Hof Den Haag, 24-08-2016, nr. 200.182.433/01
ECLI:NL:GHDHA:2016:2674, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
24-08-2016
- Zaaknummer
200.182.433/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:2674, Uitspraak, Hof Den Haag, 24‑08‑2016; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2018:2877
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2385, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2016-0247
PS-Updates.nl 2016-0213
Uitspraak 24‑08‑2016
Inhoudsindicatie
De man dient aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 285.000,- ter zake de verdeling.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 24 augustus 2016
Zaaknummer : 200.182.433/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-6633 en FA RK 15-2841
Zaaknummer rechtbank : C/10/457307 en C/10/473927
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Erik te Dordrecht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. K. el Joghrafi te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 22 december 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 2 oktober 2015 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 9 februari 2016 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de vrouw op 21 januari 2016 een V-formulier van 19 januari 2016 met bijlage ingekomen.
De zaak is op 1 juli 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van de man.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Ter zitting is namens de vrouw haar grief met betrekking tot het van toepassing zijnde Marokkaanse recht op de eerste tien jaren van het huwelijk, waarin het vorderingsrecht van de vrouw op de schadevergoeding is ontstaan, ingetrokken.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, de echtscheiding uitgesproken tussen partijen, gehuwd op 17 mei 2000 te Rotterdam. Voorts is het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarige kinderen van partijen beëindigd en is de vrouw alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarigen belast. Ten slotte is bepaald dat de vrouw met ingang van de datum van de bestreden beschikking huurster zal zijn van de woning aan [adres] te [plaats] . De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behalve ten aanzien van de echtscheiding. Het verzoek van de vrouw ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de afwijzing van het verzoek van de vrouw ten aanzien van de huwelijksgoederengemeenschap.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, bij (het hof begrijpt) beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
het initiële verzoek van de vrouw in te willigen en te bepalen dat de man aan de vrouw € 570.000,- dient te betalen;
de woning aan [adres] te [plaats] (Marokko), de boerderij met stuk grond en vee te Marokko, de flat met meerdere appartementen te Marokko, de autowasserij/garage te Marokko en overig vermogen te Marokko toe te delen aan de vrouw;
de man te verplichten tot verstrekking van de volgende bescheiden binnen één maand na de te dezen te geven beschikking, op last van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-:
- afschriften van alle bankrekeningen van de man te Marokko over de afgelopen 5 jaar;
- uittreksels uit het kadaster te Marokko, over de afgelopen 5 jaar, aangaande de registergoederen op naam van de man en op naam van zijn vader;
- uittreksels uit het kadaster te Marokko, aangaande het huis te [plaats] (Marokko), de boerderij met het stuk grond, de flat met meerdere appartementen, de autowasserij/garage en het hotel [naam hotel] te [plaats] , althans te Marokko, op naam van de man dan wel zijn vader;
- bewijsstukken van de koopsom en de levering van de registergoederen te Marokko op naam van de man dan wel zijn vader;
- bewijsstukken van de huuropbrengsten van de flat te Marokko;
- bewijsstukken van de winst uit onderneming uit de veehouderij te Marokko;
- bewijsstukken van de winst uit onderneming uit de autowasserij/garage te Marokko;
- bewijsstukken van de winst uit onderneming uit het Hotel [naam hotel] te Marokko.
Althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht;
De bestreden beschikking ten aanzien van het overige te bekrachtigen.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
4. De vrouw voert het volgende aan. Partijen zijn op 17 mei 2000 met elkaar gehuwd. De vrouw betwist niet dat op de eerste tien jaren van het huwelijk van partijen het Marokkaanse recht van toepassing is geweest op het huwelijksvermogensregime. Na verloop van deze tien jaren werd het Nederlands recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime. Zij stelt zich op het standpunt dat haar verzoek in eerste aanleg niet hoofdzakelijk betrekking had op een bedrag van € 570.000,- zijnde het restantbedrag dat is overgebleven van het totaalbedrag dat de vrouw had ontvangen als schadevergoeding. Zij stelt in eerste aanleg te hebben verzocht om een verdeling. Voorts is zij van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man haar stellingen ten aanzien van de door hem van haar ontvangen gelden gemotiveerd heeft betwist. Ook betwist zij dat zij haar stellingen met betrekking tot hetgeen waaraan de gelden zijn besteed onvoldoende heeft onderbouwd. Ten slotte is zij van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen mogelijkheid is om de wijze van verdeling te gelasten als gevolg waarvan haar verzoek dienaangaande is afgewezen.
5. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw bij de rechtbank uitsluitend het bedrag ter zake de schadevergoeding, te weten € 570.000,- gevorderd heeft van de man. Uit de door de vrouw overgelegde bankafschriften blijkt dat een aantal bedragen op zijn rekening is overgemaakt, waarbij specifiek is aangegeven waarvoor het bedrag bestemd was. Dit betreft een bedrag van in totaal € 28.734,-. Deze gelden zijn volledig aangewend ten behoeve van het gezin van partijen. De overige opnamen en stortingen op de rekening van de vrouw zijn niet door de man verricht, aldus de man. De man merkt in dit verband op dat hem bekend is dat de vrouw ook veel geld heeft uitgeleend, onder andere aan familieleden. De man betwist de stellingen van de vrouw dat hij zaken zou hebben aangeschaft in Marokko. Ook betwist hij gelden van haar te hebben ontvangen.
