ABRvS, 08-06-2016, nr. 201501057/1/A3
ECLI:NL:RVS:2016:1587
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
08-06-2016
- Zaaknummer
201501057/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:1587, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 08‑06‑2016; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Gst. 2016/119 met annotatie van C.N. van der Sluis
Belastingblad 2017/52 met annotatie van C.M. Bergman
V-N 2017/4.6 met annotatie van Redactie
JB 2016/153 met annotatie van Redactie
Uitspraak 08‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 4 februari 2014 heeft de heffingsambtenaar beslist op het verzoek van [appellante] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob).
201501057/1/A3.
Datum uitspraak: 8 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 januari 2015 in zaak nr. 14/4487 in het geding tussen:
[appellante]
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Wageningen.
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2014 heeft de heffingsambtenaar beslist op het verzoek van [appellante] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob).
Bij besluit van 12 juni 2014 heeft de heffingsambtenaar het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 juni 2014 vernietigd en het bezwaar van 11 februari 2014 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2016, waar de heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. M.C. Gewin, werkzaam bij de gemeente Wageningen, is verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het derde lid behoeft de verzoeker bij zijn verzoek geen belang te stellen.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW), kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
Ingevolge het tweede lid kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
Ingevolge artikel 15 vindt artikel 13 buiten het vermogensrecht toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
Verzoek
2. Bij brief van 23 januari 2014 heeft [appellante] de heffingsambtenaar verzocht om haar alle documenten toe te sturen aangaande een naheffingsaanslag parkeerbelasting met nummer 91 2014 19, met kenmerk administratie 45190 en kenteken […]. Tot de toe te zenden documenten behoren volgens haar "ten minste, dus niet uitsluitend en ook niet beperkt tot eerdergenoemde bestuurlijke aangelegenheid, maar wellicht behorend tot een andere bestuurlijke aangelegenheid:
- de voor- en achterkant van de aankondiging van de beschikking/ het mini-pv en vergelijkbare documenten, aanvullende processen-verbaal, situatieschetsen en sepotmededeling andere zaaksbescheiden, alles inclusief bijlagen
- de foto’s en andere beeldopnames van de overtreding
- de akte van aanstelling van de betrokken medewerker(s) alsmede eventuele wijzigingsbesluiten
- de akte van beëdiging van de betrokken medewerker(s), zijnde de akte van eed of belofte, als bedoeld in artikel 9 BARP of vergelijkbare toepasselijke bepaling
- de actuele akte van opsporingsbevoegdheid
- scholingsdocumenten van de betrokken medewerkers voor het verrichten van de werkzaamheden die tot deze boete hebben geleid."
Besluitvorming
3. Bij het besluit van 12 juni 2014 heeft de heffingsambtenaar zijn besluit van 4 februari 2014, inhoudende een afwijzing van het verzoek om toezending van documenten, gehandhaafd. De verstrekking van de akte van aanstelling van de desbetreffende ambtenaar heeft hij geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. De toezending van de overige documenten heeft hij geweigerd, omdat deze niet bij hem berusten. In het verweerschrift in beroep heeft de heffingsambtenaar te kennen gegeven dat het aanstellingsbesluit van de betrokken ambtenaar bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen berust en dat hij het verzoek in zoverre had moeten doorzenden, hetgeen hij alsnog heeft gedaan.
Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft overwogen dat het verzoek van [appellante] niet kan worden aangemerkt als verzoek op grond van de Wob. De rechtbank heeft in dit kader van belang geacht dat niet is verzocht om openbaarmaking van de desbetreffende documenten voor eenieder en dat niet is komen vast te staan dat het een bewuste keuze was van [appellante] om haar verzoek op de Wob te baseren. Derhalve moet het ervoor worden gehouden dat het verzoek van 23 januari 2014 is gedaan in het kader van de toepassing van artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Gelet hierop is de reactie op het verzoek geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en had de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren, aldus de rechtbank.
