Einde inhoudsopgave
Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen (VDHI nr. 122) 2014/4.3.3.2f
4.3.3.2f De visie van de minister van Justitie op het Sevic-arrest
mr. E.R. Roelofs, datum 01-04-2014
- Datum
01-04-2014
- Auteur
mr. E.R. Roelofs
- JCDI
JCDI:ADS437054:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
Voetnoten
Voetnoten
Kamerstukken II, I, 2006-2007, 2007-2008, 30 929, Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2005/56/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen (PbEU L 310).
Advies inzake wetsvoorstel 30.929, wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de implementatie van richtlijn 2005/56/EG van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen.
Kamerstukken II, 2006-2007, 30 929, nr. 3 (Memorie van Toelichting), p. 2.
Kamerstukken II, 2006-2007, 30 929, nr. 6 (Verslag), p. 2.
Kamerstukken II, 2006-2007, 30 929, nr. 7 (Nota naar aanleiding van het Verslag), p. 1, 2.
Kamerstukken II, 2007-2008, 30 929, nr. B (Voorlopig verslag van de Vaste Commissie voor Justitie), p. 2.
Kamerstukken II, 2007-2008, 30 929, nr. C (Memorie van Antwoord), p. 1.
Kamerstukken II, 2007-2008, 30 929, nr. C (Memorie van Antwoord), p. 2.
Kamerstukken II, 2007-2008, 30 929, nr. D (Nader voorlopig verslag van de Vaste Commissie voor Justitie), p. 1, 2.
Kamerstukken II, 2007-2008, 30 929, nr. E (Nadere Memorie van Antwoord), p. 1.
Kamerstukken II, 2007-2008, 30 929, nr. E (Nadere Memorie van Antwoord), p. 3.
In de parlementaire geschiedenis omtrent de implementatie van de Tiende richtlijn in het Nederlandse recht1 is stilgestaan bij de eventuele noodzaak regels op te nemen in het Nederlandse recht omtrent grensoverschrijdende splitsing, mede gezien de overwegingen in het Sevic-arrest. De Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie stond een terughoudende toepassing van grensoverschrijdende splitsingen voor.2
De minister signaleerde dat in de literatuur was bediscussieerd of naast grensoverschrijdende fusie ook grensoverschrijdende splitsing zou moeten worden geregeld.3 De minister van Justitie wees erop dat, gezien het grote aantal commentaren op het Sevic-arrest, het arrest niet eenvoudig was uit te leggen en volgens de minister van Justitie bleef het onduidelijk of het Hof van Justitie van de EG met de uitspraak in het Sevic-arrest verder beoogde te gaan dan de verplichting van een lidstaat tot erkenning van de gevolgen van een grensoverschrijdende fusie. De minister van Justitie lichtte in de Memorie van Toelichting toe dat een uitbreiding van de regeling omtrent fusie en splitsing het risico schept dat een ingewikkelde – en indachtig de korte implementatietermijn van de Tiende richtlijn tijdrovende – regeling zou worden opgesteld die in de praktijk niet aan het doel beantwoordt, omdat in andere landen geen spiegelbeeldige voorschriften zijn ingevoerd. Op basis van deze motivering besliste de minister dat ten tijde van de implementatie van de Tiende richtlijn niet gewerkt zou worden aan regels omtrent grensoverschrijdende splitsing.
Leden van de CDA-fiactie hebben vervolgens de vraag gesteld of grensoverschrijdende splitsing in de visie van de minister van Justitie mogelijk is op basis van de vrijheid van vestiging.4 De minister van Justitie heeft daarop geantwoord dat grensoverschrijdende splitsing niet valt onder de reikwijdte van de Tiende richtlijn en toegelicht dat de vraag of grensoverschrijdende splitsing onder de reikwijdte van de vrijheid van vestiging valt, een uitleg vergt van de artikel 43 en artikel 48 VEG (thans artikel 49 en artikel 54 VwEU). Volgens de minister van Justitie is die uitleg voorbehouden aan het Hof van Justitie van de EG. In de visie van de minister van Justitie geeft het Sevic-arrest geen recht op grensoverschrijdende splitsing.5 Een nadere motivering hieromtrent ontbreekt.