6. Het hof overweegt als volgt. Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw de grieven betrekking hebbend op het toepasselijke recht op het huwelijksvermogensregime van partijen, ingetrokken. Hiermee is niet langer in geschil dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, het Marokkaanse recht gedurende de eerste tien jaren van het huwelijk van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en dat na het verstrijken van die periode het Nederlandse recht van toepassing is geworden op hun huwelijksvermogensregime.
7. Vast staat dat de vordering van de vrouw met betrekking tot de schadevergoeding als gevolg van het auto-ongeluk dat de man in 2007 heeft veroorzaakt, in 2007 is ontstaan, zodat deze vordering – nu het Marokkaanse recht geen enkele gemeenschap van goederen kent – tot haar privévermogen behoort. Voorts is tussen partijen niet in discussie dat met de uitbetaling van deze schadevergoeding in 2011, dus in de periode waarin de huwelijksgemeenschap bestond, de huwelijksgemeenschap gebaat is met de tot het eigen vermogen van de vrouw behorende bedrag van deze schadevergoeding van € 570.000,-. Op dat moment ontstond daardoor een vergoedingsrecht van de vrouw op de huwelijksgemeenschap van € 570.000,-. Het hof heeft de advocaten van partijen en de vrouw dit ter zitting voorgehouden en zij hebben met deze uitleg ingestemd.
8. Van de na uitbetaling van de schadevergoeding plaatsgevonden opnamen van contante gelden is niet gebleken dat de vrouw deze gelden heeft aangewend voor betaling van aan haar zijde opgekomen privéschulden. De vrouw heeft verklaard dat de voornoemde opnamen van de gelden door haar zijn gedaan, in het bijzijn van de man, waarna de man deze gelden in Marokko heeft geïnvesteerd, onder andere in onroerend goed. Namens de man zijn enkel deze investeringen in algemene zin betwist. Het hof gaat er dus vanuit dat de vrouw een vordering op de huwelijksgemeenschap heeft van € 570.000,-, welke schuld bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap in aanmerking moet worden genomen.
9. Wat betreft de omvang van de ontbonden gemeenschap heeft de advocaat van de man, namens hem, ter zitting verklaard dat er geen goederen zijn geregistreerd op naam van de man en aan de man toebehoren, die deel uitmaken van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Overige informatie ontbreekt. Gelet hierop is het hof niet in staat de huwelijksgemeenschap te verdelen. Het hof kan slechts de verdeling van de huwelijksgemeenschap vaststellen voor zover het hof beschikt over een deugdelijke beschrijving van de activa en passiva.
10. Het hof is van oordeel dat de man op grond van artikel 1:83 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan de vrouw nadere inlichtingen had moeten verstrekken omtrent zijn goederen (onder andere in Marokko) die deel uitmaken van de ontbonden huwelijksgemeenschap, nu de vrouw duidelijke aanwijzingen heeft gegeven dat er investeringen zijn gedaan, de man een door de vrouw gesteld zeer specifiek telefoongesprek met betrekking tot de door hem in Marokko gedane investeringen slechts bloot heeft ontkend en het hof niet aannemelijk acht dat de gelden – de ten bate van de gemeenschap gekomen uitkering van de schadevergoeding – in een zodanig kort tijdsbestek zijn verdampt.
11. Het hof is van oordeel dat de vrouw, op basis van de stellingen van de man dat er geen goederen zijn die als activa deel uitmaken van de ontbonden huwelijksgemeenschap, een rechtstreekse vordering heeft op de man van € 285.000,-, zijnde het deel van de vergoedingsvordering van de vrouw waarvoor de man draagplichtig is. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve te dien aanzien vernietigen en de man veroordelen tot betaling van € 285.000,- aan de vrouw.
12. Voorts is het hof van oordeel dat de man, gelet op de stellingen van de vrouw omtrent de bestedingen door de man uit de ten bate van de gemeenschap gekomen uitkering van de schadevergoeding en de blote ontkenning van de man daarvan, op grond van artikel 1:83 BW aan de vrouw inlichtingen dient te verstrekken met betrekking tot de stand van zijn vermogen gedurende de periode 2011 tot aan de datum van ontbinding van de gemeenschap, daaronder mede begrepen een verklaring ten overstaan van een notaris in Marokko welke goederen in deze periode zijn geregistreerd op naam van de man dan wel dat er in deze periode geen goederen op naam van de man zijn geregistreerd, binnen drie maanden na de datum van afgifte van de onderhavige beschikking, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-
13. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt de man om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw ter zake van het voldoen van de gemeenschapsschuld aan haar, te betalen een bedrag van € 285.000,-;
bepaalt dat de man aan de vrouw inlichtingen dient te verstrekken met betrekking tot de stand van zijn vermogen gedurende de periode 2011 tot aan de datum van ontbinding van de gemeenschap, daaronder mede begrepen een verklaring ten overstaan van een notaris in Marokko welke goederen in deze periode zijn geregistreerd op naam van de man dan wel dat er in deze periode geen goederen op naam van de man zijn geregistreerd, binnen drie maanden na de datum van afgifte van de onderhavige beschikking, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, L.F.A. Husson en B. Breederveld, bijgestaan door mr. M.M. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2016.