HR, 23-09-2011, nr. 10/04259
BT2295
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-09-2011
- Zaaknummer
10/04259
- LJN
BT2295
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BT2295, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑09‑2011; (Cassatie)
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑09‑2011
- Wetingang
art. 8:55 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
V-N 2011/47.6 met annotatie van Redactie
AB 2011/359 met annotatie van H.E. Bröring
BNB 2012/114 met annotatie van G.J.M.E. DE BONT
FED 2012/94 met annotatie van M.R.T. Pauwels
JB 2011/249
NTFR 2011/2180 met annotatie van Mr. I.R.J. Thijssen
Uitspraak 23‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Verzet. Art. 8:55, lid 3, Awb. Horen in verzetprocedure in geval een boetebeschikking in geding is en de rechter het verzet ongegrond wil verklaren.
nr. 10/04259
23 september 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 2 september 2010, nr. AWB 10/1550, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is bij één aanslagbiljet voor het jaar 2006 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, alsmede een boete. De Inspecteur heeft bij uitspraak het door belanghebbende tegen de aanslag gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 4 juni 2010 het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Aan belanghebbende is bij één aanslagbiljet een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, alsmede een bestuurlijke boete. Het door belanghebbende tegen de aanslag gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
3.1.2. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 4 juni 2010 het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn en het niet-overleggen van een schriftelijke machtiging. In de aan het slot van die uitspraak opgenomen rechtsmiddelverwijzing is vermeld dat tegen die uitspraak verzet kan worden gedaan en dat de indiener van het verzet daarbij kan vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. Ook in de brief waarbij een afschrift van deze uitspraak aan belanghebbende is toegezonden, heeft de Rechtbank belanghebbende gewezen op de mogelijkheid bij het eventueel indienen van een verzetschrift aan te geven of zij haar verzet mondeling wil toelichten op een zitting van de Rechtbank.
3.1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van 4 juni 2010 verzet gedaan. Zij heeft zich in het verzetschrift niet uitgelaten over een eventuele wens om te worden gehoord. De Inspecteur heeft zich schriftelijk uitgelaten over de gronden van het verzet en geconcludeerd tot afwijzing van het gedane verzet. Een afschrift van diens reactie is aan belanghebbende toegezonden. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard zonder belanghebbende te hebben gehoord.
3.2. De klachten strekken onder meer ten betoge dat de Rechtbank niet tot ongegrondverklaring van het door belanghebbende gedane verzet had mogen overgaan alvorens haar in de gelegenheid te stellen te worden gehoord.
3.3. Ingevolge artikel 24a, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) wordt, indien de bedragen van een belastingaanslag en van een voor bezwaar vatbare beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd op één aanslagbiljet zijn vermeld, een bezwaarschrift tegen de belastingaanslag geacht mede te zijn gericht tegen de boete, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt. Deze bepaling is ingevolge het bepaalde in artikel 26b, lid 2, van de AWR van overeenkomstige toepassing bij het instellen van beroep bij de rechtbank, en naar haar strekking eveneens van overeenkomstige toepassing bij het doen van verzet.
Aangezien uit het bezwaarschrift, het beroepschrift of andere stukken van het geding niet blijkt dat belanghebbende tegen de boete geen rechtsmiddelen heeft willen aanwenden, moet het ervoor worden gehouden dat ook de boete in de onderhavige bezwaar- en beroepsfase in geding was en dat de uitspraak op bezwaar alsmede de uitspraak van de Rechtbank van 4 juni 2010 mede betrekking hebben op de boete.
3.4.1. Ingevolge artikel 8:55, lid 3, tweede volzin, van de Awb kan, indien de indiener van het verzet daarom niet heeft gevraagd, de rechtbank hem in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Deze bepaling is ingevoerd naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 2 december 1992, nr. 28630, BNB 1993/64, en strekt ertoe om in gevallen waarin het geding voor de rechtbank (mede) betrekking heeft op een administratieve sanctie waarop artikel 6 EVRM van toepassing is, te verzekeren dat de indiener van het verzetschrift die bij het indienen van het verzet niet gevraagd heeft om te worden gehoord, daartoe niettemin overeenkomstig het EVRM in de gelegenheid wordt gesteld (zie Kamerstukken II 1992/93, 22495, nr. 12, blz. 64-65).
3.4.2. In het hiervoor in 3.4.1 vermelde arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ingeval in de desbetreffende aanslag een verhoging is begrepen, de rechter niet overgaat tot het doen van een uitspraak tot ongegrondverklaring van het verzet dan nadat hij de belanghebbende in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord (vgl. ook HR 24 juni 2005, nr. 40782, LJN A8184, BNB 2005/307). In dit verband heeft de Hoge Raad betekenis toegekend aan de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM), volgens welke van een bij het bij het EVRM gewaarborgd recht - uitdrukkelijk of stilzwijgend - afstand kan worden gedaan, doch dat de rechter dit feit alsdan moet vaststellen (vgl. rechtsoverweging 3.4 van het hiervoor in 3.4.1 vermelde arrest van 2 december 1992).
