HR, 24-11-2020, nr. 18/04861
ECLI:NL:HR:2020:1876
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-11-2020
- Zaaknummer
18/04861
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1876, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑11‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1110
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0371 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 24‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Onttrekking van minderjarige aan wettig gezag door 16-jarig meisje mee te nemen naar woning van broer van 20-jarige verdachte in Duitsland en meisje gedurende 8 weken onderdak te bieden, waarna vader van verdachte beslissing neemt om naar Ter Apel in Nederland te gaan, art. 279.1 Sr. Heeft verdachte in Nederland in zodanige zin bijgedragen aan scheiding tussen minderjarig meisje en haar moeder dat hij meisje aan wettig gezag heeft onttrokken? Van onttrekken aan wettig gezag over minderjarige gesteld gezag a.b.i. art. 279.1 Sr kan sprake zijn indien verdachte in zodanige mate heeft bijgedragen aan scheiding tussen minderjarige en haar moeder, waardoor deze buiten gezag van haar moeder kwam te verkeren, dat kan worden gezegd dat verdachte die minderjarige aan wettig gezag heeft onttrokken ex art. 279.1 Sr (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BM3959). Uit ‘s hofs bewijsvoering kan niet z.m. worden afgeleid welke gedragingen verdachte in Nederland heeft verricht, zodat niet kan worden beoordeeld of door verdachte in Nederland verrichte gedragingen in zodanige mate hebben bijgedragen aan scheiding tussen aangeefster en haar moeder dat hij minderjarige aangeefster te Ter Apel althans in Nederland aan wettig gezag heeft “onttrokken” a.b.i. art. 279.1 Sr. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/04861
Datum 24 november 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 november 2018, nummer 21-006896-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V. Senczuk, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte in Nederland in zodanige zin heeft bijgedragen aan de scheiding tussen de aangeefster [betrokkene 1] en haar moeder dat hij [betrokkene 1] aan het wettig over haar gestelde gezag heeft onttrokken.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 18 mei 2016 tot en met 13 september 2016 te Ter Apel , althans in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 2000), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag (te weten het gezag van haar moeder), immers heeft verdachte voornoemde [betrokkene 1] vanaf Duitsland meegenomen naar Nederland en (aldus) voornoemde [betrokkene 1] zodanig feitelijk buiten de invloedssfeer van haar moeder gebracht, dat de uitoefening van het gezag haar moeder onmogelijk was geworden.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 14 september 2016, nummer PL0100-2016262656-1, opgenomen op pagina 12 tot en met 20 van het dossier met nummer 2016262656, voor zover inhoudende:
als verklaring van aangeefster [betrokkene 1]
In Duitsland ben ik ook al een keer weggelopen, dat was nadat ik twee maanden bij [verdachte] (het hof begrijpt telkens: verdachte) was. De tweede keer dat ik er vandoor ben gegaan is hij naar de kinderbescherming gekomen en zelfs daar heeft hij mij geslagen en heeft hij mij meegenomen.
U vraagt mij in hoeverre [verdachte] mij onder dwang heeft meegenomen. Dat gebeurde alleen met praten. Ik kreeg dan het gevoel dat ik het moest. Als hij mij iets vroeg en ik zou nee zeggen dan ging hij mij slaan of hij zei: ‘Wat nee?’
