HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376.
Rb. Noord-Nederland, 18-12-2018, nr. 18/850077-14
ECLI:NL:RBNNE:2018:5199
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
18-12-2018
- Zaaknummer
18/850077-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2018:5199, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 18‑12‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2021:6398
- Wetingang
art. 285a Wetboek van Strafrecht; art. 3 Opiumwet; art. 11 Opiumwet; art. 26 Wet wapens en munitie; art. 55 Wet wapens en munitie
Uitspraak 18‑12‑2018
Inhoudsindicatie
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft vandaag een man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren voor het overtreden van de Opiumwet, het beïnvloeden van een getuige en het voorhanden hebben van wapens en munitie. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van drugshandel door 1000 gram hennep te verkopen. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) beïnvloeding van (een) getuige(n). Tot slot heeft verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, een semiautomatisch pistool en munitie voorhanden gehad. De rechtbank heeft de door de verdediging gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweren en bewijsuitsluitingsverweren verworpen. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van arbeidsuitbuiting, hennephandel en beïnvloeding van verschillende getuigen.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850077-14
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/830123-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 december 2018 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17, 24 en 26 september 2018 en 1 en 2 oktober 2018. Op 4 december 2018 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten buiten aanwezigheid van partijen.
Verdachte is verschenen op 17, 24 en 26 september 2018 en op 2 oktober 2018, bijgestaan door mr. R.J.E. van Haarst, advocaat te Winschoten. Verdachte is niet verschenen op
1 oktober 2018; wel is verschenen zijn advocaat, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.F. Hoekstra en mr. G. Wilbrink.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging en/of aanvulling van en na verbetering van kennelijke taal- en schrijffouten in de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
t.a.v. parketnummer 18/850077-14
1A
hij in of omstreeks de periode van 26 februari 2014 tot en met 7 oktober 2014, te Delfzijl, in de gemeente Delfzijl, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
- ( (in een pand gelegen aan of bij de [straatnaam] , aldaar) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig gehad, 1000 gram hennep en 131 gram hennep, (in totaal) 1131 gram hennep, althans (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II van de Opiumwet;
en/of
1B
hij op of omstreeks 1 mei 2014, te Godlinze , (althans) in de gemeente Delfzijl, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 184 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
en/of
1C
hij (met uitzondering van het onder 1A en 1B ten laste gelegde) in of omstreeks de periode van 18 januari 2011 tot en met 6 oktober 2014, te Delfzijl, (althans) in de gemeente Delfzijl, (in elk geval) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan (een) perso(o)n(en) en/of vervoerd, (een) hoeveelhe(i)d(en) hennepplanten en/of hennep, in elk geval (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 14 juni 2011 tot en met 7 oktober 2014, te Delfzijl, in de gemeente Delfzijl, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
(sub 1)
- een ander, te weten [slachtoffer 1] , door dwang en/of geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1]
en/of
(sub 4)
- een ander, te weten [slachtoffer 1] , met een of meer van de hiervoor genoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder een of meer van de hiervoor genoemde omstandigheden enige handelingen heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten,
(sub 6)
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] ,
immers hebben/heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s), meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- -
een kamer/ruimte aan die [slachtoffer 1] verhuurd, althans die [slachtoffer 1] gehuisvest (in een pand aan de [straatnaam] te Delfzijl) en/of
- -
die [slachtoffer 1] werkzaamheden in zijn/de/het zaak/bedrijf laten verrichten en/of
- -
die [slachtoffer 1] gecontroleerd op de werkplek en/of
- -
die [slachtoffer 1] (stelselmatig) geslagen en/of
- -
die [slachtoffer 1] niet betaald voor zijn werkzaamheden en/of
- -
die [slachtoffer 1] dagelijks —zonder betaling- laten werken (7 dagen per week) en/of
- -
die [slachtoffer 1] in een van verdachtes en/of verdachtes mededader(s) afhankelijke positie en/of door verdachte en/of door verdachtes mededader(s) gecontroleerde positie gebracht,
in welke afhankelijkheidssituatie die [slachtoffer 1] zich (telkens) niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die uitbuiting door hem, verdachte en/of verdachtes mededader(s);
3.
hij op of omstreeks 7 oktober 2014, te Delfzijl, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een semi automatisch pistool, merk Makarov, kaliber 9 mm K(urtz) en/of munitie van categorie III, te weten 8 centraalvuur kogelpatronen, merk Gerco, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
t.a.v. parketnummer 18/830123-16
hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2014 tot en met 7 oktober 2014, te Delfzijl, althans in de gemeente Delfzijl, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich opzettelijk mondeling jegens [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , heeft geuit, kennelijk om dier/diens vrijheid om naar waarheid en geweten ten overstaan van een rechter en/of (een) (politie)ambtena(a)r(en) een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft, verdachte en/of verdachtes mededader(s) tijdens (een) telefoongesprek(ken) en/of tijdens opgenomen vertrouwelijke communicatiegesprekken (zogenoemde OVC-gesprekken) tegen
- [slachtoffer 1] gezegd: "broer, als ze iets vragen over die hoerenzoon dan moet je "nee" zeggen want daarom houden ze oom vast" en/of "zeg dat maar, zeg maar: hij heeft ook tegen ons gelogen, hij heeft ook tegen mij gelogen en is toen weggelopen moet je zeggen" en/of
- [slachtoffer 2] gezegd: "zeg gewoon. Ik weet niets van" en/of "als ze jou vragen van uhh of jij dat kan bevestigen dat [medeverdachte 1] , mijn oom dat heeft gedaan, zeg je van dat dat niet zo is" en/of
- [slachtoffer 3] gezegd -zakelijk weergegeven- of zij het al klaar hebben, [slachtoffer 3] zegt dat hij hem al heeft maar dat [naam 1] nog moet schrijven en/of
- [slachtoffer 4] gezegd -zakelijk weergegeven- of er nog politie aan de deur is geweest en/of dat het verhaal van [slachtoffer 6] niet bevestigd moet worden in die zin en/of als zij verklaren wat [slachtoffer 6] heeft gezegd niet klopt want als zij dat ook ontkrachten dat het dan wel goed komt, en/of
- [slachtoffer 5] gezegd -zakelijk weergegeven- dat ze moeten zeggen dat alles gelogen is en dat [medeverdachte 1] zelfs zijn tanden heeft laten maken en/of dat hij moet zeggen dat hij ( [slachtoffer 6] ) gokverslaafd was en veel achter de gokautomaten zat en/of dat [slachtoffer 5] hetzelfde moet zeggen want als ook maar iemand het bevestigt, oom de lul is en hem dan 1 jaar niet laten gaan.
2. Inleiding
Deze zaak is het resultaat van het onderzoek IJsland, een onderzoek dat met name gericht was op uitbuiting en grootschalige hennepteelt door de Turkse familie [achternaam verdachten] . De directe aanleiding voor dit onderzoek is de melding van [getuige 1] op 9 juni 2011 dat haar broer, [slachtoffer 6] , al lange tijd zou worden vastgehouden en mishandeld in [bedrijf 1] aan de [straatnaam] te Delfzijl. Op 13 juni 2011 is [slachtoffer 6] door de politie uit het café gehaald en elders ondergebracht. In 2012 heeft [slachtoffer 6] aangifte gedaan en heeft [getuige 1] een officiële verklaring afgelegd. Naar aanleiding van deze verklaringen is in mei 2012 het onderzoek IJsland opgezet. Hoewel binnen het onderzoek meerdere personen als verdachte zijn aangemerkt, heeft het onderzoek zich toegespitst op de hoofdverdachten [verdachte] , zijn vader [medeverdachte 2] en zijn oom [medeverdachte 1] .
3. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1
Opmerkingen vooraf
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie op grond van artikel 359a, eerste lid, onder c van het Wetboek van Strafvordering (Sv) (partieel) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, rekening houdend met het belang van de geschonden voorschriften, de ernst van de geconstateerde vormverzuimen en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. De rechtbank zal hierna de door de raadsman gevoerde (partiële) niet-ontvankelijkheidsverweren per onderdeel beoordelen. Bij deze beoordeling wordt telkens het in paragraaf 3.2 opgenomen juridisch kader in acht genomen.
3.2.
Het juridisch kader van artikel 359a Sv
Indien binnen de door artikel 359a Sv bepaalde grenzen sprake is van een vormverzuim dat niet meer kan worden hersteld en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, dient de rechter te beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Het ‘voorbereidend onderzoek’ genoemd in artikel 359a Sv heeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem ten laste gelegde feit.
Bij voornoemde beoordeling dient de rechter rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is ‘het belang dat het geschonden voorschrift dient’. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv. Opmerking verdient tevens dat indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim. De tweede factor is ‘de ernst van het verzuim’. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang, waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is ‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Voor niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.1.In uitzonderlijke situaties is niet-ontvankelijkheid als rechtsgevolg op overheidsoptreden ook mogelijk wanneer het gaat om handelen in strijd met de grondslagen van het strafproces, waardoor het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt.
Beoordeling verweren strekkende tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3
Verhoormethode politie
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de politie tijdens het getuigenverhoor van [getuige 2] op 30 oktober 2014 sturend heeft opgetreden. De verhorende verbalisanten hebben zich tijdens voornoemd verhoor dusdanig opgesteld dat zij op een ontoelaatbare wijze de door hen gewenste antwoorden zouden verkrijgen. Het voorgaande moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van verdachte.
Standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie heeft geen standpunt ingenomen over het door de raadsman gevoerde verweer.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat de politie tijdens het verhoor van getuige [getuige 2] op 30 oktober 2014 sturend heeft opgetreden, waardoor de betrouwbaarheid van deze getuigenverklaring geweld is aangedaan. De rechtbank zal voornoemde getuigenverklaring echter niet gebruiken voor het bewijs, zodat er geen nadeel voor de verdediging voortvloeit uit het verzuim. De rechtbank ziet derhalve in het verweer van de raadsman geen aanleiding tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie en zal het verweer verwerpen.
3.4 (
In)compleet dossier
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit verschillende getuigenverhoren die bij de rechter-commissaris hebben plaatsgevonden is gebleken dat in het dossier IJsland stukken missen, waardoor de mogelijkheid bestaat dat ontlastende stukken voor verdachte zijn weggelaten uit het dossier. Het voorgaande moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van verdachte.
Standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie heeft geen standpunt ingenomen over het door de raadsman gevoerde verweer.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat zich in het dossier geen aanwijzingen bevinden waaruit zou blijken dat het Openbaar Ministerie ontlastende stukken voor verdachte buiten het dossier heeft gehouden. Derhalve ontbeert het verweer van de verdediging feitelijke grondslag en moet het reeds om die reden worden verworpen.
3.5
Geen Turkse tolk bij verhoren aanwezig
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verhoren van [getuige 3] die op 15 en 16 oktober 2012 hebben plaatsgevonden moeten worden uitgesloten van het bewijs. [getuige 3] is op voornoemde dagen verschillende malen als verdachte gehoord. [getuige 3] heeft de Turkse nationaliteit en, hoewel hij had aangegeven de Nederlandse taal niet (voldoende) machtig te zijn, is hij gehoord zonder gebruikmaking van een Turkse tolk. Volgens de wet had in dit geval een Turkse tolk moeten worden ingeschakeld. In plaats daarvan is [getuige 3] gehoord door verbalisanten, van wie slechts één verbalisant, verbalisant [verbalisant] , de Turkse taal machtig was. Verbalisant [verbalisant] fungeerde derhalve niet alleen als verhorende verbalisant, maar ook als vertaler voor de overige verbalisanten. Door deze werkwijze is sprake van een ontoelaatbare verhoormethode. Het voorgaande moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van verdachte.
Standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie heeft geen standpunt ingenomen over het door de raadsman gevoerde verweer.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat op grond van destijds geldende ‘Aanwijzing bijstand van tolken en vertalers in het opsporingsonderzoek in strafzaken’ een tolk had moeten worden ingeschakeld bij het verhoren van verdachte [getuige 3] op 15 en 16 oktober 2012.2.[getuige 3] heeft immers aangegeven de Nederlandse taal niet (voldoende) machtig te zijn. Uit dit verzuim vloeit echter geen nadeel voor de verdediging voort. De rechtbank neemt bij dat oordeel mede in aanmerking dat de verdediging de mogelijkheid heeft gekregen de door de politie verhoorde getuigen bij de rechter-commissaris te ondervragen. De rechtbank ziet derhalve geen grond voor niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie en verwerpt het verweer van de raadsman.
Beoordeling verweren strekkende tot partiële niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.6
Instigatieverbod (Tallon-criterium)
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het door verdachte vervoeren en leveren van 1000 gram hennep het rechtstreekse gevolg is van uitlokking door de stelselmatige informatie-inwinners. Zonder de pseudokoop zou verdachte de hennep nooit opgehaald hebben. Ook de opdracht aan de stelselmatige informatie-inwinners om contact te maken met verdachte om een pseudokoop te bewerkstelligen, maakt dat sprake is van uitlokking. Het overgaan tot pseudokoop was bovendien niet gerechtvaardigd, aangezien ten aanzien van verdachte nooit sprake is geweest van dealeractiviteiten. Al het voorgaande moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van het ten laste gelegde onder 1A van parketnummer 18/850077-14 (met betrekking tot het vervoeren en leveren van 1000 gram hennep).
Standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van schending van het instigatieverbod, nu uit de gang van zaken omtrent de feitelijke levering van de hennep blijkt van bestendige en actieve betrokkenheid van verdachte bij de handel in verdovende middelen. Gelet daarop is het opzet van verdachte van meet af aan gericht geweest op de handel in verdovende middelen en is geen sprake van uitlokking van strafbare feiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat door het Openbaar Ministerie op enig moment is overgegaan tot stelselmatige informatie-inwinning in de zin van artikel 126j Sv. De stelselmatige informatie-inwinners, te weten verbalisanten [nummer] en [nummer] , hebben zich voorgedaan als klanten van [bedrijf 2] . In die hoedanigheid zijn zij op verschillende momenten in gesprek geraakt met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] , de vader van verdachte (hierna: ‘medeverdachte’).
Uit de verklaringen van verbalisanten [nummer] en [nummer] is gebleken dat medeverdachte herhaaldelijk, tijdens verschillende gesprekken met de verbalisanten heeft aangegeven dat hij alles voor hen kon regelen: drank, drugs, vrouwen, marihuana en coca. Medeverdachte vertelde de verbalisanten dat hij nog wat handelde naast de zaak (de rechtbank begrijpt: het café), en dat als zij iets wilden hebben, zij maar moesten bellen.3.
Naar aanleiding van voornoemde uitlatingen door medeverdachte en verschillende observaties door de verbalisanten werd het vermoeden van drugshandel door verdachte en medeverdachte versterkt. Naar aanleiding van dit vermoeden heeft de officier van justitie verbalisant [nummer] en een derde stelselmatige informatie-inwinner met de codenaam [nummer] de opdracht gegeven tot aankoop van maximaal 1000 gram hennep en maximaal 100 gram cocaïne (pseudokoop).
De feitelijke gang van zaken rond deze pseudokoop was, kort samengevat, de volgende. Op 20 februari 2014 raakt verbalisant [nummer] in het café in gesprek met verdachte. De verbalisant geeft aan dat hij met medeverdachte gesproken heeft over handel en dat een vriend van hem de week erop uit het buitenland komt en interesse heeft. Daarop vraagt verdachte aan verbalisant [nummer] wat hij dan precies wil hebben. Verdachte houdt vervolgens met één vinger één neusgat dicht en zegt ‘dat voor door de neus’. In datzelfde gesprek geeft hij vervolgens aan dat hij zowel groen goud als wit goud kan regelen. Ook zegt verdachte in reactie op de opmerking van [nummer] dat hij er alleen maar tussen zit: “dat doen wij ook”.4.
Op 26 februari 2014 gaan verbalisant [nummer] en [nummer] naar [bedrijf 2] en treffen daar medeverdachte aan. Verbalisant [nummer] zegt tegen medeverdachte dat zij in het verleden hebben gesproken over handelen en dat zijn vriend daarvoor is gekomen. Medeverdachte vraagt vervolgens: ‘Wat wil hij hebben dan?’. Verbalisant [nummer] zegt tegen hem dat zijn zoon, verdachte, had aangegeven dat hij coke en weed kon leveren. Medeverdachte zegt dat hij alles kan leveren en vraagt nogmaals: ‘Wat wil hij hebben dan?’. Daarop volgend geeft verbalisant [nummer] aan dat hij 1 kilo ‘groen’ (hennep) wil en 100 gram cocaïne. Op dezelfde dag wordt de 1000 gram hennep, die in opdracht van medeverdachte door verdachte is opgehaald, en de 100 gram cocaïne door medeverdachte aan de verbalisanten geleverd. Medeverdachte geeft hierbij aan, evenals verdachte eerder heeft gedaan, dat hij “ertussen zit” (de rechtbank begrijpt: in de tussenhandel zit) en dat hij “meer kan leveren, wat ze maar willen”.5.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van het zogeheten ‘Tallon-criterium’ een opsporingsambtenaar een verdachte niet mag brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.6.
Naar het oordeel van de rechtbank lag, gelet op de hiervoor geschetste feitelijke gang van zaken, het initiatief voor de concrete verkoop en levering van hennep en cocaïne bij medeverdachte. Medeverdachte geeft immers eerst zelf aan dat hij ‘zaken doet’ en marihuana en cocaïne kan leveren. Vervolgens vraagt medeverdachte aan de verbalisanten wat zij precies willen hebben en pas daarna geven de verbalisanten concreet aan dat zij 1000 gram hennep en 100 gram cocaïne willen hebben. Echter, voordat de concrete afspraak tot het leveren van voornoemde drugs is gemaakt, heeft verdachte tegen de verbalisanten gezegd dat hij zowel ‘groen goud’ als ‘wit goud’ kan regelen. Uit deze uitlatingen van verdachte en het relatieve gemak waarmee verdachte en zijn medeverdachte de drugs nog diezelfde dag binnen enkele uren konden regelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een situatie waarin het opzet van (ook) verdachte niet reeds tevoren op het begaan van de verkoop van hennep was gericht.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie niet aan de orde is, nu de verdachte door het optreden van de opsporingsambtenaren niet is gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds was gericht en verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
4. Bewijsuitsluiting
4.1
Opmerkingen vooraf
De raadsman heeft op grond van artikel 359a, eerste lid, onder b Sv aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim dat moet leiden tot bewijsuitsluiting, rekening houdend met het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het geconstateerde vormverzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. De rechtbank zal hierna het door de raadsman gevoerde bewijsuitsluitingsverweer beoordelen. Bij deze beoordeling wordt het in paragraaf 4.2 opgenomen juridisch kader in acht genomen.
4.2.
Het juridisch kader van artikel 359a Sv
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van de bewijsuitsluitingsverweren rekening wordt gehouden met het juridische kader van artikel 359a Sv, zoals geschetst in paragraaf 3.2.
Van bewijsuitsluiting als rechtsgevolg van een onherstelbaar vormverzuim kan uitsluitend sprake zijn indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en komt slechts aan de orde indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijke) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.7.Toepassing van bewijsuitsluiting kan daarnaast noodzakelijk zijn ter verzekering van het recht van verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, zoals bij schending van het recht op rechtsbijstand bij het politieverhoor.8.Tot slot is toepassing van bewijsuitsluiting niet onder alle omstandigheden uitgesloten als sprake is van de, zeer uitzonderlijke, situatie dat het desbetreffende vormverzuim, naar uit objectieve gegevens blijkt, zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structureel karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich onvoldoende inspanningen hebben getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen.9.
Beoordeling verweren strekkende tot bewijsuitsluiting
4.3
Geen Turkse tolk bij het verhoor
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, conform het in paragraaf 3.5 weergegeven standpunt, aangevoerd dat de processen-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 3] van 15 en 16 oktober 2012 moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie heeft geen standpunt ingenomen over het door de raadsman gevoerde verweer.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt opnieuw voorop dat op grond van de in 2012 geldende ‘Aanwijzing bijstand van tolken en vertalers in het opsporingsonderzoek in strafzaken’ het uitgangspunt is dat er een tolk wordt ingeschakeld in alle gevallen waarin een verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst. Bovendien blijkt uit artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers dat de politie, behoudens uitzonderingen,10.uitsluitend gebruik maakt van beëdigde tolken of vertalers.