Misbruik
5. Onder verwijzing naar uitspraken van de Afdeling daarover, onder andere in zaken waarin [gemachtigde] namens een van de partijen optrad (uitspraken van 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:395, ECLI:NL:RVS:2016:396 en ECLI:NL:RVS:2016:397), heeft de heffingsambtenaar ter zitting bij de Afdeling betoogd dat [appellante] dan wel haar [gemachtigde] misbruik van recht heeft gemaakt. Daarover wordt het volgende overwogen.
6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraken van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ECLI:NL:RVS:2014:4135), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426), laat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk het een ieder in beginsel mogelijk te maken kennis te nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
6.1. De gemachtigde van [appellante], [gemachtigde], voert als rechtsbijstandverlener een groot aantal procedures betreffende verkeersboetes, informatieverzoeken met een beroep op de Wob en het niet tijdig nemen van besluiten.
Uit het verzoek van [appellante] blijkt dat dit is ingediend in verband met een aan haar opgelegde naheffingsaanslag. Ter zitting bij de Afdeling heeft de heffingsambtenaar te kennen gegeven dat op dezelfde dag dat het Wob-verzoek namens [appellante] is ingediend namens haar tevens bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslag. In het bezwaarschrift is aangegeven, dat de gronden zouden worden aangevuld na het ontvangen van de opgevraagde documenten. Kennelijk zijn de documenten opgevraagd om het bezwaar tegen de naheffingsaanslag te kunnen motiveren. Artikel 7:4, tweede lid, van de Awb legt het bestuursorgaan de plicht op het bezwaarschrift en alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen ter inzage te leggen. Het vierde lid geeft belanghebbende het recht van die stukken een afschrift te verkrijgen. Gelet op de ruime kennis en ervaring van [gemachtigde], moet ervan worden uitgegaan dat hij ermee bekend was dat voor het opvragen van stukken om de gronden van bezwaar te formuleren de Wob niet de geëigende grondslag is en voorts dat een op de Wob gebaseerd informatieverzoek, anders dan een verzoek op grond van artikel 7:4, vierde lid, van de Awb, ertoe kan leiden dat het aangezochte bestuursorgaan in geval van niet-tijdige besluitvorming aan de aanvrager een dwangsom of proceskostenvergoeding moet betalen. Dit wijst erop dat het een bewuste keuze is geweest het informatieverzoek op de Wob te baseren. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het procesgedrag van [appellante] in deze zaak blijk geeft van handelingen waarvan zij, althans haar gemachtigde, geweten moeten hebben dat die een tijdige besluitvorming onnodig konden bemoeilijken. Het verzoek is aldus geformuleerd dat het voor de heffingsambtenaar niet mogelijk is om er volledig en adequaat op te kunnen beslissen. In het verzoek wordt verzocht om alle documenten "met betrekking tot eerdergenoemde bestuurlijke aangelegenheid, maar wellicht behorend tot een andere bestuurlijke aangelegenheid", hetgeen vaag is. Onduidelijk is voorts wat wordt bedoeld met ‘het mini-pv en vergelijkbare documenten’, ‘aanvullende processen-verbaal‘, ‘situatieschetsen en sepotmededeling andere zaaksbescheiden’ en ‘scholingsdocumenten van de betrokken medewerkers voor het verrichten van werkzaamheden die tot deze boete hebben geleid’. De vaagheid van het verzoek doet afbreuk aan het doel waartoe het beweerdelijk is ingediend en maakt het op het verzoek te nemen besluit onnodig extra vatbaar voor discussie in bezwaar- en beroepsprocedures.
7. Uit het voorgaande volgt dat [gemachtigde] de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Hij heeft misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de bevoegdheid om hoger beroep in te stellen, nu dit hoger beroep niet los kan worden gezien van het doel waarmee hij de Wob heeft gebruikt. Zijn handelwijze moet aan [appellante] worden toegerekend, aangezien hij de betrokken handelingen namens haar heeft verricht en zij hem daartoe heeft gemachtigd.
Conclusie
8. Gezien het vorenstaande houdt het hoger beroep misbruik van recht in en is het dientengevolge niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Veenboer, griffier.
w.g. Borman w.g. Veenboer
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016
730.