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige bij de raadsheer-commissaris van 31 juli 2018, voor zover inhoudende:
als verklaring van getuige [betrokkene 1]
[verdachte] heeft mij in mei 2016 meegenomen naar Essen , naar zijn broer. Mijn moeder wist niet dat ik met [verdachte] meeging. Zij heeft ook geen toestemming daarvoor gegeven. [verdachte] heeft mij overtuigd om mee te gaan, maar het was ook een beetje mijn beslissing. Hij is gewoon naar mijn verblijfplaats gekomen, samen met zijn broer. Toen ze er waren, zei hij: “Zullen we samen naar Essen gaan?" Ik heb dat van tevoren niet met mijn moeder besproken. Ik was een maand met hem en zijn familie samen. Ik weet het niet precies, ik had toen geen mobiel. De vader van [verdachte] nam de beslissing om naar Ter Apel te gaan. U houdt mij voor dat [verdachte] 20 jaar was en ik 16 en vraagt in hoeverre het een evenwichtige relatie was. Het gaat, maar niet zo. Wat hij zei moest je doen. Het klopt dat er ook sprake was van mishandeling. [verdachte] en zijn vader hebben besloten naar Nederland te gaan. Ik wou zelf niet beslist naar een ander land. Ik weet niet of ik vrijwillig meegegaan ben naar Nederland. Ik was samen met de familie. Ik heb niet 'nee' gezegd maar ik was niet vrij om iets te zeggen.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige bij de raadsheer-commissaris van 31 juli 2018, voor zover inhoudende:
als verklaring van getuige [betrokkene 2]
Ik ben de moeder van [betrokkene 1] . Vanaf dat ze zes jaar was had ik alleen het ouderlijk gezag. [betrokkene 1] was in mei 2016 acht weken vermist. Toen werd ze naar huis gebracht. In de zomervakantie werd ze weer opgehaald door [verdachte] . Ik heb niet toegestemd in het vertrek van [betrokkene 1] met [verdachte] . Zij en [verdachte] hebben mij niet om toestemming gevraagd. Ik was het er niet mee eens, omdat ik wilde dat ze naar school ging, ze was minderjarig. Ik kende hem ook niet.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 15 september 2016, nummer 2016262656, opgenomen op pagina 53 t/m 63 van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende:
als verklaring van verdachte
Ik heb [betrokkene 1] op Facebook ontmoet. Ik vroeg haar of zij samen met mij wilde zijn. Dat vond zij geen probleem. Ze vroeg of ik haar kon halen. Ik ben daar naar toe gegaan. De eerste keer is zij met mij mee gegaan. Ze is toen een maand of anderhalve maand bij mij geweest. Zij is toen weggegaan en naar de politie gegaan. Zij heeft mij toen weer geschreven en ik heb haar toen opgehaald. [betrokkene 1] is zestien. Haar geboortedatum is in 2000. Ik had haar niet mee mogen nemen.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“De raadsman heeft namens verdachte bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte niet in beslissende of aanzienlijke mate het vertrek uit Duitsland en de komst naar Nederland heeft bepaald, dat er geen sprake was van een machtsverhouding tussen verdachte en aangeefster en dat er sprake is van een gering leeftijdsverschil tussen verdachte en aangeefster. De verdediging stelt zich op het standpunt dat aangeefster uit vrije wil met verdachte is meegegaan naar Nederland en dat zij zichzelf heeft onttrokken aan het gezag.Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.In mei 2016 heeft verdachte ( [verdachte] ) aangeefster ( [betrokkene 1] ), destijds 16 jaar oud, opgehaald en meegenomen naar Essen (de Hoge Raad begrijpt: Essen in de Bondsrepubliek Duitsland), naar de woning van zijn broer. De moeder van aangeefster, alleen belast met het ouderlijk gezag over haar minderjarige dochter, wist niet dat haar dochter met verdachte meeging en heeft daarvoor ook geen toestemming gegeven. Als haar om toestemming was gevraagd had ze die niet gegeven, omdat zij wilde dat aangeefster naar school ging, ze was minderjarig, en zij [verdachte] ook niet kende. Aangeefster heeft ongeveer acht weken bij [verdachte] verbleven. Eenmaal teruggekeerd naar huis is aangeefster voor een korte tijd in een jeugdinstelling opgenomen, waarna verdachte haar voor een tweede keer heeft opgehaald en meegenomen.Uit de verklaring van aangeefster