Hof 's-Hertogenbosch, 23-03-2022, nr. 20-002830-20
ECLI:NL:GHSHE:2022:1048
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
23-03-2022
- Zaaknummer
20-002830-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:1048, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 23‑03‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:303
Uitspraak 23‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep
Parketnummer : 20-002830-20
Uitspraak : 23 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ´s-Hertogenbosch, van 16 december 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-292568-20 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, met aftrek van voorarrest. Tevens is gevorderd dat aan de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen zal worden ontzegd voor de duur van 6 maanden.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is gevorderd dat deze geheel zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en ten aanzien van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is gevorderd dat deze tot de duur van150 dagen zal worden toegewezen.
Door en namens verdachte is primair verzocht om verdachte integraal van het tenlastegelegde vrij te spreken. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij is naar voren gebracht dat verdachte bereid is een schadevergoeding te betalen. Ten aanzien van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is primair verzocht deze af te wijzen en subsidiair om te volstaan met een verlenging van de proeftijd dan wel deze te beperken tot 30 dagen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
Primair hij op of omstreeks 6 oktober 2020 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan de ambtenaren [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (respectievelijk brigadier en hoofdagent van de politie Eenheid Oost-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten tijdens een staandehouding en/of aanhouding van verdachte, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met voormeld opzet, terwijl voornoemde verbalisanten hem, verdachte, als bestuurder van een auto (te weten een Mercedes-Benz met het kenteken [kenteken] ,) door het geopende raam aan de bestuurderszijde vast hadden,
- met de door hem, verdachte, bestuurde auto gas heeft gegeven en is/heeft opgetrokken en/of
- terwijl die verbalisanten hem aldus vasthielden en aan hem hingen en nog bleven hangen die auto in beweging heeft gebracht en richting hun (onopvallend) dienstvoertuig heeft gestuurd/gereden
- waardoor en/of waarna voornoemde verbalisanten in de richting van en/of (vervolgens) met kracht tegen het openstaande bijrijdersportier van hun (onopvallend) dienstvoertuig geduwd werden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair hij op of omstreeks 6 oktober 2020 te Eindhoven de ambtenaren [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (respectievelijk brigadier en hoofdagent van de politie Eenheid Oost-Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door - toen voornoemde verbalisanten hem, verdachte als bestuurder van een auto (te weten een Mercedes-Benz met het kenteken [kenteken] ) hadden staande gehouden en/of aangehouden en daartoe verdachte door het geopende raam aan de bestuurderszijde hadden vastgepakt bij zijn linker arm
- met de door hem, verdachte, bestuurde auto op te trekken en/of gas te geven, en/of
- richting voornoemde verbalisanten en/of hun (onopvallend) dienstvoertuig te sturen
- waardoor voornoemde verbalisanten richting en/of (vervolgens) met kracht tegen het openstaande bijrijdersportier van hun (onopvallend) dienstvoertuig geduwd werden;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 oktober 2020 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan de ambtenaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (respectievelijk brigadier en hoofdagent van de politie Eenheid Oost-Brabant), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten tijdens een staandehouding en/of aanhouding van verdachte, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met voormeld opzet, terwijl voornoemde verbalisanten hem, verdachte, als bestuurder van een auto (te weten een Mercedes-Benz met het kenteken [kenteken] ,) door het geopende raam aan de bestuurderszijde vast hadden,
- met de door hem, verdachte, bestuurde auto gas heeft gegeven en is opgetrokken en
- terwijl die verbalisanten hem aldus vasthielden en aan hem hingen en nog bleven hangen die auto in beweging heeft gebracht
- waardoor en waarna voornoemde verbalisanten in de richting van en vervolgens met kracht tegen het openstaande bijrijdersportier van hun onopvallend dienstvoertuig geduwd werden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, district Helmond, mutatienummer PL2100-2020227971, gesloten d.d. 19 november 2020 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 94), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 oktober 2020 met bijlagen (pg. 8 t/m 13), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1]:
(pg. 8)
Ik wens aangifte te doen van poging doodslag dan wel poging zware mishandeling. Ik ben als politieagent werkzaam in de eenheid Oost-Brabant en ben te werk gesteld in het district Helmond met als standplaats basisteam Geldrop-Mierlo. Op dinsdag 06 oktober 2020 was ik samen met mijn collega [slachtoffer 2] belast met het zogeheten ‘MONO’ project. Ik was bestuurder van het dienstvoertuig waar wij in reden. De belangrijkste aandachtspunten waren: Als bestuurder van een motorvoertuig een mobiele telefoon vast houden, zich zodanig gedragen dat gevaar of hinder op de weg wordt veroorzaakt, kan worden veroorzaakt, excessief te snel rijden (30+), rijden onder invloed en het rijden over de vluchtstrook/vluchthaven.
