelde vereiste van toezending van een voorafgaande verklaring van terbeschikkingstelling en van kennisgeving van het registratienummer van die verklaring een beperking van het vrij verrichten van diensten in de zin van artikel 56 VWEU vormt.
41
Deze conclusie wordt niet ontkracht door de vaststelling van de Belgische regering dat het vereenvoudigd stelsel facultatief is in die zin dat de werkgever die werknemers ter beschikking wil stellen op het Belgische grondgebied ervoor kan opteren, geen gebruik te maken van dit stelsel, en in dat geval bovengenoemde Belgische sociale documenten moet opstellen en bijhouden. Zoals in punt 30 van het onderhavige arrest is verklaard, heeft het Hof in het reeds aangehaalde arrest Arblade e.a. al geoordeeld dat een dergelijke verplichting op zichzelf niet in overeenstemming is met het vrij verrichten van diensten. Bovendien blijkt uit de stukken dat in het geval van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde Belgische wettelijke regeling de niet-nakoming van die verplichting onder strafbedreiging staat.
42
Met betrekking tot, ten tweede, de verplichtingen die bij de artikelen 5 en 6 van het koninklijk besluit van 29 maart 2002 aan de werkgevers van op het Belgische grondgebied ter beschikking gestelde werknemers zijn opgelegd, te weten allereerst de verplichting om hetzij op de arbeidsplaats in België hetzij op de Belgische woonplaats van de lasthebber of aangestelde van de werkgever een kopie van de vergelijkbare documenten ter beschikking van de Belgische autoriteiten te houden, vervolgens de verplichting om na afloop van de periode van terbeschikkingstelling deze kopie alsook een inventaris van de vergelijkbare documenten aan de Belgische autoriteiten toe te zenden, en ten slotte de verplichting om na afloop van een periode van zes maanden een kopie van de vergelijkbare documenten gedurende een periode van vijf jaar op een van de aangewezen plaatsen ter beschikking van die autoriteiten te houden, kan niet van meet af aan worden uitgesloten dat deze verplichtingen voor de in een andere lidstaat gevestigde ondernemingen extra bestuurlijke en economische kosten en lasten meebrengen, zodat deze ondernemingen uit het oogpunt van de mededinging niet op gelijke voet staan met de ondernemingen die personen tewerkstellen die hun arbeid gewoonlijk op het Belgische grondgebied verrichten.
43
De Belgische regering heeft er weliswaar op gewezen dat de verplichting om gedurende een periode van vijf jaar na afloop van de terbeschikkingstelling een kopie van de vergelijkbare documenten ter beschikking van haar autoriteiten te houden, niet geldt voor terbeschikkingstellingen van minder dan zes maanden zoals degene die in het hoofdgeding aan de orde is, doch heeft geen enkel argument aangevoerd met betrekking tot de twee andere verplichtingen. Zij heeft zelfs toegegeven dat niet kan worden uitgesloten dat de betrokken bepalingen een beperking van het vrij verrichten van diensten in de zin van artikel 56 VWEU kunnen opleveren.
44
In die omstandigheden dient te worden geoordeeld dat deze twee verplichtingen een beperking van het vrij verrichten van diensten vormen.
De rechtvaardiging van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten
45
Volgens vaste rechtspraak kan een nationale regeling op een gebied dat op het niveau van de Unie niet is geharmoniseerd, die zonder onderscheid geldt voor iedere persoon of onderneming die op het grondgebied van de betrokken lidstaat werkzaam is, ondanks het feit dat zij tot een beperking van het vrij verrichten van diensten leidt, gerechtvaardigd zijn voor zover zij beantwoordt aan een dwingende reden van algemeen belang en dat belang niet reeds wordt gewaarborgd door de regels die voor de dienstverrichter gelden in de lidstaat waar deze is gevestigd, en zij geschikt is om de verwezenlijking van het gestelde doel te waarborgen en niet verder gaat dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is (zie reeds aangehaalde arresten Arblade e.a., punten 34 en 35, en Commissie /Oostenrijk, punt 37).
46
Zoals in punt 25 van het onderhavige arrest is verklaard, dient het vereenvoudigd stelsel volgens de Belgische regering om na te gaan of de werkgevers die buitenlandse werknemers ter beschikking stellen op het Belgische grondgebied, met name de in artikel 3, lid 1, van richtlijn 96/71 genoemde arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden in acht nemen. Het dient dus een doel van algemeen belang, namelijk de sociale bescherming van de werknemers.
47
Dienaangaande heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat de bescherming van de werknemers een van de dwingende redenen van algemeen belang is die een beperking van het vrij verrichten van diensten kunnen rechtvaardigen (zie onder meer reeds aangehaalde arresten Arblade e.a., punt 36, en Finalarte e.a., punt 33, en arrest van 21 oktober 2004, Commissie/Luxemburg, C-445/03, Jurispr. blz. I-10191, punt 29).
