Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties
Artikel 37 Specifieke verworven rechten van beoefenaren der tandheelkunde
Geldend
Geldend vanaf 17-01-2014
- Bronpublicatie:
20-11-2013, PbEU 2013, L 354 (uitgifte: 28-12-2013, regelingnummer: 2013/55/EU)
- Inwerkingtreding
17-01-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-11-2013, PbEU 2013, L 354 (uitgifte: 28-12-2013, regelingnummer: 2013/55/EU)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
EU-recht / Marktintegratie
1.
De lidstaten erkennen met het oog op de uitoefening van de beroepswerkzaamheden van beoefenaren der tandheelkunde uit hoofde van de in bijlage V, punt 5.3.2, opgenomen titels, de opleidingstitels van arts welke in Italië, Spanje, Oostenrijk, Tsjechië, Slowakije en Roemenië zijn afgegeven aan personen die uiterlijk op de in bijlage V voor de betrokken lidstaat vermelde referentiedatum hun artsenopleiding hebben aangevangen, en welke vergezeld gaan van een door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat afgegeven verklaring.
Uit deze verklaring moet blijken dat aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:
- a)
de betrokkenen hebben in die lidstaat tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van de verklaring voorafgaan gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk, wettig en als hoofdactiviteit de in artikel 36 bedoelde werkzaamheden uitgeoefend;
- b)
de betrokkene is bevoegd deze werkzaamheden uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de houders van de in bijlage V, punt 5.3.2, voor de betrokken lidstaat opgenomen opleidingstitel.
Van de in de tweede alinea, onder a), bedoelde eis van een praktijkervaring van drie jaar zijn vrijgesteld personen die met goed gevolg een studie van ten minste drie jaar hebben gevolgd welke volgens een officiële verklaring van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat gelijkwaardig is aan de in artikel 34 bedoelde opleiding.
Wat Tsjechië en Slowakije betreft, worden de in het voormalige Tsjechoslowakije verkregen opleidingstitels erkend uit gelijken hoofde als de Tsjechische en de Slowaakse opleidingstitels en onder dezelfde in de voorgaande alinea's genoemde voorwaarden.
2.
Elke lidstaat erkent de opleidingstitels van arts welke in Italië zijn afgegeven aan personen die na 28 januari 1980 en niet later dan 31 december 1984 met hun universitaire artsenopleiding zijn begonnen, en welke vergezeld gaan van een door de bevoegde Italiaanse autoriteiten afgegeven verklaring.
Uit deze verklaring moet blijken dat aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:
- a)
de betrokkenen hebben met goed gevolg de bijzondere proef van bekwaamheid afgelegd die de bevoegde autoriteiten in Italië hebben georganiseerd teneinde na te gaan of de kennis en bekwaamheid van de betrokkenen op een niveau liggen dat vergelijkbaar is met dat van de houders van de opleidingstitel die voor Italië in bijlage V, punt 5.3.2, is vermeld;
- b)
de betrokkenen hebben in Italië tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van de verklaring voorafgaan gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk, wettig en als hoofdactiviteit de in artikel 36 bedoelde werkzaamheden uitgeoefend;
- c)
de betrokkenen zijn bevoegd de in artikel 36 bedoelde werkzaamheden uit te oefenen, of oefenen deze daadwerkelijk, wettig en als hoofdactiviteit uit, onder dezelfde voorwaarden als de houders van de opleidingstitel die voor Italië in bijlage V, punt 5.3.2, is vermeld.
Van de in de tweede alinea, onder a), bedoelde proef van bekwaamheid zijn vrijgesteld personen die met goed gevolg een studie van ten minste drie jaar hebben gevolgd die volgens een officiële verklaring van de bevoegde autoriteiten gelijkwaardig is aan de in artikel 34 bedoelde opleiding.
Personen die na 31 december 1984 met hun universitaire artsenopleiding zijn begonnen worden net zo behandeld als bovengenoemde personen, op voorwaarde dat de bovengenoemde drie studiejaren vóór 31 december 1994 zijn begonnen.
3.
Met betrekking tot de opleidingstitels van beoefenaren der tandheelkunde moeten de lidstaten dergelijke titels overeenkomstig artikel 21 erkennen in gevallen waarin de aanvragers met hun opleidingen zijn begonnen vóór 18 januari 2016.
4.
Elke lidstaat erkent de opleidingstitels van arts welke in Spanje zijn afgegeven aan beroepsbeoefenaren die na 1 januari 1986 en niet later dan 31 december 1997 met hun universitaire artsenopleiding zijn begonnen, en welke vergezeld gaan van een door de Spaanse bevoegde instanties afgegeven certificaat.
Uit dit certificaat moet blijken dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a)
de betrokken beroepsbeoefenaar heeft met goed gevolg een studie van ten minste drie jaar gevolgd, die volgens een officiële verklaring van de Spaanse bevoegde autoriteiten gelijkwaardig is aan de in artikel 34 bedoelde opleiding;
- b)
de betrokken beroepsbeoefenaar heeft in Spanje tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van het certificaat voorafgaan gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk, wettig en als hoofdactiviteit de in artikel 36 bedoelde werkzaamheden uitgeoefend;
- c)
de betrokken beroepsbeoefenaar is bevoegd de in artikel 36 bedoelde werkzaamheden uit te oefenen, of oefent deze daadwerkelijk, wettig en als hoofdactiviteit uit, onder dezelfde voorwaarden als de houders van de opleidingstitel die voor Spanje in bijlage V, punt 5.3.2, is vermeld.