Op dinsdag 06 oktober 2020, omstreeks 14:20 uur, reden wij achter een Mercedes-Benz, aan omdat deze met een te hoge snelheid over de N2 reed. Ik zag dat het kenteken van de Mercedes-Benz [kenteken] was.
(pg. 9)
Ik bracht ons dienstvoertuig tot stilstand naast de Mercedes-Benz. Ik zag dat de bestuurder een jonge man was met gemillimeterd haar. Ik ben uitgestapt en naar de bestuurderskant van de Mercedes-Benz gerend met het doel de bestuurder aan te houden. Ik zag dat mijn collega ook uitgestapt was en mij kwam assisteren. Ik zag dat het bijrijdersportier van ons dienstvoertuig open stond. Ik zag dat het raam van de bestuurdersportier van de Mercedes-Benz, open stond. Ik pakte de bestuurder vast bij zijn linkerarm. Ik hoorde dat de bestuurder riep: ‘Niks aan de hand, niks aan de hand’. Ik zag dat mijn collega de bestuurder ook vast had. Ik hoorde dat de motor van de Mercedes-Benz een ronkend geluid maakte alsof er gas gegeven werd. Ik voelde dat de Mercedes-Benz zijn snelheid opvoerde doordat deze vooruit begon te rijden, dit terwijl wij de bestuurder nog vast hielden. Ik voelde dat dit erg snel ging, ik zag dat wij richting het openstaande bijrijdersportier van ons dienstvoertuig geduwd werden. Ik was bang dat wij klem kwamen te zitten tussen de Mercedes-Benz en ons dienstvoertuig. Gezien de snelheid waarmee de bestuurder met de Mercedes-Benz wegreed was ik bang dat wij gemangeld werden tussen beide auto’s. Alles ging erg snel en nog voordat ik de bestuurder los kon laten voelde ik dat ik samen met mijn collega tegen de binnenkant van het openstaand portier van ons dienstvoertuig gedrukt werden. Ik voelde een stekend gevoel bij mijn linkeroog ter hoogte van mijn wenkbrauw, ik wist niet waardoor dit kwam. Ik zag en voelde dat ik samen met mijn collega en het bijrijdersportier door het scharnierpunt van de bijrijdersportier van ons dienstvoertuig gedrukt werden. Ik had het gevoel dat we op dat moment geen kant op konden.
2. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 oktober 2020 met bijlagen (pg. 16 t/m 13), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 2]:
(pg. 16)
Ik ben werkzaam als hoofdagent in de basispolitiezorg bij de Nationale Politie,
eenheid Oost-Brabant. Tijdens mijn dienst op dinsdag 6 oktober 2020, was ik samen met mijn collega [slachtoffer 1] belast met deelname aan het project Mono, waarbij wij op de openbare (snel)wegen in het gebied van eenheid Oost-Brabant surveilleerden met als doel het bekeuren van bestuurders van voertuigen die overtredingen begingen op het gebied van verkeersveiligheid. Wij waren in burger gekleed en reden in een onopvallend dienstvoertuig voorzien van een stoptransparant.
