Rb. Den Haag, 08-05-2019, nr. AWB 18/7251
ECLI:NL:RBDHA:2019:4969, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
08-05-2019
- Zaaknummer
AWB 18/7251
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2019:4969, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 08‑05‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2020:1903, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 08‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Mvv nareis voor verblijf bij echtgenote. Aanvraag is afgewezen omdat de feitelijke gezinsband volgens verweerder niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank acht het arrest van het Hof van Justitie van 13 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:192) van belang omdat het algemene toetsingskader in nareiszaken op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn in dit arrest uiteen is gezet en nader is toegelicht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft nagelaten om de door eiser naar voren gebrachte relevante elementen, verklaringen en uitleg over het niet kunnen overleggen van andere (officiële) documenten of bewijzen dan de ingebrachte huwelijksakte, te weten de dienstplicht van eiser, de eerdere desertie van eiser en referente, alsmede de vrees voor represailles indien zij of andere familieleden proberen andere documenten te bemachtigen, niet dan wel onvoldoende kenbaar heeft meegewogen bij zijn beoordeling. Daarbij heeft verweerder ook nagelaten deze elementen, verklaringen en uitleg objectief te beoordelen aan de hand van specifieke relevante, objectieve, betrouwbare, precieze en bijgewerkte informatie over de situatie in het land van herkomst. In zoverre is het bestreden besluit daarom in strijd met het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel genomen. Ten slotte heeft eiser ook gesteld dat hij in bewijsnood verkeert omdat hij geen contra-expert kan vinden die de overgelegde Eritrese huwelijksakte, die door Bureau Documenten vals is bevonden, kan beoordelen. Eiser heeft drie contra-experts, die bij Vluchtelingenwerk en andere advocaten ook bekend zijn, per e-mail benaderd. Eiser heeft, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende aannemelijk gemaakt dat er op dit moment geen geschikte contra-expert beschikbaar is die zowel technisch als tactisch onderzoek kan doen naar Eritrese documenten, in het bijzonder naar de onderhavige huwelijksakte. Gelet op al het voorgaande ligt het op de weg van verweerder om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zal verweerder, in het licht van het arrest van het Hof van 13 maart 2019, dienen te beoordelen of eisers stelling dat niet van hem verwacht mag worden dat hij andere (officiële) documenten of bewijzen inbrengt (dan de ingebrachte huwelijksakte), gevolgd kan worden. Indien verweerders conclusie is dat eiser in die stelling gevolgd kan worden, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het overwogene, sprake van “inequality of arms”. In dat geval is namelijk (gelet op de stand van zaken zoals die nu is vastgesteld ten aanzien van het aanwezig zijn van geschikte contra-experts) de situatie aan de orde dat het documentenonderzoek van Bureau Documenten niet door middel van het overleggen van een contra-expertise met succes bestreden kan worden en is eiser ook niet in staat om met andere documenten of bewijzen zijn feitelijke gezinsband met referente aannemelijk te maken. Bij die stand van zaken ligt het vervolgens op de weg van verweerder om eiser en referente in de gelegenheid te stellen hun gestelde feitelijke gezinsband (huwelijk) aannemelijk te maken door middel van verklaringen afgelegd tijdens een te houden gehoor alhier in Nederland (referente) en aldaar in Eritrea (eiser) of een nabijgelegen plaats, op een ambassade of consulaat.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/7251
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 mei 2019 in de zaak tussen
[eiser] ,
geboren op [geboortedatum] , van Eritrese nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. A. Berends, advocaat te Amsterdam),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. E. de Jong, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).
Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis bij mevrouw [naam 1] (hierna: referente) afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 7 januari 2019 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is referente verschenen. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Op 1 februari 2019 heeft de rechtbank partijen bericht dat het onderzoek wordt heropend en de zaak wordt doorverwezen naar de meervoudige kamer voor de verdere behandeling van het beroep. Aan eiser is gevraagd een nadere onderbouwing te geven van een ter zitting van 24 januari 2019 ingenomen standpunt.
Op 15 februari 2019 heeft eiser gereageerd. Verweerder heeft hier op 26 februari 2019 op gereageerd.