3.4.3. Uit de rechtspraak van het EHRM, in het bijzonder de arresten van 23 november 2006, no. 73053/01, Jussila tegen Finland, BNB 2007/150, en van 22 juli 2008, no. 40199/02, Kallio tegen Finland, volgt dat in gevallen waarin een bestuurlijke sanctie in belastingzaken in geding is, het recht op een (openbare) zitting niet in alle gevallen hoeft te zijn gegarandeerd, met name niet in die gevallen waarin duidelijk is dat de aard en de inhoud van de zaak alsmede de wijze waarop het proces tot dan toe is verlopen, niet nopen tot het (alsnog) houden van een zitting. Deze uitleg van artikel 6 EVRM dient gelet op het hiervoor in 3.4.1 overwogene door te werken naar de toepassing van de in artikel 8:55, lid 3, tweede volzin, van de Awb neergelegde regeling van het horen in de verzetprocedure, hetgeen aanleiding vormt om gedeeltelijk terug te komen van de hiervoor in 3.4.2 vermelde arresten. De Hoge Raad is thans van oordeel dat de rechter in een geschil over een bestuurlijke boete niet in alle gevallen gehouden is de belanghebbende ambtshalve in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord naar aanleiding van diens verzet, maar slechts in die gevallen waarin het vereiste van een behoorlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM daartoe aanleiding geeft.
3.4.4. Uit de uitspraak van de Rechtbank blijkt niet dat zij heeft onderkend dat een verzuimboete in geding was, zodat reeds hierom niet kan worden aangenomen dat de Rechtbank de hiervoor in 3.4.3 omschreven beoordeling heeft gemaakt bij haar kennelijke beslissing om belanghebbende niet in de gelegenheid te stellen om over het verzet te worden gehoord. Evenmin heeft de Rechtbank in de bestreden uitspraak vastgesteld dat belanghebbende uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht om over het verzet te worden gehoord. De uitspraak van de Rechtbank kan daarom niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Over de kosten van het verzet bij de Rechtbank dient de verwijzingsrechtbank te beslissen.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
verwijst het geding naar de Rechtbank te Arnhem ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 448, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1784 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2011.
Beroepschrift 23‑09‑2011
In antwoord op uw brief van 1 oktober jl, berichten wij u als volgt:
Een verleende mandaat tot het instellen van cassatie voegen wij hierbij.
De bezwaren omschrijven wij als volgt;
Wij zijn het met een aantal stellingen door de belastingdienst in haar verweer van 10 augustus 2010 niet eens. (bijlage 1)
Op 5 januari 2010 wordt belanghebbende een Kennisgeving toegestuurd van vervallen van uitstel van betaling m.b.t. de Aanslag vennootschapsbelasting 2006 ([001]) (bijlage 2)
In het verweer wordt gesteld dat gemachtigde op 10 februari 2010 telefonisch overleg heeft gepleegd met de afdeling inning. Belanghebbende is echter op 10 februari door […] is gebeld met de mededeling dat er op 19 november 2009 een brief was verstuurd aan [A] B.V. met de mededeling dat het bezwaar tegen de aanslag Vennotshapsbelasting 2006 niet ontvankelijk was verklaard.
Een kopie van genoemde brief per fax door [B] ontvangen en doorgestuurd naar [A] B.V. ( bijlage 3)
Genoemde brief van de belastingdienst is door [A] B.V. niet ontvangen. Op tijd reageren was dus niet mogelijk.
Op de brief van 5 januari heeft belanghebbende diverse malen gecorrespondeerd met de afdeling Inning, [C] c.q. [D] ( bijlage 4, brief 18 januari ) U te wijzen op tekst ‘VpB aanslag [001] is geen betalingsregeling noodzakelijk daar deze ambthalve aanslag nog in behandeling is.’
In het verweer van de belastingdienst van 10 augustus 2010 wordt gesteld op pagina 2 onderste alinea, dat gemachtigde heeft nagelaten om nader informatie te verkrijgen, is niet juist, belanghebbende is al in december gaan corresponderen over VpB 2003, niet wetende dat VpB 2006 al definitief ambtshalve was afgehandeld door de belastingdienst. (zie bijlage brief 17 december, 15 januari en 4 februari. (bijlage 5)
In het verweer van de inspecteur onder punt 3 wordt gesteld, dan aan belanghebbende andere vragen zijn gesteld dan aan haar dochter-vennootschap en zijn dan ook anders beantwoord. Echter aan belanghebbende zijn geen vragen gesteld m.b.t 2006 ( zie brief van[E] van 20 mei 2009, (bijlage 6)
Met de zinsnede in de brief van 22 februari ‘verzoeken wij u om af te zien van weer een rechtsgang’ Geven wij aan de intentie te hebben tot het indienen van bezwaar. ( zie bijlage 7 )
Verder tekenen wij bezwaar aan tegen de hoogte van de Ambtshalve aanslag 2006.