De rechtbank stelt vast dat op 15 en 16 oktober 2012 verschillende verhoren van verdachte [getuige 3] hebben plaatsgevonden door de politie.11.[getuige 3] heeft de Turkse nationaliteit en heeft aan het begin van ieder verhoor aangegeven dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerste om een verklaring af te kunnen leggen in het Nederlands. Er is vervolgens geen Turkse tolk ingeschakeld ten behoeve van het afleggen van genoemde verklaringen. Eén van de verhorende verbalisanten, die tijdens alle vier verhoren op 15 en 16 oktober 2012 aanwezig was, verbalisant [verbalisant] , was de Turkse taal machtig en heeft aangegeven dat de verhoren, met goedvinden van verdachte [getuige 3] , in het Turks plaatsvonden. De overige verbalisanten die bij de verhoren betrokken waren, waren de Turkse taal niet machtig, maar hebben wel hun handtekening onder de verhoren van [getuige 3] gezet.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van verbalisant [verbalisant] sprake is van een dubbelrol: hij trad immers op als verhorende verbalisant, maar ook als vertaler. Gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad12.is de rechtbank van oordeel dat deze dubbelrol in dit geval niet ontoelaatbaar was, aangezien er geen aanwijzingen zijn dat de verklaringen van getuige [getuige 3] onjuist zijn weergegeven of dat diens verklaringen zijn verdraaid. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Overige opmerkingen over het onderzoek
De raadsman heeft in algemene zin opgemerkt dat de kwaliteit van het onderzoek beneden de maat is. De rechtbank heeft de door de raadsman concreet aangevoerde en onderbouwde verweren omtrent de kwaliteit van het onderzoek, voor zover relevant voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv, hiervoor besproken. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de raadsman onvoldoende heeft onderbouwd waarom sprake zou zijn van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv waaraan een rechtsgevolg verbonden zou moeten worden. Ook ambtshalve ziet de rechtbank geen aanleiding om rechtsgevolgen te verbinden aan de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek.
5. Beoordeling van het bewijs
5.1
Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/850077-14
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1A, 1B, 1C, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de stukken in het dossier. Het Openbaar Ministerie acht telkens medeplegen bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Uit de OVC-gesprekken in het dossier is gebleken dat verdachte en medeverdachte [verdachte] meermalen hebben gedreigd met geweld tegen [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] bevond zich in een kwetsbare positie, omdat hij gokschulden bij verdachte had en boven het café woonde dat mede door verdachte werd gerund. [slachtoffer 1] verrichtte op structurele basis werkzaamheden voor verdachte in het café en in zijn hennepplantages. [slachtoffer 1] werd door verdachte gecommandeerd en werkte voor verdachte gemiddeld 7 dagen per week, 14 uren per dag. Verdachte betaalde [slachtoffer 1] niet voor zijn werkzaamheden en heeft op die manier opzettelijk voordeel getrokken uit de uitbuiting. De officier van justitie acht derhalve bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met medeverdachte [verdachte] , [slachtoffer 1] heeft uitgebuit door dwang en geweld, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie met het oogmerk van uitbuiting. Verdachte heeft [slachtoffer 1] door inzet van voornoemde middelen bewogen zich beschikbaar te stellen tot arbeid waar hij voordeel uit heeft getrokken.
Parketnummer 18/830123-16
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de beïnvloeding van alle getuigen die zijn genoemd in de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen kan worden, met dien verstande dat telkens sprake is van medeplegen.
5.2
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/850077-14
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit voor het onder 1A, 1B, 1C en 2 ten laste gelegde.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1A ten laste gelegde subsidiair aangevoerd dat verdachte wegens uitlokking moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging met betrekking tot de 1000 gram hennep. Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat het vervoeren en aanwezig hebben van de 1000 gram hennep bewezen kan worden verklaard en vrijspraak moet volgen voor het overige.
De raadsman heeft ten aanzien het onder 3 ten laste gelegde aangevoerd dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte een wapen voorhanden heeft gehad.
Parketnummer 18/830123-16
De raadsman heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe ten eerste aangevoerd dat beïnvloeding slechts bewezen kan worden indien de getuige ook daadwerkelijk een valse verklaring heeft afgelegd. Van enige vals afgelegde verklaring is niet gebleken. Verder heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot de ten laste gelegde beïnvloeding van [slachtoffer 1] kan niet worden bewezen dat verdachte het kennelijke doel heeft gehad om zijn verklaringsvrijheid te beïnvloeden. Daarnaast kan [slachtoffer 1] niet beïnvloed zijn, omdat het beïnvloedingsgesprek heeft plaatsgevonden nadat [slachtoffer 1] een getuigenverklaring heeft afgelegd. Voorts heeft het gesprek tussen verdachte en [slachtoffer 1] plaatsgevonden in het Turks, terwijl [slachtoffer 1] geen Turks sprak. Tot slot heeft [slachtoffer 1] zelf verklaard niet door verdachte te zijn beïnvloed.
Ten aanzien van de ten laste beïnvloeding van [slachtoffer 2] heeft verdachte nimmer de intentie gehad om de verklaringsvrijheid aan te tasten, nu sprake is geweest van een typische kroegconversatie. Daarnaast heeft [slachtoffer 2] zelf nooit de druk gevoeld om anders te verklaren, dit heeft hij onder meer onder ede verklaard bij de rechter-commissaris.
Ook de beïnvloeding van [slachtoffer 3] kan niet bewezen worden. [slachtoffer 3] heeft zelf verklaard niet aangezet te zijn tot het schrijven van een brief. Bovendien heeft [slachtoffer 3] [slachtoffer 4] het advies gegeven naar waarheid te verklaren bij de rechter-commissaris. Dit advies zou hij nooit gegeven hebben als hij door verdachte beïnvloed was.
Ten aanzien van de ten laste gelegde beïnvloeding van [slachtoffer 4] heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte tegen haar slechts heeft gezegd dat zij niet moest verklaren over het gokken. Van beïnvloeding zoals in de tenlastelegging is omschreven is niet gebleken.
Tot slot kan de beïnvloeding van [slachtoffer 5] niet bewezen worden, nu voornoemde getuige verklaard heeft niet beïnvloed te zijn door verdachte en niet is gebleken dat hij onder druk van verdachte een valse verklaring heeft afgelegd.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage I bij dit vonnis, en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bewijsoverwegingen
5.3.1
Parketnummer 18/850077-14
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1A
Op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage I onder het parketnummer 18/850077-14, acht de rechtbank het onder 1A ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen met betrekking tot de verkoop, de aflevering, het vervoeren en het verstrekken van de 1000 gram hennep. De rechtbank overweegt daartoe aanvullend nog als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat medeverdachte [medeverdachte 2] aan verdachte de opdracht heeft gegeven om 1000 gram hennep op te halen bij de growshop van de familie [naam 2] in Assen. Verdachte heeft vervolgens de hennep in Assen opgehaald en naar het café gebracht, waar de hennep in het bijzijn van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] geleverd is aan de stelselmatige informatie-inwinners. Tot slot heeft medeverdachte [medeverdachte 2] direct na deze levering geld aan verdachte gegeven. De rechtbank acht medeplegen bewezen, nu op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] met betrekking tot de verkoop, levering, verstrekking en het vervoer van de hennep. De rechtbank zal derhalve het verweer van de raadsman dat slechts sprake zou zijn van vervoeren, verwerpen. Het verweer van de raadsman dat sprake zou zijn van uitlokking behoeft, gelet op het oordeel van de rechtbank zoals weergegeven in paragraaf 3.6, geen verdere bespreking.
Ten aanzien van de ten laste gelegde aanwezigheid van 131 gram hennep in het pand aan de [straatnaam] in Delfzijl overweegt de rechtbank als volgt. Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van hennep in de zin van artikel 3, onder C, van de Opiumwet is vereist dat de hennep zich in de machtssfeer van de verdachte bevindt.13.Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het dossier niet komen vast te staan dat de aangetroffen hennep zich aantoonbaar in de machtssfeer van verdachte bevond. Verdachte heeft het feit ontkend en er zitten geen aanwijzingen in het dossier die erop duiden dat verdachte wist van de aanwezigheid van hennep in het pand. Bovendien heeft [slachtoffer 1] verklaard dat de aangetroffen hennep van hem was.14.De rechtbank ziet, mede gelet op het feit dat de hennep is aangetroffen op de kamer die door [slachtoffer 1] gebruikt werd, geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1B
De rechtbank stelt ten aanzien van het onder 1B ten laste gelegde vast dat op 1 mei 2014 een hennepkwekerij is opgerold aan de [straatnaam] te Godlinze , in de woning van [naam 3] .15.Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zelfstandig of in nauwe en bewuste samenwerking met anderen zodanige uitvoeringshandelingen heeft verricht dat hij als pleger of medepleger van dit feit zou kunnen worden aangemerkt. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 1B ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1C
De rechtbank ziet zich, voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling van het onder 1C ten laste gelegde, geplaatst voor de vraag op welke concrete strafbare gedragingen de steller van de tenlastelegging het oog heeft gehad, nu de omschrijving van de daarin aan verdachte gemaakte verwijten erg ruim en weinig specifiek is. Deze vraag is meerdere keren ter terechtzitting aan de orde gekomen, waarbij het de rechtbank (en de verdediging) de nodige moeite heeft gekost om een duidelijk antwoord te krijgen. Uiteindelijk heeft de officier van justitie aangegeven dat de tenlastelegging zo begrepen moet worden dat het enkel gaat om betrokkenheid van verdachte bij hennepteelt in hennepkwekerijen. Uit de verdere toelichting van de officier van justitie leidt de rechtbank af dat het zou moeten gaan om de hennepkwekerijen aan de [straatnaam] te Delfzijl, de [straatnaam] te Farmsum en de [straatnaam] te Roodeschool. Aanknopingspunten voor de betrokkenheid van verdachte bij andere hennepkwekerijen zijn door de officier van justitie niet naar voren gebracht en blijken overigens ook niet uit het (op dit punt weinig overzichtelijke) dossier.