De rechtbank heeft verweerder vervolgens op 19 maart 2019 gevraagd te reageren op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 13 maart 2019 (in de zaak met kenmerk C-635/17 en vindplaats, ECLI:EU:C:2019:192). Verweerder heeft hier op 21 maart 2019 op gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is door de meervoudige kamer voortgezet op 28 maart 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser beoogt verblijf in Nederland bij referente. Eiser stelt gehuwd te zijn met referente op 25 mei 2014. Referente is op 1 november 2016 vertrokken uit Eritrea en is na een periode van verblijf in Soedan, naar Nederland gekomen. Op 24 april 2017 is zij Nederland ingereisd en op 29 april 2017 heeft zij een asielaanvraag ingediend. Aan haar is bij besluit van 18 oktober 2017 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Ten behoeve van eiser heeft referente op 8 november 2017 onderhavige aanvraag ingediend. Bij brief van 15 januari 2018 heeft referente de aanvraag onder meer aangevuld door overlegging van de volgende stukken:
- een kopie van de geboorteakte van eiser;
- een kopie van een burgerlijke huwelijksakte;
- een kopie van de Eritrese identiteitskaart van eiser;
- een kopie van de bewonerskaart van eiser met vertaling;
- een ondertekende antecedentenverklaring.
1.1
Bij brief van 8 februari 2018 heeft verweerder referente geïnformeerd dat de aanvraag niet compleet is en de gelegenheid geboden de aanvraag te complementeren. Referente heeft hierop bij brief van 15 februari 2018 gereageerd en de originele burgerlijke huwelijksakte van 3 juni 2014 overgelegd van een huwelijk dat heeft plaatsgevonden op 24 mei 2014, geregistreerd op 3 juni 2014, voorzien van een legalisatie. Op 19 februari 2018 heeft Bureau Documenten een verklaring van onderzoek uitgebracht. Daarin is met betrekking tot de huwelijksakte geconcludeerd dat het document en de legalisatie vals zijn.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat, kort en zakelijk weergegeven, eiser zijn identiteit heeft aangetoond, maar dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referente niet is aangetoond. De burgerlijke huwelijksakte is vals bevonden en kan daarom niet gelden als officieel bewijsstuk. Daarnaast zijn er geen overtuigende indicatieve documenten overgelegd om de familierechtelijke relatie aan te kunnen nemen.
3. In beroep stelt eiser, kort en zakelijk weergegeven, dat verweerder ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat de feitelijke gezinsband niet aannemelijk is gemaakt dan wel dat verweerder aanleiding had moeten zien om nader onderzoek te verrichten door het houden van een gehoor (op de ambassade).
4. Gelet op de afwijzingsgronden van verweerder en de daartegen gerichte beroepsgronden, acht de rechtbank het arrest van 13 maart 2019 van het Hof, waarin de door deze rechtbank en zittingsplaats gestelde prejudiciële vragen over artikel 11, tweede lid, van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (de Gezinsherenigingsrichtlijn) heeft beantwoord, van belang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Verweerders primaire stelling in zijn reactie van 21 maart 2019 op dit arrest, te weten dat het arrest alleen ziet op de situatie van die specifieke casus, waarbij sprake is van het nareizen van een minderjarig pleegkind en daarom in het onderhavige geval niet van belang kan zijn, volgt de rechtbank niet. In dit arrest heeft het Hof, naar de rechtbank begrijpt, het algemene toetsingskader in nareiszaken op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn uiteengezet en nader toegelicht. De rechtbank neemt de Gezinsherenigingsrichtlijn en dit arrest daarom als uitgangspunt bij de beoordeling van het onderhavige beroep.
