De beschikking waarbij de voorlopige hechtenis is geschorst van 13 januari 2020 bevindt zich in het dossier.
HR, 27-09-2022, nr. 20/04409
ECLI:NL:HR:2022:1315
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-09-2022
- Zaaknummer
20/04409
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1315, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑09‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:573
ECLI:NL:PHR:2022:573, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑06‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1315
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑09‑2022
Inhoudsindicatie
(Medeplegen) (poging) diefstal d.m.v. braak (meermalen gepleegd) o.m. bij amateurvoetbalvereniging, art. 311.1 Sr. Bijzondere voorwaarden. Kan verdachte zich houden aan gestelde bijzondere voorwaarden (melden bij reclassering en verblijven in instelling voor beschermd wonen), waarin datum en termijn zijn opgenomen die op het moment van wijzen van ’s hofs arrest in het verleden lagen? HR: Op redenen vermeld in CAG is middel terecht voorgesteld maar behoeft het niet tot cassatie te leiden. CAG: A.g.v. kennelijke vergissing heeft hof bij gestelde bijzondere voorwaarden de bewoordingen van schorsingsvoorwaarden woordelijk overgenomen. Kennelijke vergissing die niet tot cassatie hoeft te leiden, omdat uit strafmotivering duidelijk blijkt welke voorwaarden het hof voor ogen heeft gestaan en HR het arrest in zoverre verbeterd kan lezen. HR merkt op dat kennelijke misslag als deze zich bij uitstek leent voor herstel door hof zelf. Het gaat immers om onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door rechters die op zaak hebben gezeten, overeenkomstig HR:2010:BJ7243, en HR:2012:BW1478. Deze wijze van herstel verdient voorkeur, omdat daardoor op korte termijn en op eenvoudige wijze ondubbelzinnig duidelijkheid komt te bestaan over de voor tenuitvoerlegging vatbare straffen. HR verbetert bijzondere voorwaarden. Samenhang met 20/04410.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/04409
Datum 27 september 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 december 2020, nummer 21-006593-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat de duur van de opgelegde gevangenisstraf betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, tot verbetering van de door het hof gestelde bijzondere voorwaarde en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de door het hof opgelegde bijzondere voorwaarden.
2.2.1
Om de redenen die in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4.3 en 4.4 staan vermeld, is het cassatiemiddel terecht voorgesteld. Dat hoeft echter niet tot cassatie te leiden, omdat de Hoge Raad de bijzondere voorwaarden zal verbeteren.
2.2.2
Opmerking verdient nog dat een kennelijke misslag als deze zich bij uitstek leent voor herstel door het hof zelf. Het gaat immers om een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechters die op de zaak hebben gezeten, overeenkomstig de beslissingen van de Hoge Raad in de arresten van 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7243, en 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478. Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor op korte termijn en op een eenvoudige wijze ondubbelzinnig duidelijkheid komt te bestaan over de voor tenuitvoerlegging vatbare straffen.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 400 dagen, waarvan 164 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verstaat de eerste door het hof opgelegde bijzondere voorwaarde in die zin dat deze luidt dat de verdachte zich gedurende de proeftijd meldt op afspraken met het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: de reclassering), zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- verstaat de tweede door het hof opgelegde bijzondere voorwaarde in die zin dat deze luidt dat de verdachte verblijft bij Vast & Verder van het Leger des Heils of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 389 dagen, waarvan 164 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2022.
Conclusie 28‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Klachten over (1) gestelde bijz. voorwaarden en (2) inzendtermijn in cassatie. Ad 1: AG is van mening dat sprake is van een kennelijke vergissing die HR zelf kan verbeteren. Ad 2: klacht slaagt. Conclusie strekt tot strafvermindering door HR.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/04409
Zitting 28 juni 2022
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft in zijn arrest van 23 december 2020 het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 november 2019 bevestigd met aanvulling van gronden, behalve voor zover het de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen betreft. In dit vonnis is de verdachte veroordeeld wegens 1. primair “Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tol de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming”, 2. “Poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”, 4. “Poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” en 5. “Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming”. Het hof heeft de verdachte hiervoor een gevangenisstraf voor de duur van 400 dagen opgelegd, waarvan 164 voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof de vorderingen van drie benadeelde partijen (gedeeltelijk) toegewezen en daaraan telkens de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel verbonden, een en ander als nader in het arrest bepaald.
Er bestaat samenhang met de zaak 20/04410. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt over twee van de door het hof gestelde bijzondere voorwaarden.
4.1.
Het bestreden arrest bevat voor zover voor de beoordeling van het middel relevant het volgende:
“BESLISSING
Het hof:
(…)
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 400 (vierhonderd) dagen. Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 164 (honderdvierenzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt (…) dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich uiterlijk dinsdag 14 januari 2020 te 12.00 uur meldt bij het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering (hierna ‘reclassering’) op het adres [a-straat 1] , [plaats] , of hiertoe een telefonische afspraak maakt op telefoonnummer [telefoonnummer] ; verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- verblijft bij Vast & Verder van het Leger des Heils, of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele schorsingsperiode of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
(…)”
4.2.
De strafoplegging is door het hof als volgt gemotiveerd:
“Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft verder acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële documentatie met betrekking tot verdachte van 5 november 2020 en een brief gedateerd 29 augustus 2020 van [betrokkene 1] van Leger des Heils Vast en Verder Arnhem over verdachtes situatie op dat moment.