Dit hebben wij ook gedaan in onze brief van 11 september 2008.
Dit omdat [X] in de afgelopen jaren nimmer deze hoge bedragen aan resultaat heeft behaald: 2002 € 29.765 ; 2003 € 13.231 ; 2004 € 175 ; 2005 € 26.223 ; 2006 € 11.956 ( Bijlage 8)
Conclusie: Het is verre van logisch dat het resultaat van de Ambtshalve aanslag de omzet van het jaar 2006 overstijgt.
Op 18 maart tekent gemachtigde formeel beroep aan tegen de uitspraak van de belastingdienst bij het Gerechtshof te Den Bosch.
Op 23 maart ontvangt gemachtigde bericht van Den Bosch dat het beroep door is gestuurd naar de Rechtbank te Haarlem.
31 Maart ontvangt gemachtigde een brief met vragen van de rechtbank Haarlem.
Op 4 juni ontvangt gemachtigde een brief van de rechtbank Haarlem met de mededeling dat er niet is gereageerd op de vragen van 31 maart en dat er uitspraak is gedaan. Maar dat er binnen zes weken verzet tegen de uitspraak kan worden ingediend.
Op vijf juli heeft gemachtigde binnen de getelde termijn verzet aangetekend en alsnog de gevraagde stukken aangeleverd. Wij hebben het vermoeden, dat deze toegezonden stukken niet inhoudelijk zijn beoordeeld.
Op 11 august ontvangt gemachtigde wederom een brief van de Rechtbank Haarlem met een kopie van het verweer van de belastingdienst. Met de mededeling dat indien u vragen hebt, kunt u contact opnemen met de administratie van de rechtbank op het hierboven vermelde doorkiesnummer!
Hierop is door ons niet gereageerd omdat wij in de veronderstelling waren hierover nog gehoord te worden en hebben niet aangenomen hierop bezwaar te moeten aantekenen. ( bijlage 9 ).
Anders zou er gestaan hebben, Indien u het hiermee niet eens bent, wordt u in de gelegenheid gesteld hierop verweer in te dienen!
Met betrekking tot het verweer van de belastingdienst wordt ook daar de inhoud van bezwaar ambthalve aanslag die definitief is geworden niet besproken, inhoudelijke beoordeling vindt de inspecteur niet aan de orde en gaat hier niet op in.
[A] B.V. bestaat slechts uit een klein team van medewerkers, waarvan ondergetekende verantwoordelijk is voor [X] B.V. Door een zeer ernstige ziekte van een dochter was [F] uit het lood geslagen en niet in staat om zijn werkzaamheden voor 100 % uit te voeren. Dientengevolge zijn o.a. de vragen van de Rechtbank van 31 maart 2010 niet beantwoord.
Hiervoor biedt ondergetekende zijn excuses aan.
Resumé:
Ambtshalve aanslag [X] 2006
Definitieve aangifte 2006
Door belastingdienst definitief maken van ambtshalve aanslag.
Met betrekking tot de aangifte zijn nooit door de inspecteur inhoudelijke vragen gesteld.
Enkel en alleen op vormfouten is nu beslist tijdens de beroepsfase. Hetgeen wij ten zeerste betreuren.
Wij zijn van mening dat belanghebbende en gemachtigde gehoord dienen te worden.
Wij verzoeken u hierbij om alsnog tot hoorzitting over te gaan om de afhandeling van de aanslagen Moeder / Dochter door de inspecteur gelijk te laten behandelen.
Indien u meer informatie wenst om tot een juiste behandeling en beoordeling te komen, zijn wij daar natuurlijk toe bereid.
Degene die beroep in cassatie instelt moet een afschrift van deze uitspraak bij het beroepschrift overleggen. Ook moet het beroepschrift ondertekentd zijn en in ieder geval het volgende vermelden:
- —
de naam en het adres van de indiener;
- —
een dagtekening;
- —
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep is gericht;
- —
de gronden van het beroep.
De indiener van het beroep in cassatie moet griffierecht betalen. Voor de betaling hiervan stuurt de griffier van de Hoge Raad aan de indiener van het beroep een nota griffierecht.
Het is mogelijk om in het beroep in cassatie de Hoge Raad te verzoeken de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.