5. Het Hof stelt allereerst ten aanzien van de verplichtingen van de gezinshereniger en van zijn bij het verzoek om gezinshereniging betrokken gezinslid dat een dergelijk verzoek met name vergezeld moet gaan van “documenten waaruit de gezinsband blijkt”. Artikel 11, lid 2, van de Gezinsherenigingsrichtlijn preciseert dat het om “officiële bewijsstukken” moet gaan en dat bij gebreke daarvan de lidstaat “andere bewijsmiddelen inzake het bestaan van een dergelijke gezinsband in aanmerking neemt”. Artikel 5, lid 2, tweede alinea, van de Gezinsherenigingsrichtlijn preciseert dat “teneinde bewijs voor het bestaan van een gezinsband te verkrijgen, de lidstaten desgewenst gesprekken [kunnen] houden met de gezinshereniger en diens gezinsleden en ander onderzoek verrichten dat nodig wordt geacht” (rechtsoverweging 60 van het arrest). Hieruit volgt dat de gezinshereniger en zijn bij het verzoek om gezinshereniging betrokken gezinslid de verplichting hebben om met verweerder samen te werken, met name om hun identiteit en gezinsband vast te stellen alsmede de redenen die hun verzoek rechtvaardigen. Dit houdt in dat zij alle relevante bewijselementen verstrekken om te beoordelen of de door hen aangevoerde gezinsband daadwerkelijk bestaat en ook dat zij antwoord geven op vragen en verzoeken daarover van verweerder, dat zij zich ter beschikking van verweerder houden voor gesprekken of andere onderzoeken en dat zij, wanneer zij geen officiële bewijsstukken kunnen overleggen waaruit de gezinsband blijkt, uitleggen waarom zij dat niet kunnen doen (rechtsoverwegingen 61 en 62 van het arrest).
5.1
Vervolgens zet het Hof in rechtsoverwegingen 63 tot en met 65 uiteen hoe verweerder de bewijskracht of de plausibiliteit van de bewijselementen en de verklaringen, dan wel uitleg die de gezinshereniger en het betrokken gezinslid hebben verstrekt over het ontbreken daarvan, dient te beoordelen. Uit artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt dat sprake moet zijn van een individuele beoordeling en dat verweerder rekening houdt met alle relevante elementen, daaronder begrepen de leeftijd, het geslacht, de opleiding, de herkomst en de sociale positie van de gezinshereniger of van het betrokken gezinslid alsmede met de specifieke culturele aspecten, zoals eveneens gepreciseerd in punt 6.1.2. van de richtsnoeren (mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 3 april 2014 betreffende richtsnoeren voor de toepassing van richtlijn 2003/86 inzake het recht op gezinshereniging). Hieruit volgt dat verweerder deze elementen, verklaringen en uitleg ten eerste objectief moet beoordelen aan de hand van zowel algemene als specifieke relevante, objectieve, betrouwbare, precieze en bijgewerkte informatie over de situatie in het land van herkomst, daaronder begrepen met name de wettelijke bepalingen en de wijze waarop deze worden toegepast, het functioneren van de administratieve diensten en eventueel het bestaan van tekortkomingen in bepaalde plaatsen of voor bepaalde groepen personen. Ten tweede moet verweerder ook rekening houden met de persoon van de gezinshereniger of van zijn bij het verzoek om gezinshereniging betrokken gezinslid, met de concrete situatie waarin zij zich bevinden en de bijzondere problemen waarmee zij worden geconfronteerd, zodat de eisen die kunnen worden gesteld aan de bewijskracht of de plausibiliteit van de elementen die de gezinshereniger of het gezinslid verstrekt, met name om aan te tonen dat het niet mogelijk is om officiële bewijsstukken van de gezinsband over te leggen, evenredig moeten zijn en moeten afhangen van de aard en het niveau van de problemen waaraan zij blootstaan.
5.2
Het Hof overweegt voorts dat indien de gezinshereniger de op hem rustende samenwerkingsplicht overduidelijk niet nakomt of indien op basis van objectieve elementen waarover de bevoegde nationale autoriteiten beschikken, duidelijk blijkt dat het om een frauduleus verzoek om gezinshereniging gaat, verweerder het verzoek mag afwijzen (rechtsoverweging 67).Is er echter geen sprake van dergelijke omstandigheden, dan moet het ontbreken van officiële bewijsstukken waaruit de gezinsband blijkt en het eventuele gebrek aan plausibiliteit van de daarover gegeven uitleg, eenvoudigweg worden aangemerkt als elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij de individuele beoordeling van alle relevante elementen van het geval en is verweerder niet vrijgesteld van de in artikel 11, lid 2, van de Gezinsherenigingsrichtlijn opgenomen verplichting om rekening te houden met andere bewijzen (rechtsoverweging 68).Het Hof benadrukt andermaal dat uit artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn expliciet volgt dat ontbreken van bewijsstukken niet de enige reden mag zijn voor de afwijzing van een verzoek en dat de lidstaten in dergelijke gevallen verplicht zijn om rekening te houden met andere bewijzen van het bestaan van een gezinsband (rechtsoverweging 69).
