Hof Amsterdam, 09-08-2016, nr. 200.181.565/01 NOT
ECLI:NL:GHAMS:2016:3229
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
09-08-2016
- Zaaknummer
200.181.565/01 NOT
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:3229, Uitspraak, Hof Amsterdam, 09‑08‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 09‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Klacht tegen een notaris. Klager verwijt de notaris dat deze niet zorgvuldig is omgegaan met het depot dat op grond van artikel 6 van de akte van levering door klager is gestort. De klacht bestaat uit vier onderdelen: 1. de notaris heeft verzuimd een depotovereenkomst op te stellen; 2. de notaris heeft aan klager niet jaarlijks een opgave van de over het depot (te) ontvangen rente verstrekt; 3. het door de notaris in de conceptnota van afrekening gehanteerde rentepercentage van 1 procent is te laag, zodat de eindafrekening niet juist is; 4. de notaris heeft verzuimd een jaarlijks overzicht te verstrekken van de over het depot (te) ontvangen rente, terwijl de notaris wel beheer- en administratiekosten in rekening heeft gebracht. De kamer heeft klager in de klachtonderdelen 1 en 2 deels niet-ontvankelijk verklaard en deze klachtonderdelen deels gegrond verklaard en de klachtonderdelen 3 en 4 gegrond verklaard en aan de notaris de maatregel van berisping opgelegd. Het hof verklaart de klacht ongegrond wat betreft in de onderdelen 1 en 2 en verklaart klager niet-ontvankelijk in de klacht wat betreft de onderdelen 3 en 4.
Partij(en)
beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.181.565/01 NOT
nummer eerste aanleg : AL/2015/12
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 9 augustus 2016
inzake
mr. [naam],
notaris te [plaats],
appellant,
tegen
[naam],
wonend te [plaats],
geïntimeerde.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellant (hierna: de notaris) heeft op 9 december 2015 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 23 november 2015 (ECLI:NL:TNORARL:2015:46).
De kamer heeft in de bestreden beslissing geïntimeerde (hierna: klager) in de klachtonderdelen 1 en 2 deels niet-ontvankelijk verklaard en deze klachtonderdelen deels gegrond verklaard en de klachtonderdelen 3 en 4 gegrond verklaard en aan de notaris de maatregel van berisping opgelegd.
1.2.
De notaris heeft op 24 december 2015 een aanvullend beroepschrift - met bijlagen- ingediend.
1.3.
Klager heeft op 4 mei 2016 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.4.
De notaris heeft op 11 mei 2016 aanvullende producties in het geding gebracht.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 26 mei 2016. De notaris en klager zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd; de notaris aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.
2. Stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. Feiten
3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. De notaris heeft tegen de vaststelling van die feiten bezwaar gemaakt, in die zin dat volgens hem de weergave van de feiten niet volledig is. Het hof zal hiermee (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden.
3.2.
Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Klager heeft, in privé en in de hoedanigheid van bestuurder van [BV], op 15 december 2006 een woning met tankstation en overige opstallen in eigendom overgedragen aan Woningstichting “[naam]” (hierna: de woningstichting). De akte van levering is verleden voor de rechtsvoorganger van de notaris.
3.2.2.
De akte van levering bepaalt, voor zover van belang:
“(…)
Koopprijs
De koopprijs van het verkochte 1 bedraagt vierhonderd tien duizend euro (€.410.000,00) en de koopprijs van het verkochte 2 bedraagt driehonderdduizend euro (€.300.000,00) derhalve in totaal een bedrag van zevenhonderd tien duizend euro (€.710.000,00), welk totale bedrag door koper is voldaan door storting op een rekening waarover ik, notaris, de onvoorwaardelijke beschikking heb, en waarvan een gedeelte ad eenhonderd twintig duizend euro (€.120.000,00) door mij, notaris, in depot zal worden gehouden, zulks ter nakoming van en onder de bepalingen zoals hierna in artikel 6 vermeld.
(…)
Artikel 6.
(…)
Bodemsanering
Partijen komen overeen dat koper opdrachtgever zal zijn voor de sanering van het verkochte terwijl de kosten van sanering van het verkochte voor rekening zijn van de verkoper en zullen worden voldaan uit het gemelde bij mij, notaris, in depot geplaatste bedrag ad eenhonderd twintig duizend euro (€.120.000,00). Indien de kosten van sanering lager zijn dan laatstgemeld bedrag wordt het resterende bedrag aan verkoper uitgekeerd. Indien de kosten van sanering hoger zijn dan laatstgemeld bedrag zal verkoper al het meerdere rechtstreeks aan koper voldoen.
(…)”
3.2.3.
Per 1 januari 2007 heeft de notaris het protocol van zijn rechtsvoorganger overgenomen.
3.2.4.
De notaris heeft op 1 juli 2014 in het kader van de afwikkeling van de bodemsanering een conceptnota van afrekening van het onder 3.2.2. bedoelde depot inclusief rente en notariskosten opgesteld. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen het bedrag van de rente en de kosten.
3.2.5.
Klager en de woningstichting zijn in maart 2016 overeengekomen dat zij (onderling) ten aanzien van het depot een (fictieve) rente hanteren die is gebaseerd op spaarrentetarieven en dat het depot wordt vrijgegeven aan de woningstichting. De notaris en de woningstichting zijn overeengekomen dat de notaris aan de woningstichting het depotbedrag uitkeert, rekening houdend met een reële rente- en onkostenvergoeding. De notaris heeft het depotbedrag op of rond 19 april 2016 aan de woningstichting uitgekeerd, vermeerderd met rente en met aftrek van kosten.
4. Standpunt van klager
Klager verwijt de notaris - kort samengevat - dat deze niet zorgvuldig is omgegaan met het depot dat destijds op grond van artikel 6 van de akte van levering door klager is gestort. De klacht bestaat uit de navolgende onderdelen.