Ook voor de hiervoor genoemde hennepkwekerijen geldt dat naar het oordeel van de rechtbank uit de summiere inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende kan worden afgeleid dat verdachte kan worden aangemerkt als pleger of medepleger van het telen van hennep Het ten laste gelegde onder 1C kan derhalve niet worden bewezen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 2
Aan verdachte is onder 2 ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 273f, eerste lid, aanhef, sub 1, sub 4 en sub 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De wettekst in sub 1 en sub 6 stelt voor strafbaarheid de expliciete voorwaarde dat sprake is van (oogmerk van) uitbuiting. Hoewel die voorwaarde voor strafbaarheid niet expliciet in sub 4 wordt genoemd, moet ook voor strafbaarheid van hetgeen is vermeld in sub 4 worden uitgegaan van ‘uitbuiting’. De in sub 4 omschreven gedragingen kunnen dus alleen strafbaar zijn indien zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.16.
In zaken waarin gedragingen gericht op uitbuiting in arbeid of diensten van een ander, anders dan seksuele uitbuiting van die ander, zijn ten laste gelegd, stelt de rechtbank voorop dat de vraag dient te worden beantwoord of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van artikel 273f, eerste lid, Sr. Die beantwoording is sterk verweven met de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.17.
Voor een bewezenverklaring van de subonderdelen 1 en 4 van artikel 273f Sr is voorts vereist dat sprake is van toepassing van een dwangmiddel, te weten: geweld, dreiging met geweld, dreiging met een feitelijkheid, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie.
De rechtbank stelt voorop dat op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] de kamer, gelegen boven het café aan de [straatnaam] te Delfzijl, vrijwillig heeft betrokken. [slachtoffer 1] heeft zelf verklaard dat hij aan de [straatnaam] terecht is gekomen, omdat hij door zijn broer het huis uit was gezet.18.De rechtbank ziet geen aanleiding om op dit punt aan de verklaring van [slachtoffer 1] te twijfelen. Derhalve is geen sprake van een situatie waarin verdachte iemand heeft gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting. De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, verdachte vrijspreken van subonderdeel 1.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat [slachtoffer 1] vrijwel dagelijks gedurende een groot deel van de dag in het café aan de [straatnaam] aanwezig was en dat hij, zonder dat sprake was van een formele arbeidsrelatie, lichte werkzaamheden in het café verrichtte, zoals het schenken van drank en het controleren van de gokautomaten. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting rijst echter het beeld dat [slachtoffer 1] , die alleenstaand was, nauwelijks andere sociale contacten onderhield en boven het café woonde, vooral zo vaak aanwezig was en dan deze hand- en spandiensten verrichtte uit oogpunt van gezelligheid en als een vorm van dagbesteding. Hoewel onduidelijk is hoeveel [slachtoffer 1] voor zijn werkzaamheden betaald kreeg, is wel aannemelijk geworden dat hij gebruik mocht maken van de horecafaciliteiten en daarnaast af en toe een tegemoetkoming kreeg. Van een arbeidsverhouding onder zodanig bezwarende omstandigheden dat reeds daarom van een uitbuitingssituatie moet worden gesproken, is derhalve niet gebleken. Evenmin is gebleken dat verdachte dwang heeft uitgeoefend ten opzichte van [slachtoffer 1] om hem er (tegen zijn zin) toe te bewegen zich beschikbaar te stellen of te houden voor het verrichten van deze arbeid. Uit de OVC-gesprekken blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 2] met enige regelmaat op een onvriendelijke, kleinerende of zelfs dreigende toon tegen [slachtoffer 1] sprak. In mindere mate geldt dat ook voor verdachte zelf. Mede gelet op de eigen verklaring van [slachtoffer 1] dat hij uit vrije wil werkzaamheden verrichtte en zich op geen enkele manier door één van beide verdachten onder druk gezet heeft gevoeld, kan niet worden vastgesteld dat deze opmerkingen bedoeld waren als dwangmiddel. In het licht van de toon en inhoud van de vele andere opgenomen gesprekken lijkt het er veeleer op dat dergelijk taalgebruik min of meer inherent was aan hun karakter, vooral dat van medeverdachte [medeverdachte 2] , en niet specifiek gericht was op [slachtoffer 1] .
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat zich geen uitbuitingssituatie heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 273 f Sr. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van subonderdeel 4.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu, zoals hiervoor is overwogen, niet bewezen kan worden dat er sprake is geweest van een uitbuitingssituatie. De rechtbank zal verdachte daarom ook van subonderdeel 6 vrijspreken.
Gelet op het voorgaande zal verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken worden.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 3
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder 3 wettig en overtuigend bewezen. Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde moet worden aangemerkt als medeplegen, nu sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] .
5.3.2
Parketnummer 18/830123-16
De verdachte wordt beïnvloeding van de volgende getuigen verweten: [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . De rechtbank zal hierna eerst het juridische kader van artikel 285a Sr schetsen en daarna per getuige bespreken of sprake is van beïnvloeding in de zin van artikel 285a Sr.
De rechtbank stelt voorop dat de strafbaarstelling van beïnvloeding van getuigen als bedoeld in artikel 285a Sr strekt tot bescherming van de vrijheid van personen om onbelemmerd ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te kunnen leggen.19.Van ‘beïnvloeden’ in de zin van voornoemd artikel is sprake indien de uiting ertoe strekt deze verklaringsvrijheid aan te tasten. Voor een bewezenverklaring van beïnvloeding van getuigen is niet vereist dat sprake is geweest van intimidatie,20.hoewel intimidatie in de regel wel een sterke aanwijzing oplevert dat de desbetreffende uitlating ertoe strekt om de verklaringsvrijheid aan te tasten.21.Voldoende is dat komt vast te staan dat de uiting kennelijk bedoeld was om de verklaringsvrijheid te beïnvloeden, zonder dat wordt vereist dat die kennelijke beïnvloeding ook tot een daadwerkelijke beïnvloeding heeft geleid.22.Ook het via derden benaderen van een persoon kan een uiting in de zin van artikel 285a Sr opleveren.23.Het bestanddeel ‘kennelijk’ heeft geen betrekking op het opzet van de verdachte, maar op de perceptie van derden, onder wie in het bijzonder de getuige. De uiting moet van dien aard zijn dat de getuige daaruit in redelijkheid heeft kunnen opmaken dat zij ertoe strekt zijn verklaringsvrijheid aan te tasten.24.Het bestanddeel ‘ernstige reden hebben om te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd’ wordt in de jurisprudentie ruim uitgelegd. Er moet een gerede kans bestaan dat iemand een verklaring zal afleggen.
Alvorens te komen tot de bespreking van het ten laste gelegde, overweegt de rechtbank dat het verweer van de raadsman dat beïnvloeding slechts bewezen kan worden indien de getuige ook daadwerkelijk een valse verklaring heeft afgelegd, moet worden verworpen. Zoals blijkt uit het hiervoor geschetste juridische kader is immers niet vereist dat de beïnvloedende uitingen ook tot daadwerkelijke beïnvloeding hebben geleid. Daar komt bij dat evenmin hoeft komen vast te staan dat de uiting van verdachte ertoe strekte om de getuige ertoe te bewegen een verklaring af te leggen die niet waarheidsgetrouw is. Artikel 285a Sr strekt immers ter waarborging van de vrijheid van personen om onbelemmerd naar waarheid of geweten een verklaring te kunnen afleggen, waarbij het aan de persoon zelf is om te bepalen hoe de inhoud van zijn verklaring in overeenstemming met zijn eigen, mogelijk gebrekkige, herinnering aan bepaalde gebeurtenissen af te leggen verklaring luidt, zonder bemoeienis van een ander met die inhoud.25.
De rechtbank stelt met betrekking tot de ten laste gelegde beïnvloeding van [slachtoffer 1] het volgende vast. Uit de uitwerking van de OVC-gesprekken van 26 en 27 mei 2014, zoals opgenomen in bijlage I (bewijsmiddelen 1 en 2 onder parketnummer 18/830123-16), blijkt dat verdachte de ten laste gelegde uitlatingen heeft gedaan in de richting van [slachtoffer 1] . Vervolgens is [slachtoffer 1] , op 28 mei 2014, als getuige gehoord door de politie.26.Verdachte wist, blijkens de uitwerking van voornoemde OVC-gesprekken, dat [slachtoffer 1] een getuigenverklaring moest afleggen bij de politie.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer van de raadsman dat [slachtoffer 1] niet beïnvloed kan zijn omdat hij geen Turks zou spreken als volgt. [slachtoffer 6] heeft op
26 juni 2013 verklaard dat [slachtoffer 1] Turks sprak. Ook uit de overige stukken in het dossier komt naar voren dat regelmatig Turks met [slachtoffer 1] werd gesproken. Verder blijkt uit de uitwerking van de hiervoor genoemde OVC-gesprekken niet dat [slachtoffer 1] op enig moment niet begrepen heeft wat verdachte in het Turks tegen hem zei. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman daarom op dit punt.
Anders dan de raadsman heeft gesteld hebben de gesprekken waarin de ten laste gelegde uitlatingen zijn gedaan plaatsgevonden voordat [slachtoffer 1] bij de politie een verklaring heeft afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde uitlatingen, te weten “broer, als ze iets vragen over die hoerenzoon, dan moet je ‘nee’ zeggen, want daarom houden ze oom vast” en “zeg maar: hij heeft ook tegen ons gelogen, hij heeft ook tegen mij gelogen en is toen weggelopen moet je zeggen”, naar hun aard en inhoud en gelet op de context, kennelijk bedoeld waren om de verklaringsvrijheid te beïnvloeden en dat het niet anders kan zijn dan dat het opzet van verdachte daarop was gericht. Dat [slachtoffer 1] heeft aangegeven dat hij zich door de uitlatingen van verdachte niet beïnvloed heeft gevoeld is voor de strafbaarheid van de gedraging verder niet van belang. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman ook op dit punt.
De rechtbank acht de beïnvloeding van [slachtoffer 1] op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank ziet echter geen aanwijzingen voor betrokkenheid van een medeverdachte en spreekt verdachte daarom vrij van het ten laste gelegde medeplegen.