Omstreeks 14:20 uur zagen wij, [slachtoffer 2] en collega [slachtoffer 1] , een snelle grijskleurige Mercedes C klasse rijden op de autoweg N2 te Eindhoven. Wij zagen dat dit voertuig veel sneller reed dan het overige verkeer. Wij reden achter dit voertuig aan en zagen dat onze onderlinge afstand even groot bleef. Wij zagen dat de kilometerteller van ons dienstvoertuig 160 km/uur aangaf. Wij besloten daarom de Mercedes een stopteken te geven om de bestuurder aan te spreken.
(pg. 17)
Wij zagen dat de bestuurder van de Mercedes er als volgt uitzag:
- man;
- 20-25 jaar oud;
- klein;
- smal postuur;
- blanke huidskleur;
- gemillimeterd haar;
Wij stopten ons voertuig, op ongeveer twee meter afstand, aan de linkerzijde van de Mercedes Benz. Wij stapten uit ons voertuig en vertelden de bestuurder dat wij van de politie waren en dat hij moest blijven staan en zijn motor moest afzetten. Tevens vroegen wij hem om zijn rijbewijs. Wij hoorden dat de bestuurder zei dat er niets aan de hand was. Voordat wij de bestuurder konden vertellen waarom hij precies aan de kant was gezet, zagen wij dat de bestuurder aanstalten maakte om weg te rijden. Wij probeerden de bestuurder te beletten verder te rijden. Wij pakten de bestuurder beet bij zijn linkerarm. Ik stond links van collega [slachtoffer 1] bij het raam van de bestuurder van de Mercedes. Wij hoorden terwijl we hier mee bezig waren dat er veel geluid uit de uitlaat van het voertuig kwam, waarna de bestuurder van ons wegreed met hoge snelheid. Hierdoor werden wij een stuk meegenomen waarna wij tegen de openstaande deur van ons eigen voertuig tot stilstand kwamen. Wij zagen dat dit met enige kracht gebeurde omdat hierdoor de
rechtervoordeur van ons dienstvoertuig de verkeerde kant opgebogen was en omdat er deuken op die plek op ons dienstvoertuig zaten.
3. Het proces-verbaal herkenning van een persoon door opsporingsambtenaar d.d. 12 november 2020 (pg. 55 t/m 60) voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
(pg. 55)
Op donderdag 12 november 2020 toonde ik, verbalisant, een drietal foto's aan verbalisanten: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Beide verbalisanten waren betrokken bij een incident op 6 oktober 2020 met een bestuurder van het voertuig: Mercedes-Benz AMG C43, kenteken: [kenteken] .
Beide verbalisanten hebben aangifte gedaan van poging doodslag cq. poging zware
mishandeling door de bestuurder van dit voertuig.
(pg. 57)
Herkenning
Op donderdag 12 november om 14:00 uur toonde ik bovenstaande drie foto's (gelijktijdig) aan verbalisant [slachtoffer 1] :
Verbalisant [slachtoffer 1] reageerde direct en resoluut met de woorden: dat is hem, wijzend op foto 3.
Op donderdag 12 november om 14:05 uur toonde ik bovenstaande drie foto's (gelijktijdig) aan verbalisant [slachtoffer 2] :
Verbalisant [slachtoffer 2] reageerde direct met de woorden: Ik zou zeggen die, wijzend op foto 3. Ik heb hem namelijk een heel tijdje aangekeken.
Foto 3 betreft de foto van de persoon:
[verdachte] , 04-04-1997
4. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte betreffende toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring, van de rechter-commissaris, d.d. 20 november 2020, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik was inderdaad op 6 oktober 2020 in Eindhoven de bestuurder van de bewuste Mercedes. Het klopt dat ik op enig moment met de auto ben weggereden
terwijl die agenten aan de bestuurderszijde van mijn auto stonden.
5. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 9 maart 2022, voor zover inhoudende:
De oudste raadsheer houdt mij voor op uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] volgt dat de bijrijder ook uit het dienstvoertuig was gestapt en dat het portier van het voertuig van de verbalisanten openstond. Dat klopt.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde dient te worden gekomen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft gesteld dat twijfel bestaat over de feitelijke gang van zaken omdat, kort gezegd, de verklaringen van verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op onderdelen niet geheel met elkaar overeenkomen. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] volgt immers dat verdachte direct bij zijn arm is gepakt terwijl [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte aanstalten maakte om weg te rijden en daarom bij zijn arm is vastgepakt. Voorts geldt dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij links van zijn collega stond toen zij de arm van verdachte vastgrepen terwijl [slachtoffer 1] daarover niets verklaart. Ook is onduidelijk hoe verbalisanten tot stilstand kwamen tegen het openstaande portier. Bovendien is denkbaar dat verdachte de macht over het stuur verloor toen hij werd vastgegrepen bij zijn arm en volgt uit het dossier niet dat verdachte met zijn auto richting (het dienstvoertuig van) verbalisanten stuurde. Nu ook de snelheid waarmee verdachte optrok niet blijkt uit het dossier, geldt dat niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisanten, noch dat hij deze verbalisanten heeft bedreigd met de dood of met zwaar lichamelijk letsel. Verzocht is dan ook verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde vrij te spreken.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] volgt dat hij en zijn collega [slachtoffer 2] de auto waarvan verdachte de bestuurder was, een stopteken gaven waarna [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij uit de auto stapte en naar de auto van de verdachte rende ter aanhouding van de verdachte. [slachtoffer 1] pakte de bestuurder van de Mercedes bij zijn arm vast. Hij zag dat [slachtoffer 2] de bestuurder ook vast had. De bestuurder reed vervolgens met zijn auto weg waardoor de verbalisanten tegen het openstaande portier van hun dienstvoertuig werden gedrukt.
Verbalisant [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij en verbalisant [slachtoffer 1] de Mercedes, waarin nadien verdachte bleek te rijden, een stopteken gaven en dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] uit hun voertuig stapten nadat zij naast de Mercedes waren gestopt. Vervolgens heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij de verdachte meldden dat zij van de politie waren, dat verdachte moest blijven staan, zijn motor moest afzetten en zijn rijbewijs moest tonen. Toen de verdachte aanstalten maakte om weg te rijden pakten zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] verdachte vast. Verdachte reed echter door en beide verbalisanten werden een stukje meegenomen tot zij tegen het openstaande portier van hun dienstauto tot stilstand kwamen.
Het hof stelt voorop dat uit deze verklaringen niet volgt dat verdachte met zijn auto in de richting van (het dienstvoertuig van) verbalisanten heeft gestuurd, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Voorts stelt het hof vast dat de verklaringen van de verbalisanten op, andere, essentiële onderdelen met elkaar overeen komen, te weten voor zover dit betreft de omstandigheid dat verdachte van de verbalisanten een stopteken kreeg, beide verbalisanten op enig moment naast het voertuig stonden waarvan de verdachte de bestuurder was en hem vast hadden bij zijn linkerarm. Verdachte reed vervolgens weg met zijn auto en verbalisanten werden een stukje – tot zij met kracht het openstaande portier van hun voertuig raakten – meegenomen. De enkele omstandigheid dat verbalisant [slachtoffer 2] meer gedetailleerd heeft beschreven welke handelingen zijn verricht ter staande dan wel aanhouding van de verdachte nadat [slachtoffer 1] en hij uit het dienstvoertuig zijn gestapt, doet daaraan niet af en maakt niet dat die verklaringen daardoor onbetrouwbaar zouden zijn en niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden. Het hof gaat aan het verweer dat de verdediging in dit verband heeft gevoerd voorbij en heeft voornoemde verklaringen, voor zover hiervóór onder het kopje ‘bewijsmiddelen’ weergegeven, tot uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het tenlastegelegde.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verbalisanten daardoor zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen. In dat verband stelt het hof vast dat verdachte:
- -
zag dat twee verbalisanten aan de bestuurderszijde naast zijn auto stonden,
- -
zag dat een portier van de dienstauto, welke auto naast zijn auto tot stilstand was gebracht, open stond en
- -
heeft verklaard dat het zou kunnen dat één van de verbalisanten hem vasthield.
