Hof Den Haag, 04-12-2020, nr. 22-001400-20
ECLI:NL:GHDHA:2020:2400
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
04-12-2020
- Zaaknummer
22-001400-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2020:2400, Uitspraak, Hof Den Haag, 04‑12‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:918
Uitspraak 04‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd n.a.v.: ECLI:NL:HR:2022:918.
Rolnummer: 22-001400-20
Parketnummer: 09-837314-19
Datum uitspraak: 4 december 2020
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 juni 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1995,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 april 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, [slachtoffer] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het beetpakken van de arm en/of het hoofd van die [slachtoffer] en/of naar achteren duwen van die [slachtoffer] en/of het klem zetten van die [slachtoffer] tegen de deur van de auto waarin zij zich met verdachte bevond en/of het met zijn arm duwen tegen de nek van die [slachtoffer] en/of het zeggen tegen die [slachtoffer] dat zij haar trui omlaag moest doen heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het (tong)zoenen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van en/of knijpen in en/of likken van de borst van die [slachtoffer] en/of
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- het klaarkomen over de borsten van die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis, waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan en de beslissing ter zake van de vordering benadeelde partij.
Het vonnis moet op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van een jonge vrouw met wie hij een afspraak had gemaakt. Hij reed met haar in zijn auto en heeft de auto geparkeerd. Beiden zijn achter in de auto gaan zitten waar ze op de mobile van de verdachte naar een voetbalwedstrijd keken. Op enig moment, terwijl het slachtoffer op de achterbank geen kant op kon – de auto had geen achterdeuren - heeft de verdachte haar klem gezet en aan haar borsten gezeten en erin geknepen, heeft hij aan haar tepel gezogen, heeft hij zich door haar laten aftrekken en is hij klaargekomen op haar borsten, terwijl het slachtoffer meerdere keren heeft gezegd dat zij dit niet wilde.
De verdachte heeft door aldus te handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. De verdachte heeft zijn eigen seksuele behoeftes voorop gesteld en is daarbij voorbij gegaan aan de wens van het slachtoffer. Hij heeft ook niet stil gestaan bij de negatieve impact van zijn strafwaardig gedrag op het slachtoffer. Ook nu nog is die impact bij haar groot, zoals is gebleken uit de ter terechtzitting voorgehouden schriftelijke slachtofferverklaring. Uit het dossier volgt dat de verdachte na zijn handelen geschrokken was van de reactie van het slachtoffer en ook spijt zou hebben betuigd. Ter terechtzitting heeft de verdachte echter laten blijken geen inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen. Dit baart het hof zorgen ten aanzien van het gevaar van recidive.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 5 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte verder niet met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het Toezicht verslag van de Reclassering Nederland van 8 mei 2020. Volgens de Reclassering heeft de verdachte zich gehouden aan de bijzondere voorwaarden waaronder zijn voorlopige hechtenis was geschorst. Hij was ten aanzien van afspraken betrouwbaar, heeft zich binnen de meldplicht coöperatief opgesteld en zich ook gehouden aan het contactverbod. Ter terechtzitting van het hof is voorts niet gebleken dat de verdachte problemen heeft op enig leefgebied.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur in combinatie met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Het hof acht een voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk om de ernst van het feit te onderstrepen en te helpen voorkomen dat de verdachte andermaal in een situatie belandt waarin hij, met onvoldoende zicht op zijn eigen gedrag en handelen, seksuele handelingen afdwingt bij een ander.
Anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, ziet het hof onvoldoende reden om een vrijheidsbeperkende maatregel in het kader van artikel 38v Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Een contactverbod in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel acht het hof voldoende passend en geboden.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade van € 17.175,00 en immateriële schade van € 3.000,00 als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van in totaal € 20.175,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Immateriële schade
Met het door hem gepleegde feit heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de integriteit en de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij, waardoor zij in haar persoon is aangetast. Het hof begroot het bedrag van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid en gelet op de jurisprudentie in vergelijkbare gevallen, op een bedrag van € 1.500,00.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over € 1.500,00 van dit bedrag vanaf 27 april 2019, nu de schade vanaf deze datum is ontstaan.
Het resterende deel van de vordering zal worden afgewezen.
Materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade van € 17.175,00 ziet op gestelde opgelopen studie vertraging ten gevolge van het door de verdachte gepleegde feit. Namens de verdediging zijn ter terechtzitting meerdere vragen opgeworpen ter zake van de opbouw van de vordering. De beantwoording door de raadsvrouw van de benadeelde partij ter terechtzitting heeft onvoldoende duidelijkheid dienaangaande kunnen verschaffen. Behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert naar het oordeel van het hof thans een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk is in de vordering. Deze kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Kosten
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden, dan wel omdat de verdachte de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige duur van de proeftijd verboden is - op welke wijze dan ook, direct of indirect - contact op te nemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren [geboortedatum].
Het contactverbod dient door de politie te worden gehandhaafd.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.500,00 (vijftien honderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Wijst de vordering ter zake van de gestelde immateriële schade voor het overige af.
Verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (vijftien honderd euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. M.C. Bruining en mr. S. van Dissel, in bijzijn van de griffier mr. N.Y. Majoor.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 december 2020.
Mr S. van Dissel en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.