Met betrekking tot de ten laste gelegde beïnvloeding van getuige [slachtoffer 2] stelt de rechtbank vast dat blijkens de uitwerking van het OVC-gesprek van 11 juni 201427.alleen de ten laste gelegde uitlating “als ze jou vragen of jij dat kan bevestigen dat [medeverdachte 1] , mijn oom, dat heeft gedaan, dan zeg je dat dat niet zo is” door verdachte is gedaan. De overige ten laste gelegde uitlatingen zijn door medeverdachte [medeverdachte 2] gedaan.
Uit de context van dat gesprek blijkt dat verdachte voornoemde opmerking heeft geplaatst als reactie op een opmerking van [slachtoffer 3] die ook deelnam aan het gesprek. Derhalve is niet gebleken dat verdachte in het gesprek op enige wijze de verklaringsvrijheid van [slachtoffer 2] heeft willen beïnvloeden. Daarnaast is, nog los van de vraag of de uitlatingen van medeverdachte [medeverdachte 2] als beïnvloedend kunnen worden aangemerkt, niet gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot die uitlatingen. Verdachte kan derhalve niet als medepleger van de uitlatingen van medeverdachte [medeverdachte 2] worden aangemerkt.
De rechtbank zal verdachte op grond van het voorgaande vrijspreken van de beïnvloeding van getuige [slachtoffer 2] .
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ten laste gelegde beïnvloeding van getuige [slachtoffer 3] als volgt. Uit de OVC-gesprekken in het dossier blijkt dat verdachte bij [slachtoffer 3] navraag heeft gedaan of de brieven die [slachtoffer 3] en [naam 1] zouden schrijven al klaar waren. Naar het oordeel van de rechtbank duidt het voorgaande niet op beïnvloeding van de verklaringsvrijheid, er is hooguit sprake van aandringen op het afronden van de brieven. Uit het dossier is ook verder niet gebleken van omstandigheden die duiden op het aantasten van de verklaringsvrijheid door verdachte. Bovendien is niet komen vast te staan dat [slachtoffer 3] en [naam 1] oorspronkelijk van plan waren iets anders in de brieven te zetten dan zij hebben gedaan. De rechtbank acht op grond van het voorgaande de ten laste gelegde beïnvloeding van getuige [slachtoffer 3] niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de ten laste gelegde beïnvloeding van getuige [slachtoffer 4] als volgt. Uit de uitwerking van het OVC-gesprek van 18 juni 2014 tussen [slachtoffer 4] en verdachte is gebleken dat verdachte de ten laste gelegde uitlatingen jegens [slachtoffer 4] heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde uitlatingen, mede gelet op de context daarvan, kennelijk bedoeld waren om de verklaringsvrijheid van [slachtoffer 4] te beïnvloeden. De uitlatingen waren van dien aard dat [slachtoffer 4] daaruit in redelijkheid heeft kunnen opmaken dat zij ertoe strekten om haar verklaringsvrijheid aan te tasten. Uit de uitwerking van voornoemd OVC-gesprek en de uitwerking het OVC-gesprek van 18 juni 2014 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] is voorts gebleken dat verdachte ervan op de hoogte was dat [slachtoffer 4] de dag daar op een verklaring bij de politie zou moeten afleggen. Het voorgaande leidt ertoe dat de ten laste gelegde beïnvloeding van getuige [slachtoffer 4] wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank ziet op grond van de stukken in het dossier echter geen aanleiding voor betrokkenheid van een medeverdachte bij de ten laste gelegde uitlatingen. De rechtbank zal verdachte daarom van het ten laste gelegde medeplegen vrijspreken.
Ten aanzien van de ten laste gelegde beïnvloeding van getuige [slachtoffer 5] overweegt de rechtbank als volgt. Uit de uitwerking van het OVC-gesprek van 18 juni 2014 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat er overlegd wordt over wat verdachte moet gaan zeggen tegen [slachtoffer 5] . Medeverdachte [medeverdachte 2] geeft aan verdachte vervolgens de opdracht om bij [slachtoffer 5] langs te gaan om hem te beïnvloeden. [slachtoffer 4] heeft op 12 november 2014 verklaard dat verdachte inderdaad langs is geweest om haar echtgenoot [slachtoffer 5] te beïnvloeden. De rechtbank overweegt dat de ten laste gelegde uitlatingen van dien aard zijn geweest dat [slachtoffer 5] daaruit in redelijkheid heeft kunnen afleiden dat zij ertoe strekten om zijn verklaringsvrijheid aan te tasten. Dat [slachtoffer 5] zelf verklaard heeft niet beïnvloed te zijn, doet aan dit oordeel van de rechtbank niet af. Bovendien is niet vereist dat iemand ook daadwerkelijk een valse verklaring aflegt. De rechtbank acht op grond van het voorgaande het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank kent aan het overleg dat vooraf tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] heeft plaatsgevonden een dusdanig gewicht toe dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht derhalve het medeplegen van het beïnvloeden van getuige [slachtoffer 5] bewezen.
6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1A en 3 ten laste gelegde onder parketnummer 18/850077-14 en het onder parketnummer 18/830123-16 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
t.a.v. parketnummer 18/850077-14
1A
hij in de periode van 26 februari 2014 tot en met 7 oktober 2014, te Delfzijl, tezamen en in vereniging met een ander, (telkens) opzettelijk
- in een pand gelegen aan of bij de [straatnaam] , heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, 1000 gram hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II van de Opiumwet;
3.
hij op 7 oktober 2014, te Delfzijl, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, te weten een semi automatisch pistool, merk Makarov, kaliber 9 mm K(urtz) en munitie van categorie III, te weten 8 centraalvuur kogelpatronen, merk Gerco, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
t.a.v. parketnummer 18/830123-16
hij in de periode van 26 mei 2014 tot en met 7 oktober 2014, te Delfzijl, zich opzettelijk mondeling, tijdens een gesprek, jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft geuit, kennelijk om dier vrijheid om naar waarheid en geweten ten overstaan van een rechter en politieambtenaren een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers
- heeft verdachte tegen [slachtoffer 1] gezegd: "broer, als ze iets vragen over die hoerenzoon dan moet je "nee" zeggen want daarom houden ze oom vast" en/of "zeg dat maar, zeg maar: hij heeft ook tegen ons gelogen, hij heeft ook tegen mij gelogen en is toen weggelopen moet je zeggen" en
- heeft verdachte tegen [slachtoffer 4] gezegd -zakelijk weergegeven- of er nog politie aan de deur is geweest en dat het verhaal van [slachtoffer 6] niet bevestigd moet worden in die zin en als zij verklaren wat [slachtoffer 6] heeft gezegd niet klopt want als zij dat ook ontkrachten dat het dan wel goed komt, en
- heeft verdachte, tezamen en in vereniging, tegen [slachtoffer 5] gezegd -zakelijk weergegeven- dat ze moeten zeggen dat alles gelogen is en dat [medeverdachte 1] zelfs zijn tanden heeft laten maken en dat hij moet zeggen dat hij ( [slachtoffer 6] ) gokverslaafd was en veel achter de gokautomaten zat en dat [slachtoffer 5] hetzelfde moet zeggen want als ook maar iemand het bevestigt, oom de lul is en hem dan 1 jaar niet laten gaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
7. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van parketnummer 18/850077-14
1A. medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
3. medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III;
ten aanzien van parketnummer 18/830123-16
(medeplegen van) het opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter/ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd en medeplegen van het opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter/ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
8. Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
9. Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1A, 1B, 1C, 2 en 3 ten laste gelegde onder parketnummer 18/850077-14 en het ten laste gelegde onder parketnummer 18/830123-16 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat gelet op de ernst en de hoeveelheid van feiten slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gepast is. Bij de hoogte van de strafeis heeft de officier van justitie met name rekening gehouden met de ernstige inbreuk die verdachte over een lange periode heeft gemaakt op de menselijke waardigheid, de persoonlijke vrijheid en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer van uitbuiting. Eventuele strafvermindering in verband met tijdsverloop acht de officier van justitie niet aan de orde, nu geen sprake is van onredelijke vertraging en in de wijze waarop de zaak door de autoriteiten is behandeld geen onvolkomenheden zitten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf van maximaal 3 maanden met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman verzocht bij eventuele oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de termijn van het voorarrest niet te overschrijden. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten een zogeheten first offender. Daarnaast zou detentie voor grote (financiële) problemen zorgen. Tot slot heeft verdachte door onderhavige zaak, mede door de herhaaldelijke negatieve media-aandacht, een zware tijd doorgemaakt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten
Verdachte heeft verschillende strafbare feiten begaan. Ten eerste heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan medeplegen van drugshandel door, samen met zijn vader, 1000 gram hennep te verkopen. Door zo te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van drugsgebruik en drugshandel. Drugsgebruik levert een gevaar op voor de volksgezondheid, omdat regelmatig drugsgebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich mee kan brengen. Daarnaast ontstaat door het bezit van softdrugs, en de daarmee samenhangende handel daarin, schade en overlast voor de samenleving vanwege de andere vormen van criminaliteit die gepaard gaan met drugsgebruik.
Verder heeft verdachte zich, deels samen met zijn vader, schuldig gemaakt aan beïnvloeding van een drietal getuigen. Verdachte was ervan op de hoogte dat voornoemde getuigen een verklaring moesten gaan afleggen bij de rechter-commissaris over een lopende strafzaak tegen verdachte en enkele medeverdachten. Verdachte was bang dat de getuigen belastende verklaringen zouden afleggen en heeft daarom getracht hen verklaringen te laten afleggen in de door hem gewenste zin. Het voorgaande is een ernstig vergrijp, omdat een ieder die getuige is geweest van voor een geding relevante feiten, daarover ten overstaan van een rechter in vrijheid en onbelemmerd behoort te kunnen verklaren. Beperkingen van deze vrijheid, van welke aard ook, ondermijnen de rechtsorde. Verdachte heeft op onaanvaardbare wijze getracht de uitkomst van een strafgeding te beïnvloeden door de verklaringsvrijheid van de betrokken getuigen aan te tasten.
