Einde inhoudsopgave
Reglement justitiële jeugdinrichtingen
Artikel 8
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2014
- Bronpublicatie:
21-03-2014, Stb. 2014, 138 (uitgifte: 02-04-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-04-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-01-2014, Stb. 2014, 33 (uitgifte: 24-01-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt tegelijk in werking met de wet van 27-11-2013, Stb. 485.
- Vakgebied(en)
Penitentiair recht / Justitiële jeugdinrichtingen
Penitentiair recht / Rechtspositie gedetineerde
1.
De directeur vraagt een machtiging tot deelname aan een scholings- en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 3 van de wet schriftelijk aan bij Onze Minister. De directeur doet in zijn aanvraag verslag van de aspecten, bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, en vermeldt de voorwaarden bedoeld in artikel 12, eerste lid. De aanvraag vermeldt voorts de duur van de deelname aan het scholings- en trainingsprogramma.
2.
De directeur voegt bij de aanvraag het advies van het openbaar ministerie, indien de aanvraag betrekking heeft op een jeugdige ten aanzien van wie het openbaar ministerie een executie-indicator heeft gegeven. De aanvraag wordt opgesteld in samenwerking met de jeugdreclassering, dan wel de reclassering in het arrondissement waarin aan het scholings- en trainingsprogramma wordt deelgenomen. De raad voor de kinderbescherming wordt door de directeur in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen.
3.
De directeur overlegt met de jeugdige alvorens hij zijn aanvraag opstelt.
4.
Bij het opstellen van de aanvraag betrekt de directeur zo veel mogelijk de ouders of voogd, stiefouder of pleegouders, tenzij:
- a.
deze te kennen geven hierbij geen rol te willen vervullen, of
- b.
zwaarwegende belangen van de jeugdige zich daartegen verzetten.
5.
Onze Minister beslist zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken, op de aanvraag van de directeur. Onze Minister betrekt in zijn beslissing de aspecten, bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, en de voorwaarden, bedoeld in artikel 12, eerste lid.
6.
Onze Minister kan een machtiging tot deelname aan het programma weigeren, indien:
- a.
de aanvraag niet voldoet aan de eisen gesteld in het eerste lid;
- b.
naar zijn oordeel het karakter van vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel met de wijze waarop het programma is vormgegeven onverenigbaar is, of;
- c.
dat het programma naar zijn oordeel niet zal bijdragen aan een geslaagde terugkeer in de samenleving.
7.
De beslissing wordt schriftelijk medegedeeld aan de directeur en de jeugdreclassering, dan wel de reclassering die aan de aanvraag heeft meegewerkt, alsmede, voor zover het een minderjarige jeugdige betreft, aan de raad voor de kinderbescherming.
8.
Onze Minister kan nadere regels stellen over de deelname aan een scholings- en trainingsprogramma, de procedure voor het aanvragen en het verlenen van een machtiging tot deelname en de intrekking daarvan.