1. De notaris heeft verzuimd een depotovereenkomst op te stellen.
2. De notaris heeft aan klager niet jaarlijks een opgave van de over het depot (te) ontvangen rente verstrekt.
3. Het door de notaris in de conceptnota van afrekening gehanteerde rentepercentage van 1 procent is te laag, zodat de eindafrekening niet juist is.
4. De notaris heeft verzuimd een jaarlijks overzicht te verstrekken van de over het depot (te) ontvangen rente, terwijl de notaris wel beheer- en administratiekosten in rekening heeft gebracht.
5. Standpunt van de notaris
De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.
6. Beoordeling
Klachttermijn
6.1.
De notaris heeft ten aanzien van klachtonderdelen 1 en 2 aangevoerd dat klager daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat klager niet binnen de termijn van drie jaar als bedoeld in artikel 99 lid 15 van de Wet op het notarisambt (Wna) over de desbetreffende gedragingen heeft geklaagd.
6.2.
Het hof is van oordeel dat de klachtonderdelen 1 en 2 betrekking hebben op een beweerd nalaten door de notaris dat voortduurde tijdens de termijn van drie jaar vóór het indienen van de klacht. De klachttermijn van drie jaar was daarom niet verstreken op het moment dat klager zijn klacht op 9 december 2014 bij de kamer indiende, zodat klager in deze klachtonderdelen ontvankelijk is.
Klachtonderdeel 1: depotovereenkomst
6.3.
Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat het vanwege de omvang van het depotbedrag en de relatief lange looptijd van het depot op de weg van de notaris had gelegen om een depotovereenkomst op te stellen toen klager de notaris verzocht om informatie over het depot en de notaris bemerkte dat zijn voorganger geen depotovereenkomst had opgemaakt.
6.4.
De notaris heeft onder meer aangevoerd dat de akte van levering, voor zover deze bepalingen met betrekking tot het depot bevat, is op te vatten als een depotovereenkomst. De notaris heeft daarom geen aanleiding gezien om alsnog een depotovereenkomst op te stellen.
6.5.
Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval de depotovereenkomst besloten lag in de akte van levering en dat er voor de notaris geen bijzondere reden bestond om alsnog een afzonderlijke depotovereenkomst op te stellen toen klager verzocht om informatie over het depot. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel 2: jaaropgave rente
6.6.
Volgens klager heeft de notaris verzuimd om jaarlijks een opgave van de over het depot te ontvangen rente aan klager te verstrekken, terwijl de notaris daartoe wel gehouden was.
6.7.
De notaris heeft onder meer aangevoerd dat het voor notarissen niet gebruikelijk is om een jaarlijkse opgave van de over een depotbedrag ontvangen rente te verstrekken.
6.8.
Het hof stelt voorop dat het in de notariële praktijk geen regel of gebruik is om jaarlijks een opgave van de ontvangen rente over een depot aan de rechthebbende(n) op dat depot te verstrekken. Bijzondere omstandigheden die maken dat er voor de notaris reden was om ten aanzien van het onderhavige depot wel jaarlijks een overzicht te verstrekken, zijn niet aannemelijk geworden. Dat de notaris bedoelde opgaven niet heeft verstrekt, is daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het klachtonderdeel is ongegrond. Het voorgaande laat onverlet dat de notaris wel achteraf, toen het depot tot uitkering kwam, moest kunnen verantwoorden welke rente hij over het depot had ontvangen.
Klachtonderdelen 3 en 4: rente en kosten
6.9.
De notaris heeft bij de onder 3.2.4. genoemde afrekening rekening gehouden met een rente van één procent per jaar over het depot. Klager heeft aangevoerd dat de notaris over het depot vanaf 2007 een hogere rente heeft ontvangen. Het gaat volgens klager niet aan dat de notaris wel kosten voor werkzaamheden in rekening brengt, terwijl hij minder rente vergoedt dan hij zelf heeft gekregen.
6.10.
Volgens de notaris is het rentepercentage dat klager wil hanteren, veel te hoog, aangezien over het depot geen wettelijke rente of de hoogst mogelijke spaarrente is ontvangen. Verder heeft de notaris wel degelijk kosten moeten maken in het kader van het beheer van het depot en is het gebruikelijk dat deze kosten in rekening worden gebracht.
6.11.
Naar het oordeel van het hof heeft klager bij deze klachtonderdelen geen belang (meer). Gebleken is dat het depotbedrag en de daarover ontvangen rente aan de woningstichting toekwam, ter betaling van de schuld van klager aan de woningstichting. Voor de betaling van die schuld hebben klager en de woningstichting in hun onderlinge verhouding afgesproken dat het depotbedrag wordt vermeerderd met de (hoogste spaar)rente die volgens klager daarover moest worden berekend. Dat brengt mee dat klager geen belang (meer) heeft bij de klacht over de hoogte van de rente over het depotbedrag. Dat de woningstichting tegenover de notaris genoegen neemt met de uitkering van een lagere rente, raakt klager niet. Verder komen de kosten van de notaris met betrekking tot het depot ten laste van de woningstichting en niet ten laste van klager, zodat klager ook op dit punt geen belang (meer) heeft bij zijn klacht. Het hof zal daarom klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in deze klachtonderdelen.
6.12.
Nu het hof tot een andere beslissing komt dan de kamer, zal het hof de beslissing van de kamer vernietigen.
6.13.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.14.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7. Beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht ongegrond wat betreft in de onderdelen 1 en 2;
- verklaart klager niet-ontvankelijk in de klacht wat betreft de onderdelen 3 en 4.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los, A.M.A. Verscheure en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2016 door de rolraadsheer.