Tot slot heeft verdachte een semiautomatisch pistool, alsmede munitie, van zijn vader voorhanden gehad. Verdachte heeft het pistool in opdracht van zijn vader verplaatst en onder zich gehouden. De rechtbank is van oordeel dat het zonder vergunning voorhanden hebben van een wapen en munitie onaanvaardbare veiligheidsrisico’s en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich meebrengt.
Uitgangspunten bij de strafbepaling en beoordeling van de strafmaatverweren
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, een gevangenisstraf op zijn plaats. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten. De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de strafoplegging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte van zijn vader meermalen opdracht heeft gekregen om strafbare feiten te begaan, waaronder het verplaatsen en onder zich houden van een pistool, het beïnvloeden van getuige [slachtoffer 5] en het ophalen en vervoeren van een grote hoeveelheid hennep. Verdachte is daardoor betrokken geraakt bij verschillende strafbare gedragingen van zijn vader. De rechtbank is van oordeel dat verdachte op grond van het voorgaande een ondergeschikte rol heeft gehad bij de bewezenverklaarde feiten, nu hij, zo blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de stukken, onder invloed stond van zijn vader. De rechtbank zal dit in strafverlagende zin laten doorwerken in de straf.
Anders dan door de verdediging bepleit ziet de rechtbank in de media-aandacht die verdachte rond deze zaak heeft gekregen geen grond om tot vermindering van de straf te besluiten. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte, die grotendeels zelf al eerder media-aandacht heeft gegenereerd door zijn handelen als gemeenteraadslid, door de aandacht naar aanleiding van het onderzoek in de zaak ‘IJsland’ in ernstige mate benadeeld is.
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voorts bekeken of de zaak van verdachte tijdig is afgedaan. Een verdachte heeft immers recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijkheid van de duur van een strafzaak is onder meer afhankelijk van de complexiteit van de zaak, de invloed die de verdediging heeft gehad op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Vast staat dat de termijn van twee jaar is overschreden. Nu sprake is van een complexe zaak, waarin veel onderzoek moest worden verricht, terwijl de lange duur van het onderzoek in deze zaak mede is gelegen in het grote aantal onderzoekswensen dat is ingediend door de verdediging, is de rechtbank echter van oordeel dat er geen sprake is van schending van de redelijke termijn. De rechtbank ziet in het tijdsverloop wel aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf te matigen en gedeeltelijk in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Gelet op het tijdverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte is de rechtbank van oordeel dat er niet langer een doel wordt gediend bij oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in voorarrest, te weten een periode van ruim 8 maanden.
De rechtbank zal aan verdachte, alles overwegende, een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 15 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
10. Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 285a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
11. Bijlage
De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1B, 1C en 2 is ten laste gelegd onder parketnummer 18/850077-14 en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1A en 3 ten laste gelegde onder parketnummer 18/850077-14 en het ten laste gelegde onder parketnummer 18/830123-16 bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 7 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. J. Edgar en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 december 2018.
Bijlage I
Parketnummers 18/850077-14
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1A
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 24 september 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 26 februari 2014 1000 gram hennep vervoerd.
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming van Politie Noord-Nederland d.d. 3 maart 2014, opgenomen in map J-1 op pagina 357 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 3 maart 2014 werd er, aan het [straatnaam] Delfzijl, onder goednummer PL01ML-2014023422-383860 1000 gram vermoedelijk hennep in beslag genomen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen van Politie Noord-Nederland d.d. 10 maart 2014, opgenomen in map C-1 op pagina 299 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Het goed onder goednummer PL01ML-2014023422-386860 werd positief getest. Het betrof 1121,95 gram bruto (999,89 gram netto). Genomen monster: SIN AAGP0242NL.
4. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2014.03.12.100, d.d. 10 april 2014, opgenomen in map J-1 op pagina 363 e.v., opgemaakt door A.B.M. van Esch - De Bruin, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende als haar verklaring:
Onderzoeksmateriaal en conclusie:
AAGP0242NL is hennep.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 5 maart 2014, opgenomen in map C-1 op pagina 274 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisant:
In het onderzoek 01 IJsland vond, onder regie van het WOD, op woensdag 26 februari 2014 een aankoop (pseudokoop) van verdovende middelen plaats, bestaande uit een hoeveelheid hard- en softdrugs. Bij deze aankoop waren betrokken opsporingsambtenaren van het WOD, de verdachte [medeverdachte 2] , zijn zoon [verdachte] en een thans onbekende verdachte, zijnde de leverancier van de hoeveelheid harddrugs. De aankoop van verdovende middelen werd in gang gezet tijdens een aantal contacten/gesprekken tussen het WOD en de verdachte [medeverdachte 2] . Op woensdag 26 februari 2014 is het tot een daadwerkelijke aankoop gekomen, bestaande uit een hoeveelheid van 100 gram cocaïne en 1000 gram hennep. De verdovende middelen werden in de keuken van de horecagelegenheid aan de [straatnaam] in Delfzijl door de verdachte [medeverdachte 2] aan het wod overhandigd en vond de betaling door het WOD aan de verdachte [medeverdachte 2] plaats.
Chronologisch overzicht van de activiteiten op 26 februari 2014:
Tijdstip 17:16 uur: [medeverdachte 2] belt uit naar zijn contact [naam 2] in Assen en zegt dat zijn zoon er aan komt. [medeverdachte 2] zegt dat zijn zoon het zal vertellen als hij er is.
Tijdstip 18:14 uur: Het motorvoertuig van [verdachte] , BMW3, stopt aan de [straatnaam] te Assen. Stopt ter hoogte van de growshop, eigendom van [naam 2] .
Tijdstip 18:18 uur: [verdachte] belt naar zijn vader [medeverdachte 2] . [verdachte] zegt dat [medeverdachte 2] het kan krijgen voor 4. De man die het levert heeft het gekocht voor 3-8. [medeverdachte 2] mag zelf weten voor hoeveel hij het weg wil doen. [verdachte] zegt dat het "mooie, goed spul" is. [medeverdachte 2] zegt dat het goed is en dat [verdachte] het moet meenemen. [medeverdachte 2] spreekt vervolgens zelf met de man die het "goeie" levert.
Tijdstip 18:21 uur: [medeverdachte 2] belt naar [verdachte] . [medeverdachte 2] bevestigt dat [verdachte] het moet meenemen.
Tijdstip 19:24 uur: [verdachte] gaat de horecazaak aan de [straatnaam] in Delfzijl binnen. In één hand houdt [verdachte] een gevulde donkerkleurige plastic tas vast.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen politiële informatie inwinner van het Korps landelijke politiediensten d.d. 26 februari 2014, opgenomen in map C-1 op pagina 286 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisant [nummer] :
Op woensdag 26 februari 2014 omstreeks 17:00 uur kwamen wij aanlopen bij [bedrijf 2] gevestigd aan de [straatnaam] te Delfzijl. Ik zag dat [verdachte] voor de deur stond. Ik zag dat [medeverdachte 2] aan een tafeltje zat en dat er verder niemand in de kroeg aanwezig was. Ik hoorde dat er iemand binnen kwam en ik zag dat [slachtoffer 1] de kroeg binnen kwam lopen. [verdachte] komt ook de kroeg binnen. [verdachte] blijft bij de tafel staan. [nummer] zegt in het Engels tegen [medeverdachte 2] dat hij 1 kilo "groen" en 100 gram cocaïne wil. [medeverdachte 2] zegt dat dit geen probleem is.
Omstreeks 17:25 uur komt er een donker gekleurde man de kroeg in lopen. Hij groet [medeverdachte 2] en loopt samen met hem de keuken in. Na een korte tijd komt [medeverdachte 2] alleen terug lopen en komt bij ons aan tafel zitten. Hij zegt dat het 36 euro per gram kost, dus 100 gram kost 3600 euro. Dan heeft hij er nog niets aan verdiend. Dus [nummer] moet er dan nog 2 a 3 honderd euro bijdoen voor [medeverdachte 2] . Ik vertaal weer voor [nummer] . Die vervolgens zegt dat dit prima is. In de ruim 2 uur dat we samen met [medeverdachte 2] zijn zegt hij meermalen dat hij er alleen maar tussen zit, maar vervolgens vertelt hij ook meermaals dat hij alles kan leveren "geen probleem wat jouw vriend maar wil". [medeverdachte 2] vraagt mij om 3600 euro. Ik vertaal dit voor [nummer] . Die geeft vervolgens 3600 euro aan [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] neemt het geld aan en loopt de keuken in. Als de Antilliaan weg is lopen we samen met [medeverdachte 2] naar de keuken. Achter in de keuken op een vriezer zie ik een zakje met daarin een wit blok liggen, vermoedelijk cocaïne. [medeverdachte 2] pakt het op en wil het aan mij geven. Ik zeg hem dat het voor [nummer] is. [nummer] pakt het zakje aan en maakt het open. Ik vraag of het goed is en ik hoor dan [medeverdachte 2] zegt dat het zeker weten goed is.