48
Verder heeft het Hof geoordeeld dat de lidstaten bevoegd zijn om na te gaan of de nationale bepalingen en de bepalingen van het recht van de Unie op het gebied van de dienstverrichting in acht zijn genomen, en heeft het erkend dat controlemaatregelen die nodig zijn om de naleving te verifiëren van eisen die zelf gerechtvaardigd worden door redenen van algemeen belang, gerechtvaardigd zijn (zie in die zin reeds aangehaald arrest Arblade e.a., punt 38, en reeds aangehaald arrest van 19 januari 2006, Commissie/Duitsland, punt 36).
49
Bijgevolg dient te worden onderzocht of maatregelen als die van het vereenvoudigd stelstel de werknemers kunnen beschermen en niet verder gaan dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is.
50
Met betrekking tot ten eerste de voorafgaande verklaring van terbeschikkingstelling stelt de Belgische regering dat deze de autoriteiten in staat stelt, doeltreffend toezicht uit te oefenen op de loon- en arbeidsvoorwaarden van in België ter beschikking gestelde werknemers. Ter terechtzitting heeft zij gepreciseerd dat zonder deze verklaring de Belgische autoriteiten niet zouden kunnen nagaan wanneer de terbeschikkingstelling in België begint, omdat de vergelijkbare documenten deze informatie niet bevatten.
51
Dienaangaande heeft het Hof reeds geoordeeld dat een aan een in een andere lidstaat gevestigde werkgever opgelegde verplichting om voorafgaand aan een terbeschikkingstelling de plaatselijke autoriteiten in kennis te stellen van de aanwezigheid van een of meer ter beschikking te stellen werknemers, de vermoedelijke duur van hun aanwezigheid en de dienst of diensten die de terbeschikkingstelling rechtvaardigt of rechtvaardigen, een even doeltreffende en minder beperkende maatregel is dan het vereiste van een arbeidsvergunning, een voorafgaande controle of een bevestiging van terbeschikkingstelling. Een dergelijke verplichting stelt die autoriteiten in staat om de naleving van de sociale bepalingen en de loonregeling van de lidstaat van ontvangst gedurende de terbeschikkingstelling te controleren en daarbij rekening te houden met de verplichtingen waaraan deze werkgever reeds moet voldoen krachtens de sociaalrechtelijke regels van de lidstaat van herkomst (zie reeds aangehaald arrest Commissie/Luxemburg, punt 31; reeds aangehaald arrest van 19 januari 2006, Commissie/Duitsland, punt 45, en reeds aangehaald arrest Commissie/Oostenrijk, punt 52).
52
Hieruit volgt dat, ook al lijkt het toezenden van een voorafgaande verklaring van terbeschikkingstelling een passend middel om de Belgische autoriteiten de in punt 50 van het onderhavige arrest vermelde gegevens te verstrekken, een procedure van registratie en kennisgeving waardoor die verklaring, zoals in punt 34 van het onderhavige arrest is overwogen, het karakter van een bestuurlijke vergunning krijgt, verder gaat dan ter bescherming van de ter beschikking gestelde werknemers noodzakelijk is.
53
Uit de in punt 51 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak volgt immers dat een voorafgaande verklaring, doordat zij toezicht op de naleving van de sociale bepalingen en de loonregeling van de lidstaat van ontvangst tijdens de periode van terbeschikkingstelling mogelijk maakt, een evenrediger middel is om dat doel te bereiken dan een dergelijke vergunning of voorafgaande controle. Dienaangaande heeft de Belgische regering zelf niet verklaard dat het vereenvoudigd stelstel een ander doel heeft dan een doeltreffend toezicht op loon- en arbeidsvoorwaarden van de ter beschikking gestelde werknemers tijdens de periode van terbeschikkingstelling.
54
Aangezien het vereiste van een voorafgaande verklaring een passende maatregel is om het nodige toezicht mogelijk te maken en fraude te voorkomen, zou de administratie de werkgever die werknemers ter beschikking stelt op het Belgische grondgebied, de mogelijkheid moeten bieden, aan te tonen dat hij een verklaring met de vereiste informatie heeft gedaan.
55
Met betrekking tot, ten tweede, de met de individuele rekening en de loonafrekening vergelijkbare documenten heeft de Belgische regering in haar schriftelijke opmerkingen uitgelegd dat de individuele rekening de door een werknemer verstrekte diensten en het daarop betrekking hebbende loon vermeldt, en dat de loonafrekening de wijze van berekening van het loon, rekening houdend met het aantal arbeidsuren en vakantiedagen alsmede met de inhoudingen, aangeeft.