6. Eiser heeft (ter zitting) gesteld dat de beoordeling die door verweerder is verricht in de onderhavige zaak, niet voldoet aan het door het Hof geschetste toetsingskader. Daartoe heeft eiser gewezen op de door hem overgelegde originele burgerlijke huwelijksakte (een officieel document, afkomstig van de Eritrese autoriteiten) ter onderbouwing van zijn gestelde gezinsband met referente. Eiser stelt dat verweerder het onderzoek van Bureau Documenten ten onrechte aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. Hij betwist de juistheid van de conclusie van Bureau Documenten dat de huwelijksakte vals is. Volgens hem is de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten over de echtheid van de huwelijksakte niet inzichtelijk, omdat hieruit niet kan worden opgemaakt op grond van welke concrete feiten en omstandigheden de huwelijksakte vals is bevonden. Als verweerder geen duidelijkheid verschaft over de wijze van totstandkoming van de verklaring van Bureau Documenten, verzoekt eiser de rechtbank op dit punt om toepassing te geven aan artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast stelt hij dat hij in bewijsnood verkeert onder meer omdat hij, nog afgezien van de omstandigheid dat de financiële mogelijkheden voor het inschakelen van een contra-expert beperkt zijn, alles heeft gedaan wat binnen zijn mogelijkheden ligt om een (voldoende deskundige) contra-expert te raadplegen. Hierin is hij, ondanks alle aantoonbare inspanningen, niet geslaagd. Ook is onduidelijk of er thans contra-experts zijn die voldoen aan de eisen van verweerder volgens IND-Werkinstructie 2006/26. Verwezen wordt naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 21 december 2018 (ECLI:NL:RBNHO:2018:11370). Eiser heeft e-mails overgelegd van drie door hem benaderde deskundigen ter onderbouwing van zijn standpunt dat geen deskundige beschikbaar is.
Verder stelt eiser dat het ook niet mogelijk is voor hem en referente om nog aan andere documenten te komen ter onderbouwing van de gezinsband, dan de (kopieën van) documenten die ze hebben ingebracht. Zij staan in de negatieve aandacht van de Eritrese autoriteiten en zijn bang voor represailles van de zijde van de Eritrese autoriteiten. Referente is gedeserteerd en daarna gevlucht uit Eritrea. Eiser is gedeserteerd, waarna hij opgepakt en vastgezet is. Hij zit nu weer in zijn legereenheid, maar heeft beperkte bewegingsvrijheid in verband met de eerdere desertie. In dit kader verwijst eiser naar het rapport van de Migration Law Clinic van mei 2017, getiteld ‘The “bewijsnood” policy of the Dutch immigration service: A correct interpretation of de Family Reunification Directive of an unlawful procedural hurdle’. Eiser verwijst ook naar de UN Committee on inquiry on human rights in Eritrea, dat ook melding maakt van represailles ten aanzien van familieleden van personen die Eritrea hebben verlaten. Ook verwijst eiser naar het rapport van de DSP Groep Amsterdam, Universiteit Tilburg, van 15 december 2016, gevoegd bij Kamerstukken II 22 831, no 125, waarin naar voren komt dat Eritreeërs in Nederland ook vrezen voor represailles.