Na een tijdje voert [medeverdachte 2] een telefoon gesprek. En inderdaad na ongeveer 10 minuten komt [verdachte] binnen lopen met in zijn hand een zwarte plastic zak. In de keuken haal ik de zak leeg. In de zak zit nog een zwarte plastic zak en daarin zat een zwarte gesealde zak. [nummer] vraagt aan mij of hij hem moet openen of dat hij het geseald moet laten in verband met de geur. Ik kijk [medeverdachte 2] aan en vraag of het goed spul is. [medeverdachte 2] verzekert mij dat het goed is.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen pseudokoper van de Landelijke Eenheid d.d. 26 februari 2014, opgenomen in map G op pagina 118 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisant [nummer] :
Ik kan verklaren dat om 17.00 uur, in het gezelschap van [nummer] , wij ons begaven naar
de kroeg in Delfzijl. We gingen aan de tafel zitten en [nummer] sprak met [medeverdachte 2] in het Nederlands, hetgeen ik niet verstond. Eén van de mannen die ik buiten had zien staan kwam de kroeg binnen en stelde zich voor als [verdachte] . Vervolgens kwam een man de kroeg binnen en leek achter de bar te werken, door [medeverdachte 2] werd hij [slachtoffer 1] genoemd. Ik verklaarde dat ik graag zaken met hem wilde doen en [medeverdachte 2] vroeg wat ik wou. Ik verklaarde dat ik graag 100 gram cocaïne wilde kopen en 1 kilo 'groen' (d.w.z. hennep). Om ca. 17.25 uur kwam een man, Caribisch van aard, de kroeg binnen en sprak [medeverdachte 2] aan. Ze gingen beiden de keukenruimte in; daarna kwam [medeverdachte 2] terug naar de tafel en verklaarde dat de prijs van de cocaïne € 36 per gram bedroeg en dat deze voor 100 gram € 3600 zou bedragen. [medeverdachte 2] verklaarde dat dit de prijs van de cocaïne was, en dat hij voor zichzelf nog € 200 of € 300 erbovenop zou moeten rekenen. [medeverdachte 2] pleegde en ontving ook diverse telefoontjes. Na één van deze telefoongesprekken verklaarde [medeverdachte 2] dat de 1 kilo hennep € 4200 zou kosten en de 100 gram cocaïne € 3600; hij verklaarde voorts dat hij € 600 voor zichzelf nodig zou hebben voor de deals waarmee ik akkoord was gegaan. Om ca. 19.03 uur kwam de Caribische man terug en ging achter [medeverdachte 2] zitten en sprak met hem in het Nederlands alvorens beiden naar de keukenruimte gingen. [medeverdachte 2] kwam terug naar de tafel en vroeg om de € 3600 om voor de cocaïne te betalen. Ik telde dit af en overhandigde het aan [medeverdachte 2] , en hij ging weer terug naar de keuken. [medeverdachte 2] overhandigde mij toen een plastic boterhamzakje dat een harde witte substantie bevatte. Om ca. 19.25 uur kwam [verdachte] terug en overhandigde een grote zwarte plastic zak. [medeverdachte 2] , [verdachte] , [nummer] en ikzelf gingen naar de keukenruimte en ik keek in de zwarte plastic zakken. [medeverdachte 2] vroeg om de overige € 4800. Ik telde dit af en overhandigde het aan [medeverdachte 2] , een deel ervan gaf hij aan [verdachte] . [medeverdachte 2] verklaarde dat ik het hem de volgende keer eerder moest laten weten en dat hij dan zou zorgen dat het product klaarlag.
Tijdens de briefing met de zaaksverantwoordelijken [handlers] overhandigde ik de zwarte plastic zak met de vermoedelijke hennep.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 3
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 3 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 september 2018;
2. een overig schriftelijk bescheid inhoudende een lijst van inbeslaggenomen goederen n.a.v. doorzoeking van [straatnaam] te Delfzijl d.d. 7 oktober 2014, opgenomen in map B, tap 7, van het dossier IJsland;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Team Wapens, Munitie en Explosieven d.d. 20 oktober 2014, opgenomen in map B, tap 7, van het dossier IJsland, inhoudende de relatering van een verbalisant.
Parketnummer 18/830123-16
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een schriftelijk bescheid, inhoudende de uitwerking van een OVC-gesprek d.d. 26 mei 2014 tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] , opgenomen in map F-3, van het dossier IJsland:
[verdachte] = [verdachte]
[slachtoffer 1] = [slachtoffer 1]
16.44
uur:
[verdachte] Broer.
[slachtoffer 1] Ja
[verdachte] Jij gaat woensdag toch daarheen?
[slachtoffer 1] Ja.
[verdachte] Broer, als ze iets vragen over die hoerenzoon dan moet je.. nee.. zeggen want daarom houden ze oom vast.
[slachtoffer 1] Hmm
2. Een schriftelijk bescheid, inhoudende de uitwerking van een OVC-gesprek d.d. 27 mei 2014 tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] , opgenomen in map F-3, van het dossier IJsland:
I= [verdachte]
J= [slachtoffer 1]
11.45
uur:
[verdachte] Zeg dat maar. Zeg maar: hij heeft ook tegen ons gelogen, hij heeft ook tegen mij gelogen en is toen weggelopen moet je zeggen. Mijn oom weet ook niet wat er is gebeurd. Hij heeft….
[slachtoffer 1] Moet ik zeggen dat….
[verdachte] Jongen dat ga je niet vertellen…. Afgesproken? Hier sta je gewoon boven. Goed dan hebben we het er later nog over. Kom eens. Als je maar om 3 uur hier bent.
[slachtoffer 1] Ja, ja.
3. Een schriftelijk bescheid, inhoudende de uitwerking van een OVC-gesprek d.d. 18 juni 2014 tussen [verdachte] en [slachtoffer 4] , opgenomen in map F-4, van het dossier IJsland:
[slachtoffer 4] = [slachtoffer 4]
[verdachte] = [verdachte]
09.34
uur:
[verdachte] [slachtoffer 4] ik heb ook een vraagje aan jou. Is nog misschien één van deze dagen of zo, afgelopen dagen nog politie bij jou aan de deur geweest.
[slachtoffer 4] Ja
[verdachte] voor mijn oom?
[slachtoffer 4] dat weet ik niet of dat voor jouw oom is. Zij hebben gezegd om [slachtoffer 6] .
[verdachte] Ja, en?
[slachtoffer 4] Ja, wij moeten donderdag heen te op dinges komen.
[verdachte] Morgen dus.
[slachtoffer 4] Ja, [slachtoffer 5] ’s morgens en ik ’s middags.
[verdachte] Oke.
[slachtoffer 4] Ik zei tegen [slachtoffer 5] nou het is simpel zat. Wat ik toen ook weet heb toen verteld en voor de rest weet ik niks.
[verdachte] En.. ja want ze gaan zeggen.. hehe ... Want [slachtoffer 6] heeft aangifte gedaan tegenover mijn oom
[slachtoffer 4] oh. Waarvoor?
[verdachte] Zware mishandeling.
[slachtoffer 4] oh dat kan ik me voorstellen.
[verdachte] Dat hij onder dwang heeft arbeid gepleegd. Dwangarbeid heeft gepleegd.
[slachtoffer 4] oh .... Nou dat geloof ik dus niet.
[verdachte] Dat ie nooit betaald heeft gekregen van mijn oom
[slachtoffer 4] Oh verrek toch.. Je oom heeft zijn hele gebit betaald..
[verdachte] nee maar…
[slachtoffer 4] Onder andere.
[verdachte] Dat heeft hij allemaal gezegd.
[slachtoffer 4] Oh..
[verdachte] Dat ie nooit betaald kreeg. Dat hij zwaar werd mishandeld. En dat hij dwangarbeid moest plegen. Dat ja… dat hij de zaak… in die zin toen heeft overgenomen met dwang. Hij wist niet waar hij voor tekende en zo zei hij.
[slachtoffer 4] Wat weet ik daarvan? Ik werkte bij [bedrijf 3] op [straatnaam] en hij werkte hier. Ik weet van deze toestand daar weet ik niks. En toen al helemaal niet.
[verdachte] Nee.
[slachtoffer 4] Maar ja ze kunnen proberen ja.
[verdachte] Maar [slachtoffer 6] heeft gezegd dat jullie konden bevestigen dat de twee kleine niet zo van [slachtoffer 6] waren, maar dat het allemaal van mijn ooms waren. Wat wordt hier bedoeld.
[slachtoffer 4] Oh.
[verdachte] En dat is toch niet zo denk ik. Tenminste dat hoop ik niet.
[slachtoffer 4] Wat?
[verdachte] Huh? Weet je daarom?
[slachtoffer 4] Ik weet van niks.
[verdachte] Huh.
[slachtoffer 4] Ik weet niet hoe de zaken hier toen gingen… Daar was… ben ik niet meer op de hoogte. Simpel zat.
09.39
uur:
[verdachte] Nou hij heeft… in de verklaringen staat mijn vader ook. Dat hij… dat mijn vader hem ook heeft mishandeld… Maar ja… Het verhaal van [slachtoffer 6] moet niet bevestigd worden in die zin.
[slachtoffer 4] Nee, maar je vader heeft hem wel mishandeld.
[verdachte] Huh?
[slachtoffer 4] Je vader heeft hem wel mishandeld…. Je vader heeft behoorlijk… Uhh je oom heeft hem wel mishandeld…. Zelfs bij ons in de kamer heeft hij hem van Leiden tot Delft gegeven.
[verdachte] Nee maar ja dat moet je niet zeggen aan de politie… [slachtoffer 4] …
[slachtoffer 4] Nee… je oom is een viezerik.
[verdachte] Dat weet mijn vader ook.
[slachtoffer 4] Ik doe het voor je vader.
[verdachte] Ja mijn vader is er ook klaar mee hoor in die zin. Mijn vader zegt ook dat hij zegt ik wacht alleen tot hij er uit komt dan zeg ik een paar woorden en hij zegt dan is het klaar. Hij zegt want het is klaar, het is afgelopen. Hij zegt het is afgelopen. Echt mijn vader is er ook pissig op geworden. Hij is binnen he mijn oom. Hij zou toch naar Turkije gaan die dag.
[slachtoffer 4] Ja.
[verdachte] Hij heeft helemaal niet kunnen gaan. Hij is aangehouden. Nou zit hij in de PI.
[slachtoffer 4] Oke.
[verdachte] Daarom en in de verklaringen komen jouw naam en [slachtoffer 5] zijn naam ook voor.
[slachtoffer 4] Ja omdat hij verteld heeft natuurlijk dat er bij ons in de kamer is gebeurd
[verdachte] Na ja, de mishandeling en de kwekerij bij jullie thuis die moest ook van ons zijn.
[slachtoffer 4] Nou.. wij hebben gezegd van [slachtoffer 6] .
[verdachte] Ja, nee ... [slachtoffer 6] zegt dat jullie dat hebben gezegd omdat jullie gedwongen zijn.
[slachtoffer 4] Ik ben helemaal niet gedwongen.
[slachtoffer 4] Van [slachtoffer 6] weet ik niets .. oh daar gaat het om.
[verdachte] Het gaat om [slachtoffer 6] . Dat jullie zijn verhaal kunnen bevestigen. En als jullie zijn verhaal kunnen bevestigen van [slachtoffer 6] , dan wordt mijn oom gelijk vastgehouden.