56
Daarbij komt dat, zoals in punt 42 van het onderhavige arrest is gezegd, uit de artikelen 5 en 6 van het koninklijk besluit van 29 maart 2002 blijkt dat de werkgever van op het Belgische grondgebied ter beschikking gestelde werknemers hetzij op de arbeidsplaats in België hetzij op de Belgische woonplaats van de lasthebber of aangestelde van de werkgever een kopie van de vergelijkbare documenten ter beschikking van de Belgische autoriteiten moet houden. Na afloop van de terbeschikkingstelling moeten die kopie en een inventaris van de vergelijkbare documenten aan de Belgische autoriteiten worden toegezonden.
57
Het bewaren van een kopie van de in punt 55 van het onderhavige arrest beschreven vergelijkbare documenten is een geschikt middel om de autoriteiten in staat te stellen, na te gaan of de in artikel 3, lid 1, van richtlijn 96/71 genoemde arbeidsvoorwaarden met betrekking tot de ter beschikking gestelde werknemers in acht worden genomen, en dus om deze werknemers te beschermen.
58
Het is overigens vaste rechtspraak dat, wanneer de inlichtingen op de door de regeling van de lidstaat van vestiging verlangde documenten betreffende de ter beschikking gestelde werknemers in hun geheel genomen toereikend zijn om de nodige controles in de lidstaat van ontvangst te kunnen verrichten, de overlegging binnen een redelijke termijn van deze documenten of van een kopie daarvan, en bij gebreke daarvan het ter beschikking houden van deze documenten of een kopie daarvan op de bouwplaats of op een toegankelijke en duidelijk geïdentificeerde plaats op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst, een minder beperkend middel voor de sociale bescherming van die werknemers is dan de opstelling van de documenten volgens de regeling van deze staat (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Arblade e.a., punten 64–66, en Finalarte e.a., punt 74).
59
Verder heeft het Hof geoordeeld dat de verplichting om na afloop van de periode van terbeschikkingstelling de documenten die de werkgever volgens de regeling van de lidstaat van vestiging moet opstellen, of een kopie daarvan, toe te zenden aan de nationale autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, die deze dan kunnen controleren en eventueel bewaren, een minder beperkende maatregel is om toe te zien op de naleving van de regelingen betreffende de bescherming van werknemers dan een verplichting voor de werkgever om na afloop van die periode deze documenten op het grondgebied van die staat te bewaren (zie in die zin reeds aangehaald arrest Arblade e.a., punt 78).
60
Gelet op een en ander blijkt dat dergelijke maatregelen evenredig zijn met het doel de werknemers te beschermen.
61
Bijgevolg dient op de gestelde vraag te worden geantwoord:
- —
De artikelen 56 VWEU en 57 VWEU staan in de weg aan een regeling van een lidstaat volgens welke een in een andere lidstaat gevestigde werkgever die werknemers ter beschikking stelt op het grondgebied van eerstgenoemde staat, een voorafgaande verklaring van terbeschikkingstelling moet toezenden, voor zover de aanvang van de voorgenomen terbeschikkingstelling afhankelijk is gesteld van de kennisgeving aan die werkgever van het registratienummer van die verklaring en de nationale autoriteiten van eerstgenoemde staat voor die kennisgeving beschikken over een termijn van vijf werkdagen vanaf de ontvangst van de verklaring.
- —
De artikelen 56 VWEU en 57 VWEU staan niet in de weg aan een regeling van een lidstaat volgens welke een in een andere lidstaat gevestigde werkgever die werknemers ter beschikking stelt op het grondgebied van eerstgenoemde staat, gedurende de periode van terbeschikkingstelling een kopie van documenten die vergelijkbaar zijn met de door het recht van eerstgenoemde staat voorgeschreven sociale documenten of arbeidsdocumenten, ter beschikking van de nationale autoriteiten van die staat moet houden en die documenten na afloop van die periode aan die autoriteiten moet toezenden.
Kosten
62
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:
- —
De artikelen 56 VWEU en 57 VWEU staan in de weg aan een regeling van een lidstaat volgens welke een in een andere lidstaat gevestigde werkgever die werknemers ter beschikking stelt op het grondgebied van eerstgenoemde staat, een voorafgaande verklaring van terbeschikkingstelling moet toezenden, voor zover de aanvang van de voorgenomen terbeschikkingstelling afhankelijk is gesteld van de kennisgeving aan die werkgever van het registratienummer van die verklaring en de nationale autoriteiten van eerstgenoemde staat voor die kennisgeving beschikken over een termijn van vijf werkdagen vanaf de ontvangst van de verklaring.
- —
De artikelen 56 VWEU en 57 VWEU staan niet in de weg aan een regeling van een lidstaat volgens welke een in een andere lidstaat gevestigde werkgever die werknemers ter beschikking stelt op het grondgebied van eerstgenoemde staat, gedurende de periode van terbeschikkingstelling een kopie van documenten die vergelijkbaar zijn met de door het recht van eerstgenoemde staat voorgeschreven sociale documenten of arbeidsdocumenten, ter beschikking van de nationale autoriteiten van die staat moet houden en die documenten na afloop van die periode aan die autoriteiten moet toezenden.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 07‑10‑2010