6.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uitgegaan kan worden van de verklaring van Bureau Documenten van 19 februari 2018. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) blijkt dat zo’n verklaring als een deskundigenbericht kan worden aangemerkt. Daarnaast meent verweerder dat het deskundigenbericht naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Eiser heeft geen aanknopingspunten naar voren gebracht die maken dat getwijfeld moet worden aan deze uitkomst. Uit de verklaring blijkt dat de overgelegde huwelijksakte een verschijningsvorm heeft die afwijkt en dat de opmaak en afgifte afwijken waardoor de documentonderzoeker gelet op het beschikbare referentiemateriaal tot de conclusie komt dat de huwelijksakte vals is. Daarnaast heeft eiser geen aannemelijke verklaring gegeven voor het overleggen van de valse huwelijksakte. Eiser heeft ook geen contra-expertise overgelegd. Niet is onderbouwd dat eiser en referente onvoldoende financiële middelen hebben om een contra-expertise te laten verrichten. Ook is niet gebleken dat Vluchtelingenwerk Nederland, de gemeente of het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers zijn benaderd voor een vergoeding. Daarbij meent verweerder dat het gebrek aan financiën voor rekening en risico van eiser komt. Verwezen wordt naar een uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC8364). De verklaring van Bureau Documenten is bewust niet in detail weergegeven, omdat details van de bevindingen en de door Bureau Documenten gehanteerde methoden en technieken van dien aard zijn dat het openbaar maken daarvan (toekomstige) onderzoeksprocessen schade kan toebrengen. Het kan maken dat vervalsers deze informatie gebruiken om in volgende vervalsingen hun technieken aan te passen. De vergewisplicht strekt niet zover dat al hetgeen Bureau Documenten heeft geraadpleegd en heeft geconstateerd tijdens het onderzoek, tot in detail met eiser dient te worden gedeeld alvorens een verklaring van onderzoek aan de besluitvorming ten grondslag kan worden gelegd. Uit de verklaring van onderzoek blijkt voldoende duidelijk op welke gronden Bureau Documenten tot zijn bevindingen is gekomen. Zo nodig kan de rechtbank met toepassing van artikel 8:29 Awb-procedure de onderliggende stukken van Bureau Documenten in zien.Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt aangevuld met de stelling dat de overgelegde e-mailberichten van de drie benaderde contra-experts onvoldoende zijn om aannemelijk te maken dat er absoluut geen contra-experts beschikbaar zijn. Daartoe stelt verweerder dat het niet aan verweerder is om aan te tonen dat er wel andere contra-experts beschikbaar zijn.
Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat door eiser niet aannemelijk is gemaakt dat hij vanwege vrees voor represailles van de zijde van de Eritrese overheid geen andere bewijsstukken van het huwelijk uit Eritrea over kan leggen.
6.2
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder, zoals ook is beaamd door verweerder ter zitting d.d. 28 maart 2019, de onderhavige aanvraag niet heeft afgewezen op de grond dat eiser dan wel referente de op hen rustende samenwerkingsverplichting overduidelijk niet zijn nagekomen of op de grond dat duidelijk blijkt dat sprake is van een frauduleus verzoek om gezinshereniging zoals bedoeld in rechtsoverweging 67 van voornoemd arrest van het Hof. Nu daarvan geen sprake is, moeten het ontbreken van officiële bewijsstukken waaruit de gezinsband blijkt en het eventuele gebrek aan plausibiliteit van de daarover gegeven uitleg enkel worden aangemerkt als elementen waarmee door verweerder rekening moet worden gehouden bij de individuele beoordeling van alle relevante elementen van het geval tezamen.
6.3
Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder heeft nagelaten om de door eiser naar voren gebrachte relevante elementen, verklaringen en uitleg aangaande het niet kunnen overleggen van andere (officiële) documenten of bewijzen, dan de ingebrachte huwelijksakte, te weten de dienstplicht van eiser en eerdere desertie van eiser en de desertie van referente, alsmede de vrees voor represailles indien zij of andere familieleden proberen andere documenten te bemachtigen niet dan wel onvoldoende kenbaar heeft meegewogen bij zijn beoordeling. Daarbij heeft verweerder ook nagelaten deze elementen, verklaringen en uitleg objectief te beoordelen aan de hand van specifieke relevante, objectieve, betrouwbare, precieze en bijgewerkte informatie over de situatie in het land van herkomst. De enkele stelling van verweerder dat niet aannemelijk is gemaakt door eiser en referente dat zij niet aan andere documenten of bewijzen kunnen komen, acht de rechtbank onvoldoende om te voldoen aan het toetsingskader zoals uiteengezet door het Hof in rechtsoverwegingen 63 tot en met 65. De elementen zijn daarmee immers niet objectief beoordeeld en daarmee is onvoldoende rekening gehouden met de persoon van eiser of referente, met de concrete situatie waarin zij zich bevinden en de bijzondere problemen waarmee zij stellen te worden geconfronteerd. De eisen die kunnen worden gesteld aan de bewijskracht of de plausibiliteit van de elementen die zij hebben verstrekt, met name om aan te tonen dat het niet mogelijk is om officiële bewijsstukken van de gezinsband over te leggen, moeten evenredig zijn en moeten afhangen van de aard en het niveau van de problemen waaraan zij blootstaan. Hieraan is met de gegeven motivering door verweerder, niet voldaan. In zoverre is het bestreden besluit derhalve in strijd met het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel genomen.