tegenover de raadsheer-commissaris volgt, zakelijk weergegeven:Mijn moeder wist niet dat ik met [verdachte] meeging. [verdachte] heeft mij overtuigd om mee te gaan, maar het was ook een beetje mijn beslissing. Hij is gewoon naar mijn verblijfplaats gekomen, samen met zijn broer. Toen ze er waren zei hij: “Zullen we samen naar Essen gaan?” Ik heb dat van tevoren niet met mijn moeder besproken. Ik was een maand met hem en zijn familie samen. Ik weet het niet precies, ik had toen geen mobiel. De vader van [verdachte] nam de beslissing om naar Ter Apel te gaan. U houdt mij voor dat [verdachte] 20 jaar was en ik 16 en vraagt in hoeverre het een evenwichtige relatie was. Het gaat, maar niet zo. Wat hij zei moest je doen. Het klopt dat er ook sprake was van mishandeling. [verdachte] en zijn vader hebben besloten naar Nederland te gaan. Ik wou zelf niet beslist naar een ander land. Ik weet niet of ik vrijwillig meegegaan ben naar Nederland. Ik was samen met de familie. Ik heb niet 'nee' gezegd maar ik was niet vrij om iets te zeggen.Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij aangeefster niet had mogen meenemen. Hij heeft haar op Facebook ontmoet en gevraagd of zij samen met hem wilde zijn. Dat vond zij volgens hem ‘geen probleem’. Toen zij hem vroeg om hem op te halen is hij naar haar toegegaan. Hij heeft haar meegenomen en aangeefster is toen een maand of anderhalve maand bij hem geweest. De tweede keer is hij ook naar haar toegegaan en heeft hij haar opgehaald. Verdachte weet dat aangeefster 16 jaar oud is en dat zij in het jaar 2000 is geboren.Vooropgesteld wordt dat in beginsel elk doen verkeren van een minderjarige buiten het wettig gezag of bevoegd opzicht kan worden beschouwd als het ‘onttrekken’ van deze minderjarige in de zin van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht. In het geval de minderjarige zelf bijdraagt aan de onttrekking is het voor de beoordeling van de ‘onttrekking’ van belang of verdachte in zodanige mate heeft bijgedragen aan de scheiding tussen de minderjarige en haar ouders, waardoor deze buiten het gezag van haar ouders kwam te verkeren, dat kan worden gezegd dat de verdachte die minderjarige aan het wettig gezag heeft onttrokken.Het hof is van oordeel dat verdachte door zijn handelen in zodanige mate heeft bijgedragen aan de scheiding tussen aangeefster en haar moeder dan wel de jeugdinstelling, dat hij de minderjarige aangeefster aan het wettig gezag en aan het opzicht heeft onttrokken. Verdachte heeft gebruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin aangeefster verkeerde en heeft haar - deels tegen haar wil - gedurende lange tijd onderdak geboden. Dat het initiatief in eerste instantie niet bij verdachte lag, doet aan het voorgaande niet af.Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.”
2.3
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 279 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarom moet worden aangenomen dat de in de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag’ zijn gebruikt in de betekenis die die woorden hebben in die bepaling. Van zulk onttrekken kan in het geval als het onderhavige sprake zijn indien de verdachte in zodanige mate heeft bijgedragen aan de scheiding tussen de minderjarige en haar moeder, waardoor deze buiten het gezag van haar moeder kwam te verkeren, dat kan worden gezegd dat de verdachte die minderjarige aan het wettig gezag heeft onttrokken in de zin van artikel 279 lid 1 Sr (vgl. HR 4 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3959).
2.4
Uit de bewijsvoering van het hof kan niet zonder meer worden afgeleid welke gedragingen de verdachte in Nederland heeft verricht, zodat niet kan worden beoordeeld of door de verdachte in Nederland verrichte gedragingen in zodanige mate hebben bijgedragen aan de scheiding tussen de aangeefster en haar moeder dat hij de minderjarige aangeefster te Ter Apel althans in Nederland aan het wettig gezag heeft “onttrokken” als bedoeld in artikel 279 lid 1 Sr.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede cassatiemiddel niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2020.