[verdachte] [slachtoffer 1] hier buurman, is geweest. Die moest zijn verhaal ook bevestigen. Dat hij werd mishandeld, dat hij opgesloten werd in de zaak enzo. [slachtoffer 1] heeft gezegd van als hij opgesloten werd met zijn sleutel boven zijn uhmm zeg maar gezicht, op slot gedraaid wordt en weggegaan wordt. Hij zegt dan kan die jongen niet naar buiten gaan. Hij zegt die jongen was dagelijks bij mij aan het internetten. Overal aan het rondlopen.
[slachtoffer 4] Dan met andere woorden [slachtoffer 6] probeert zich er nou uit te lullen door de schuld op te schuiven
[verdachte] Juist.. nou als jij kort en krachtig dit zo zegt tegen de politie dan denk ik dat jij verder niet hoeft te zeggen .. [slachtoffer 4] ..
[slachtoffer 4] nou wees maar niet bang hoor
[verdachte] nee, ik ben niet bang maar ja je weet dat de vraag wat ze stellen en de antwoorden wat ze krijgen die kunnen soms ja fataal wezen voor sommige mensen. En helemaal voor mijn oom op dit moment. Want hij is binnen. Echt...
[slachtoffer 4] Ja, als het aan mij lag en je oom was geen broer van je vader, dan had ik je oom al lang verlinkt
[verdachte] Kan ik me wel bij voorstellen .. dat.. uhh
[slachtoffer 4] Echt waar .. Want ik vergeef het hem nooit weer dat hij mij een klap in mijn gezicht geeft
[verdachte] Jij niet alleen [slachtoffer 4]
Mmm?
[verdachte] Ik zeg dat ben jij niet alleen.
09.44
uur:
[verdachte] [naam 4] heeft mij gebeld. Hij zegt tegen mij, hij zegt ik heb ook tegen de politie gezegd van hij zegt ik ga daar met Pinksteren enzo heen vrijwillig om hen te helpen. Hij zegt dat doe ik allemaal vrijwillig. Hij zegt dat zijn allemaal goede mensen. Hij zegt dat alleen wat [slachtoffer 6] heeft gezegd, hij zegt klopt niet. Dat heeft [naam 4] verklaard in die zin,
[slachtoffer 4] Ja.
[verdachte] Als jullie dat ook verklaren, wat als ja… in die zin…
[slachtoffer 4] [slachtoffer 6] is gewoon een viezerik
[verdachte] Ja, als jullie dat ook ontkrachten, dan denk ik dat het wel goed gaat komen .. Want [slachtoffer 3] en [naam 1] worden ook geroepen één van deze dagen
[slachtoffer 4] Ik doe het voor je vader.
[verdachte] Dat weet ik [slachtoffer 4] . Ik zal het ook tegen mijn vader zeggen. En het is maar goed dat ik jou net heb kunnen zien.
[slachtoffer 4] Ja.
[verdachte] … of heb kunnen vragen…
4. Een schriftelijk bescheid, inhoudende de uitwerking van een OVC-gesprek d.d. 18 juni 2014 tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] , opgenomen in map F-4, van het dossier IJsland:
[verdachte] = [verdachte]
[medeverdachte 2] = [medeverdachte 2]
11.48
uur:
[verdachte] Morgen hebben ze [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] opgeroepen.
[medeverdachte 2] Waarheen?
[verdachte] Naar het bureau.
[medeverdachte 2] Vanwege onze jongen? Mijn god nog aan toe! Waar is die jongen, ik ga hem vermoorden dan ben ik er vanaf. En verder?
[verdachte] Ik zei: [slachtoffer 4] wees voorzichtig.
[medeverdachte 2] Zijn ze dom of zo! En verder?
[verdachte] Weet ik niet wie ze verder nog hebben opgeroepen.
[medeverdachte 2] Tjonge, jonge.
[verdachte] [slachtoffer 4] is een gek.
[medeverdachte 2] Wat hebben [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] ermee te maken?
[verdachte] Omdat zij zouden kunnen bevestigen dat mijn oom heeft mishandeld en het telen van wiet, ze zouden zeggen dat mijn oom diegene was die dat deed. [slachtoffer 4] zegt: het is zoals ik de eerste keer heb verteld over [slachtoffer 6] .
[medeverdachte 2] Mijn god nog aan toe. Dus die jongen heeft er alles aan gedaan om je oom gevangen te houden. Er is iemand die hem met raadt bijstaat maar wie is dat!? In Duitsland verbleef hij bij iemand maar wie was dat ook alweer? Hoe laat moeten ze?
[verdachte] Eentje 's ochtends en eentje 's middags.
[medeverdachte 2] Heb je [slachtoffer 5] gesproken?
[verdachte] [slachtoffer 4] zei dat zij met hem zou praten. Ik zei: Oh [slachtoffer 4] , jullie moeten ontkrachten wat hij heeft gezegd. Zij zegt: Hij mag je vader dankbaar zijn want omdat ik heel veel van je vader houdt doe ik het want ik ben de klap die hij mij heeft gegeven nog niet vergeten, zei [slachtoffer 4] .
[medeverdachte 2] iedereen heeft ook gelijk!! Ze hebben gelijk!! En probeer er nu maar eens onderuit te komen!!!
[verdachte] Tja.
[medeverdachte 2] Hij denkt dat hij dinges is!! Ga vanavond toch maar met [slachtoffer 5] praten. Goed?
[verdachte] Ik ga nu wel.
[medeverdachte 2] Ga en zeg: je krijgt de groeten van mijn vader en ze zullen vragen of ze verwondingen op zijn gezicht hebben gezien en zeg maar dat ze moeten zeggen dat alles gelogen is [medeverdachte 1] heeft zelfs zijn tanden laten maken en waarom gebeurd dit nu, weet je.
[verdachte] Ik heb al wat gezegd want hij heeft zus en zo over jullie gezegd, zei ik. Hij zegt: je oom heeft zelfs zijn tanden betaald en hoe kan het dat hij zijn geld niet heeft gehad? Hij moet zeggen dat hij gokverslaafd was. Dat hij wiet rookte en rondhing, moet hij zeggen. Ze moeten alles vertellen en zeggen dat hij gokverslaafd was. Ik weet dat hij gokte, ik heb het niet gezien maar hoorde het wel, moet hij zeggen. Laat hij godverdomme maar zeggen dat hij
het WEL heeft gezien!! Hij gokte en zat veel achter gokautomaten moet hij zeggen.
[verdachte] Ik kom zo meteen wel terug.
[medeverdachte 2] Oke, kom snel terug. [slachtoffer 5] moet ook hetzelfde zeggen. Als ook maar iemand het bevestigt dan is je oom de lul en dan laten ze hem 1 jaar niet gaan.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 12 november 2014, opgenomen in map C-2 op pagina 184 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
[verdachte] heeft mij geïnstrueerd wat ik wel of niet bij de politie moest vertellen. Ik weet dat [verdachte] een keer bij ons is geweest, omdat zij bang waren dat [slachtoffer 5] zijn mond voorbij zou praten. [verdachte] heeft [slachtoffer 5] geïnstrueerd wat hij wel en niet moest zeggen. Ik was in de keuken en er is toen met [slachtoffer 5] gepraat. Wat [slachtoffer 5] niet moest zeggen. [verdachte] was bij ons. Wat ik mij kan herinneren zei [verdachte] onder meer: jij moet dit niet zeggen en dat weet jij niet. [slachtoffer 5] was sowieso niet van plan om iets te zeggen. Hij was heel bang voor represailles van de familie [achternaam verdachten] . Toen de hennepkwekerij in onze woning werd opgerold zei [medeverdachte 1] dat [slachtoffer 5] en ik de namen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet mochten noemen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑12‑2018
Zie de processen-verbaal van verhoor verdachte [getuige 3] d.d. 15 en 16 oktober 2012, opgenomen in map E-1 op pagina 17 e.v.
Proces-verbaal van bevindingen politiële informatie inwinner d.d. 9 januari 2014, opgenomen in map G op pagina 83 e.v.
Proces-verbaal van bevindingen politiële informatie inwinner d.d. 21 februari 2014, opgenomen in map G op pagina 113 e.v.
Proces-verbaal van bevindingen politiële informatie inwinner d.d. 26 februari 2014, opgenomen in map G op pagina 122 e.v.
HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0613, NJ 2010/441.
Vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533 en HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308, m.nt. Keulen.
Vgl. HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079.
HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308, m. nt. Keulen.
Van een dergelijke uitzondering kan bijvoorbeeld sprake zijn bij een spoedgeval.
Zie de verhoren van verdachte [getuige 3] d.d. 15 oktober 2012, opgenomen in map E1, tap 2, op pagina 17 e.v. en pagina 20 e.v. en de verhoren van verdachte [getuige 3] d.d. 16 oktober 2012, opgenomen in map E1, tap 2, pagina 26 e.v. en pagina 28 e.v.
Hoge Raad 15 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5618 met conclusie van advocaat-generaal Machielse.
HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312, NJ 1987, 359.
Getuigenverhoor [slachtoffer 1] d.d. 24 oktober 2014, opgenomen in map C-2 op pagina 104 e.v.
Zie het proces-verbaal van relaas van 13 februari 2015, opgenomen in map B, tap 1, op pagina 1 e.v. van het Zaaksdossier Opiumwet en de ruimlijst hennep, opgenomen in map E-1, tap 1, op pagina 45 e.v.
HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315.
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598.
Getuigenverhoor [slachtoffer 1] d.d. 24 oktober 2014, opgenomen in map C-2 op pagina 104 e.v.
HR 30 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7093.
HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2908, NJ 2018/34.
Vgl. de conclusie van advocaat-generaal Knigge op 4 september 2018, ECLI:NL:PHRL2018:913.
HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7910, NJ 2008/315.
Hof Arnhem-Leeuwarden 23 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:10097.
Vgl. de conclusie van advocaat-generaal Knigge op 4 september 2018, ECLI:NL:PHRL2018:913.
HR 13 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2092.
Getuigenverhoor [slachtoffer 1] d.d. 28 mei 2014, opgenomen in map C-2 op pagina 96 e.v.
Uitwerking van het OVC-gesprek d.d. 11 juni 2014 tussen [medeverdachte 2] , [verdachte] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , opgenomen in map F-4.