6.4
De rechtbank overweegt met betrekking tot de ingebrachte huwelijksakte, die door Bureau Documenten vals is bevonden, voorts dat volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2116) een advies van het Bureau Documenten een deskundigenadvies is aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Verweerder moet zich, zo volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BK8644), indien hij een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, gelet op artikel 3:2 van de Awb ervan vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Indien het deskundigenadvies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is, kan de desbetreffende verzoeker de uitkomst van het advies slechts met succes bestrijden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen.
6.4.1
In de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 19 februari 2018 is het volgende opgenomen over de overgelegde huwelijksakte:
“2.1. Controle1. De basis- en variabele gegevens zijn aangebracht met een printtechniek (toner).2. De verschijningsvorm wijkt af.3. Het document is voorzien van afdrukken van inktstempels en handgeschreven handtekeningen ter autorisatie en legalisatie.4. De legalisatie van het ministerie van Buitenlandse zaken wijkt af.5. De opmaak en afgifte wijkt af.
2.2.
ConclusieGelet op het gestelde in punt 2.1.2 , 2.1.5 en het beschikbare referentie materiaal is het document vals. Gelet op het gestelde in punt 2.1.4. is de legalisatie vals.”
6.4.2
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat deze verklaring van onderzoek van Bureau Documenten naar inhoud onvoldoende inzichtelijk en concludent is. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet is vereist dat in detail wordt weergegeven waarom de verschijningsvorm, afgifte of opmaak van de akte afwijkt. Dergelijke details van de bevindingen en een gedetailleerde weergave van de door Bureau Documenten gehanteerde methoden en technieken zijn van dien aard dat het openbaar maken daarvan (toekomstige) onderzoeksprocessen schade kan toebrengen. Met het openbaar maken van deze informatie kunnen eventuele vervalsers deze informatie immers gebruiken om in volgende vervalsingen hun technieken te verfijnen of aan te passen. Daarbij komt dat uit het onderzoek van Bureau Documenten wel voldoende inzichtelijk blijkt op welke onderdelen de burgerlijke huwelijksakte door Bureau Documenten is beoordeeld, te weten de pinttechniek, de verschijningsvorm, de legalisatie van het ministerie van Buitenlandse zaken en de opmaak en afgifte van de akte. Ten slotte is niet gebleken dan wel gemotiveerd aangevoerd dat de wijze van totstandkoming van het onderzoek van Bureau Documenten tekort is geschoten.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande ook geen aanleiding om verweerder op te dragen met toepassing van artikel 8:29 van de Awb inzicht te geven in de onderliggende stukken van het onderzoek van Bureau Documenten.
6.4.3
De vraag rijst vervolgens of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem niet mogelijk was om een contra-expert in te schakelen om daarmee de uitkomst van het onderzoek van Bureau Documenten te bestrijden.
6.4.4
Het betoog van eiser op dit punt dat hij en referente niet de financiële middelen hebben om een contra-expertise aan te vragen, faalt. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat deze stelling niet is onderbouwd met bijvoorbeeld een overzicht van de financiële situatie van referente. Evenmin is gebleken dat Vluchtelingenwerk Nederland, de gemeente of het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers zijn benaderd voor een vergoeding.