Het hof stelt voorop dat de straf zoals door de rechtbank destijds, opgelegd, passend en geboden was. Verdachte heeft door het plegen van de bewezenverklaarde delicten gehandeld met het oog op puur financieel gewin voor zichzelf ten koste van anderen. Een voetbalvereniging als [A] heeft gereedschappen zoals door verdachte en zijn mededaders gestolen hard nodig om de dagelijkse sportactiviteiten van de leden mogelijk te maken. In de woning van [betrokkene 2] waren de daar ontvreemde spullen nodig voor de verbouwing De poging tot diefstal uit het voertuig van [betrokkene 3] Installatie [B] heeft gezorgd voor hinder in de uitoefening van professionele werkzaamheden doordat de achterruit van het werkvoertuig eruit lag. [betrokkene 4] heeft, in verband met de daarmee gemoeide kosten, zo begrijpt het hof uit het verhandelde ter zitting, het gaatje in de deur van zijn voertuig nog niet kunnen laten maken. De (pogingen tot) diefstallen betreffen, kortom, vervelende feiten die anderen overlast en financieel nadeel hebben berokkend en die - mede in het licht van verdachtes strafblad - zonder meer de oplegging zouden rechtvaardigen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan verdachte reeds in voorarrest heeft uitgezeten.
Daar staat tegenover dat de omvang van het aanzienlijke strafblad van verdachte al enige tijd min of meer gelijk is gebleven. Uit het besprokene ter zitting, waaronder de brief van het Leger des Heils, lijkt te volgen dat verdachte een andere weg is ingeslagen en het criminele pad heeft verlaten. Een detentie langer dan zes weken zou het lopende traject bij Vast en Verder kunnen verstoren. In de strafzaak met parketnurnmer 21-000761-19 is aan verdachte bij arrest van 23 december 2020 al een gevangenisstraf voor de duur van twee weken opgelegd. Ter zitting is verder namens verdachte de bereidheid geuit de schade (voor zover verdachte daarvoor rechtens aansprakelijk is) te vergoeden.
Al met al ziet het hof, met de advocaat-generaal, aanleiding verdachte de kans te bieden zich te bewijzen. Het hof gaat daarom mee in het voorstel van de raadsman om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 400 dagen waarvan 164 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen dezelfde voorwaarden verbonden worden als hebben gegolden tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis.
4.3.
In de hierboven weergegeven beslissing heeft het hof twee bijzondere voorwaarden gesteld die het eerder aan de schorsing van de voorlopige hechtenis had verbonden. Als gevolg van een kennelijke vergissing zijn de bewoordingen van de schorsingsvoorwaarden woordelijk overgenomen.1.Het gevolg hiervan is dat het hof ten aanzien van beide gestelde bijzondere voorwaarden een datum (“14 januari 2020”) onderscheidenlijk een termijn (“de gehele schorsingsperiode”) heeft bepaald die in het verleden ligt, waardoor een voorwaarde wordt gesteld waar de verdachte op het moment van het wijzen van het arrest al niet meer aan kon voldoen. Het middel klaagt hierover op zichzelf genomen terecht.
4.4.
Deze kennelijke vergissing hoeft naar mijn idee evenwel niet tot cassatie te leiden omdat uit de hiervoor bedoelde strafmotivering duidelijk blijkt welke voorwaarden het hof voor ogen hebben gestaan en de Hoge Raad het arrest in zoverre verbeterd kan lezen.2.Het eerste gedeelte (tot aan de puntkomma) van de onder het eerste gedachtestreepje gestelde voorwaarde kan naar het mij voorkomt worden gemist, omdat uit de onder 4.2 weergegeven motivering blijkt dat het contact tussen de verdachte en het Leger des Heils al tot stand is gekomen. Volstaan kan worden met de voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Wat betreft de onder het tweede gedachtestreepje genoemde voorwaarde blijkt uit de strafmotivering dat het hof heeft beoogd om het traject bij Vast en Verder te laten voortduren. Door het woord “schorsingsperiode” te vervangen door “proeftijd” wordt deze misslag verbeterd.
4.5.
Opmerking verdient overigens nog het volgende. De kennelijke vergissing waar het in deze zaak om gaat, vormt een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten, overeenkomstig de beslissingen van de Hoge Raad in de arresten van 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7243 en 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478. Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor op korte termijn en op een eenvoudige wijze ondubbelzinnig duidelijkheid komt te bestaan over de voor tenuitvoerlegging vatbare straffen.3.Het cassatieberoep ontbeert dus ‘in wezen’ belang – voor herstel is een andere route dan het aanwenden van een rechtsmiddel aangewezen.4.Nu deze zaak eenmaal aanhangig is gemaakt bij de Hoge Raad en ik daarin een conclusie heb genomen, komt het mij evenwel voor dat het om doelmatigheidsredenen de voorkeur verdient als de Hoge Raad de zaak zelf afdoet op de wijze als hierboven uiteengezet.
4.6.
Het middel faalt na verbeterde lezing van het arrest.
5. Het tweede middel bevat de klacht dat de redelijke inzendtermijn in de cassatiefase is overschreden.
5.1.
Het cassatieberoep is ingesteld op 29 december 2020. De stukken van het geding zijn op 12 november 2021 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dit brengt met zich dat de inzendtermijn van 8 maanden is overschreden. Deze overschrijding kan niet meer worden gecompenseerd door een voortvarende afdoening. Aldus komt deze zaak in aanmerking voor strafvermindering.
5.2.
Het middel is terecht voorgesteld.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest wat de duur van de opgelegde gevangenisstraf betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, tot verbetering van de door het hof gestelde bijzondere voorwaarde op de wijze als hierboven uiteengezet en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑06‑2022
Vgl. HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:250.
Vgl. HR 8 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:10.
Vgl. het tweede overzichtsarrest van de Hoge Raad over de toepassing van art. 80a RO, HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, rov. 2.2 onder c.