CRvB, 14-08-2018, nr. 15/1463 WWB-R
ECLI:NL:CRVB:2018:2506
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
14-08-2018
- Zaaknummer
15/1463 WWB-R
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2018:2506, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 14‑08‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 14‑08‑2018
Inhoudsindicatie
Uitspraak tot rectificatie van de uitspraak van de Raad van 14 augustus 2018, zie ECLI:NL:CRVB:2018:4329 voor de gerectificeerde tekst.
15/1463 WWB-R, 15/6096 WWB-R
Datum uitspraak: 14 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak tot rectificatie van de uitspraak van de Raad van 13 juni 2017, 15/1463 WWB en 15/6096 WWB
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Naar aanleiding van de brief van 23 september 2017 heeft de Raad vastgesteld dat zijn uitspraak van 13 juni 2017 een kennelijke fout bevat voor zover het de te beoordelen periode en de schadevergoeding betreft.
De Raad heeft daarin aanleiding gezien partijen in de gelegenheid te stellen zich schriftelijk uit te laten over het voornemen van de Raad om de uitspraak te verbeteren.
OVERWEGINGEN
1. De Raad heeft vastgesteld dat in de beslissing van de uitspraak ten onrechte is uitgegaan van de volgende te beoordelen periode, 1 juli 2011 tot en met 9 december 2012 in plaats van 1 juli 2011 tot en met 9 december 2013 en dat in verband daarmee de overwegingen en beslissingen over de schadevergoeding niet geheel juist zijn geweest.
2. De Raad zal de onder 1 vermelde beslissing herstellen door de uitspraak van 23 september 2017 met de hiervoor vermelde periode in geding, de overwegingen en beslissingen te rectificeren.
3. Aan deze uitspraak tot rectificatie is een gerectificeerd exemplaar van de oorspronkelijke uitspraak gehecht. De gerectificeerde uitspraak zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl en de oorspronkelijke uitspraak zal daaruit worden verwijderd. Het ECLI-nummer van de gerectificeerde uitspraak zal gelijk zijn aan dat van de oorspronkelijke uitspraak.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep rectificeert zijn uitspraak van 13 juni 2017 als volgt:
1.6.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
19 juni 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 april 2015 (bestreden besluit 2), de bijstand van appellant en zijn echtgenote over de periode van 1 juli 2011 tot en met
9 december 2013 (te beoordelen periode) in te trekken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 40.897,41 van appellant en zijn echtgenote terug te vorderen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant en zijn echtgenote hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet aan het college te melden dat appellant eigenaar is geweest van onroerend goed in Turkije, met als gevolg dat zij geen recht op bijstand hadden wegens overschrijding van de voor hen geldende grens van het vrij te laten vermogen.
(…)
Verzoek om schadevergoeding
4.7.
De intrekking van de bijstand over de periode van 1 juli 2011 tot en met 9 december 2013 is onrechtmatig. Het college zal worden veroordeeld tot vergoeding van door de intrekking en terugvordering van bijstand over de periode van 1 juli 2011 tot en met 9 december 2013 geleden schade, bestaande uit de wettelijke rente over de op de terugvordering betaalde of ingevorderde bedragen. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
(…)
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt aangevallen uitspraak 1;
- vernietigt aangevallen uitspraak 2;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 29 april 2015 gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept het besluit van 19 juni 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats
treedt van het vernietigde besluit van 29 april 2015;
- veroordeelt het college tot vergoeding aan appellant van de wettelijke rente zoals onder 4.7
van deze uitspraak is vermeld;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.970,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en E.C.R. Schut en Th.C. van Sloten als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2018.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J. Tuit
rh