Door onder die omstandigheden met zijn zware auto – en derhalve als sterke verkeersdeelnemer – gas te geven, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verbalisanten – die te voet waren en derhalve hebben te gelden als zwakke verkeersdeelnemers – met kracht het openstaande portier van hun voertuig zouden raken dan wel bij dat handelen van de verdachte ten val zouden komen en aldus mogelijk ernstig letsel zouden bekomen. Dat op grond van het onderzoek niet is komen vast te staan met welke snelheid verdachte exact is weggereden maakt onder de genoemde omstandigheden niet dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Het hof heeft bij dat oordeel mede in aanmerking genomen dat beide verbalisanten wel hebben verklaard dat verdachte met hoge snelheid wegreed.
De door de raadsman naar voren gebrachte stelling dat denkbaar is dat verdachte de macht over het stuur is verloren doordat hij bij zijn arm werd vastgepakt mist feitelijke grondslag, althans: vindt geen steun in het dossier, nu verdachte dat op geen enkel moment heeft verklaard. Het hof gaat daar om die reden dan ook aan voorbij.
Op grond van al het voorgaande acht het hof het primair tenlastegelegde bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Door en namens verdachte is verzocht om te volstaan met het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf en een gedeeltelijk voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, nu verdachte aan het werk is voor zijn eigen klusbedrijf en zijn rijbewijs hard nodig heeft. Daar komt bij dat de vriendin van verdachte zwanger is. Verdachte wil graag een normaal leven leiden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van twee verbalisanten die hem een stopteken hadden gegeven omdat verdachte te hard zou hebben gereden. Toen naar het rijbewijs van verdachte werd gevraagd, probeerde verdachte te ontkomen, naar later bleek omdat verdachte op dat moment niet over een geldig rijbewijs beschikte en hij in paniek raakte. Verdachte heeft zich bij zijn handelen enkel bekommerd om zijn eigen belang om weg te komen en voor lief genomen dat verbalisanten daardoor mogelijk zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen.
Voorts geldt dat de oriëntatiepunten voor de zittende magistratuur in geval van een bewezenverklaring ter zake van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik te maken van een wapen het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden als uitgangspunt kennen. Voor zover het feit is begaan tegen onder meer een politieagent gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening kan de in het oriëntatiepunt genoemde straf worden verhoogd met 33% tot 100%.
Het hof heeft bewezenverklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan twee verbalisanten en niet aan het voltooide delict als bedoeld in de oriëntatiepunten. Daar staat echter tegenover dat verdachte bij zijn handelen gebruik heeft gemaakt van zijn auto, die in de gegeven omstandigheden is te beschouwen als wapen, en dat het feit is begaan tegen twee verbalisanten gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
Het hof is dan ook van oordeel dat gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten en gelet op de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 120 dagen met zich brengt. De door de advocaat-generaal gevorderde straf voor de duur van 100 dagen brengt naar het oordeel van het hof onvoldoende de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking. De tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht wordt op die straf in mindering gebracht.
Daarnaast acht het hof passend en geboden om aan de verdachte de bevoegdheid te ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding ter zake van geleden immateriële schade tot een bedrag van € 530,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Door en namens verdachte is de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met een beslissing over de kosten als na te melden.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 530,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de herroeping gevorderd van het gedeelte van de bij vonnis van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 21 mei 2019 onder parketnummer 01-865073-18 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-gevorderd dat een gedeelte van die straf, te weten 150 dagen, alsnog wordt ondergaan.
Door de verdediging is verzocht om te volstaan met een verlenging van de proeftijd dan wel de te herroepen periode te matigen tot 30 dagen.
Het hof is van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, een gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten: 150 dagen, alsnog dient te worden ondergaan. De vordering zal in zoverre worden toegewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 530,00 (vijfhonderddertig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 530,00 (vijfhonderddertig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de bij vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 mei 2019 onder parketnummer 01-865073-18 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk, en wel voor de duur van 150 (honderdvijftig) dagen, wordt ondergaan.
Wijst de vordering voor het overige af.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 23 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.J. Henzen en mr. N.I.B.M. Buljevic zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.