6.4.5
Voor zover eiser heeft gesteld dat hij geen contra-expert kan vinden die Eritrese huwelijksaktes kan beoordelen en hij derhalve in bewijsnood verkeert, overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de overwegingen in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 in de zaak Korošec tegen Slovenië, (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, punt 54) en de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1674, overwegingen 9. tot en met 9.2.2 in het bijzonder) waarin op dat arrest wordt ingegaan, bestaat er twijfel aangaande de onpartijdigheid van Bureau Documenten, vanwege de omstandigheid dat de documentonderzoekers van het Bureau Documenten in dienst zijn van de overheid of anderszins werkzaam zijn voor verweerder. Zoals ook blijkt uit het arrest Korošec is de kern van het beginsel van equality of arms erin gelegen dat tussen partijen evenwicht moet bestaan met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen. In verband met de twijfel aan de onpartijdigheid van het Bureau Documenten moet de rechter de vraag beantwoorden of een vreemdeling voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de bevindingen van dat bureau, bijvoorbeeld door zelf een contra-expertise over te leggen. Indien op grond van het geheel aan gegevens wordt vastgesteld dat geen equality of arms tussen de staatssecretaris en een vreemdeling bestaat, zal de bestuursrechter moeten waarborgen dat dit evenwicht wordt hersteld. Dan ligt het op de weg van de bestuursrechter aan een vreemdeling zo nodig compensatie voor deze bewijsnood te bieden
In de onderhavige zaak is van belang dat uit de door eiser overgelegde e-mailberichten volgt dat de gemachtigde van eiser drie contra-experts, te weten de heer S. Bekalo, de heer [naam 2] en de heer G. Schröder, heeft benaderd. De gemachtigde heeft ter zitting toegelicht dat deze personen de contra-experts zijn die bij Vluchtelingenwerk Nederland en andere advocaten bekend zijn. De heer S. Bekalo heeft aangegeven dat hij een contra-expertise kan opstellen maar heeft, na vragen daarover van de zijde van de gemachtigde, geweigerd aan te geven of hij de expertise heeft om een burgerlijke en kerkelijke huwelijksaktes te beoordelen en in het bijzonder nog, of hij over referentiemateriaal beschikt. De heer [naam 2] heeft aangegeven dat hij geen contra-experts kent buiten Eritrea. De heer G. Schröder heeft niet gereageerd op de twee e-mailberichten van de gemachtigde van 23 januari 2019 en 1 februari 2019. Voorts heeft de heer G. Schröder, blijkens een ander e-mailbericht van februari 2018 aangegeven dat hij niet beschikbaar is als contra-expert in verband met gezondheids- en familieproblemen. Daar komt bij dat verweerder desgevraagd (ter zitting) heeft aangegeven dat hij niet bij Bureau Documenten heeft nagevraagd of andere, dan de bij eiser bekende en door eiser benaderde, contra-experts beschikbaar zijn voor het verrichten van tactisch en technisch onderzoek naar Eritrese documenten. Bij de rechtbank zijn ook ambtshalve geen andere geschikte contra-experts bekend. Daarmee is voldoende aannemelijk gemaakt door eiser dat er op dit moment geen geschikte contra-expert beschikbaar is die zowel technisch als tactisch onderzoek kan doen naar Eritrese documenten, in het bijzonder naar de onderhavige huwelijksakte.
In zoverre slaagt het beroep.
7. Gelet op al het voorgaande ligt het op de weg van verweerder om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zal verweerder allereerst, in het licht van het arrest van het Hof van 13 maart 2019, dienen te beoordelen of eisers stelling dat niet van hem verwacht mag worden dat hij andere (officiële) documenten of bewijzen inbrengt (dan de ingebrachte huwelijksakte), gevolgd kan worden (zie rechtsoverweging 6.3). Indien verweerders conclusie is dat eiser in die stelling gevolgd kan worden, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het overwogene onder 6.4.5, sprake van “inequality of arms”. In dat geval is namelijk (gelet op de stand van zaken zoals die nu is vastgesteld ten aanzien van het aanwezig zijn van geschikte contra-experts) de situatie aan de orde dat het documentenonderzoek van Bureau Documenten niet door middel van het overleggen van een contra-expertise met succes bestreden kan worden en is eiser ook niet in staat om met andere documenten of bewijzen zijn feitelijke gezinsband met referente aannemelijk te maken. Bij die stand van zaken ligt het vervolgens op de weg van verweerder om eiser en referente in de gelegenheid te stellen hun gestelde feitelijke gezinsband (huwelijk) aannemelijk te maken door middel van verklaringen afgelegd tijdens een te houden gehoor alhier in Nederland (referente) en aldaar in Eritrea (eiser) of een nabijgelegen plaats, op een ambassade of consulaat.
8. Reeds gelet op al het vorenoverwogene komt het beroep voor gegrondverklaring in aanmerking. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak, en wel binnen een termijn van twaalf weken. Indien deze termijn niet gehaald kan worden, bijvoorbeeld wegens moeilijkheden vanwege het feit dat eiser in dienst zit in Eritrea, staat het verweerder vrij om bij eiser om uitstel te vragen.
9. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
10. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.280,- (1 punt voor het beroepschrift en 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op € 170,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.280,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.C. Oosterbroek, voorzitter, en mr. S. Ok en mr. S. Mac Donald, rechters, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2019.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.