In de Eerste Kamer waren de senatoren van de VVD-fractie duidelijk minder snel tevreden met de terughoudende opstelling van de minister van Justitie ten aanzien van het ontbreken van initiatieven tot wetgeving omtrent grensoverschrijdende splitsing. De VVD-fractie merkte op dat het wetsvoorstel alleen voorzag in een regeling voor grensoverschrijdende fusie en bij hen rees de vraag waarom grensoverschrijdende splitsing niet was geregeld. Het argument van de minister van Justitie dat, kennelijk voor zover hem bekend, slechts één lidstaat – namelijk Denemarken – voornemens was het toepassingsbereik van de implementatiewetgeving uit te breiden tot grensoverschrijdende splitsing of grensoverschrijdende splitsing te faciliteren, overtuigde de VVD-fractie niet.6 De VVD-fractie motiveerde dat met de stelling dat als Nederland een interessant vestigingsland wil zijn dat kan concurreren met de ons omliggende landen door een stabiel, maar flexibel vennootschapsrecht te bieden, dat juist een aanleiding moet zijn om een dergelijke flexibiliteit – namelijk de mogelijkheid tot grensoverschrijdende splitsing te bieden – wel in te voeren. Tevens stelde de VVD-fractie nogmaals de vraag of naar de mening van de minister van Justitie grensoverschrijdende splitsing reeds mogelijk was op basis van het Sevic-arrest.
De minister van Justitie antwoordde daarop dat de Tiende richtlijn niet ziet op grensoverschrijdende splitsing en dat het toepassingsbereik van de Nederlandse wetgeving niet werd uitgebreid. Van ‘een nationale kop’ was geen sprake.7 Tevens zag de minister van Justitie in het Sevic-arrest geen noodzaak regels op te nemen omtrent grensoverschrijdende splitsing.8 Hij motiveerde dat door te stellen dat de Nederlandse wetgever daarin niet alleen stond. Hij was weliswaar, net als de leden van de VVD-fractie, van mening dat de mogelijkheid tot grensoverschrijdende splitsing de attractiviteit van Nederland als vestigingsland zou vergroten, maar dat die attractiviteit ook wordt bepaald door de rechtszekerheid en betrouwbaarheid van Nederlandse rechtspersonen. Met name het risico van niet-erkenning van een grensoverschrijdende splitsing in andere lidstaten was voor de minister een reden niet over te gaan tot invoering van regels omtrent grensoverschrijdende splitsing op Nederlandse grondslag. Een actieve houding van de Europese Commissie op dit terrein achtte de minister meer op zijn plaats.
De VVD-fractie was van mening dat de visie van de minister van Justitie dat het Sevic-arrest niet noopte tot aanpassing van de Nederlandse wetgeving voortvloeide uit de terughoudende opstelling die de minister op dit punt geraden achtte. Naar de mening van de VVD-fractie wilde de minister van Justitie niets meer mogelijk maken dan expliciet door de Tiende richtlijn was voorgeschreven.9 De minister van Justitie onderschreef echter wel dat Nederland een concurrerend en attractief vestigingsland moet zijn en dat grensoverschrijdende splitsing kan bijdragen aan vergroting van de bruikbaarheid en flexibiliteit van Nederlandse rechtspersonen.10 De minister lichtte voorts toe dat, bij gebrek aan harmoniserende maatregelen, de vraag of een vennootschap naar Nederlands recht partij kan zijn bij een grensoverschrijdende splitsing wordt beheerst door het nationale recht. De minister was voorts van mening dat het vereiste van ‘dezelfde rechtsvorm’ zoals opgenomen in artikel 2:334b lid 1 BW in de weg stond aan grensoverschrijdende splitsing. Voor een regeling omtrent grensoverschrijdende splitsing achtte de minister van Justitie actie van de Europese wetgever noodzakelijk.11 Na deze argumenten in de Nadere Memorie van Antwoord is de grensoverschrijdende splitsing niet meer aan bod gekomen in de parlementaire behandeling van de implementatiewetgeving van de Tiende richtlijn.