Rb. Noord-Nederland, 23-07-2019, nr. 17-264
ECLI:NL:RBNNE:2019:5863
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
23-07-2019
- Zaaknummer
17-264
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2019:5863, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 23‑07‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2021:1164, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 23‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 van de AWR. Verweerder heeft terecht een informatiebeschikking genomen. Omkering van de bewijslast is gerechtvaardigd. Het beroep is ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/264
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 23 juli 2019 in de zaak tussen
[B.V. A] ., te [plaats 1] , eiseres
(gemachtigde: [naam] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 3 april 2015 een informatiebeschikking genomen met betrekking tot de omzetbelasting over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 januari 2012.
Bij uitspraak op bezwaar van 15 november 2016 heeft verweerder de informatie-beschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Bij brief van 21 mei 2019 heeft de griffier partijen:
- laten weten dat de rechtbank de zaken grondig heeft bestudeerd en op 20 mei 2019 raadkameroverleg heeft gevoerd;
- naar aanleiding van dit raadkameroverleg diverse vragen gesteld namens de rechtbank;
- verzocht de antwoorden op deze vragen uiterlijk 3 juni 2019 naar de rechtbank en elkaar te sturen;
- verzocht eventuele pleitnota’s uiterlijk 10 juni 2019 naar de rechtbank en elkaar te sturen.
Partijen hebben gehoor gegeven aan deze verzoeken, met dien verstande dat verweerder geen pleitnota heeft ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 en 18 juni 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [de heer A] en haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Enig aandeelhouder van eiseres is [mevrouw B] . Zij is
buiten gemeenschap van goederen gehuwd met [B.V. B] .
1.2
[de heer A] is bestuurder van eiseres. Daarnaast is hij enig
aandeelhouder en bestuurder van [B.V. B] . [B.V. B] exploiteert een uitzendbureau.
1.3
Volgens de registratie in het handelsregister van de Kamer van Koophandel bestaan
de bedrijfsactiviteiten van eiseres uit het exploiteren van een taxibedrijf, de handel in en reparatie van auto’s en het verrichten van installatiewerkzaamheden. Eiseres heeft in de jaren 2008 tot en met 2012 personeel ingeleend van [B.V. B] . Met ingang van 1 oktober 2012
verricht eiseres nagenoeg geen bedrijfsactiviteiten meer.
1.4
Verweerder heeft met dagtekening 28 mei 2013 een informatiebeschikking genomen. Daarin staat onder meer het volgende:
“In het kader van het voorgenomen boekenonderzoek bij [B.V. A] , betreffende de aangiften:
- vennootschapsbelasting over de jaren 2008 tot en met 2011;
- loonheffing(en), loonbelasting over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012;
- omzetbelasting over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012;
is u verzocht om informatie te verstrekken, welke van belang kan zijn voor de
belasting heffing van de BV.
(…)
Op de volgende onderdelen heb ik van u nog altijd géén en/of onvoldoende informatie ontvangen:
(…)
Ik stel thans dan ook vast dat u niet of niet geheel aan uw informatieverplichting uit hoofde van de AWR heeft voldaan. Ik geef u hiervoor dan ook een informatiebeschikking.”.
1.5
Bij geschrift van 3 maart 2015 heeft verweerder onder meer het volgende aan eiseres geschreven:
“Op 28 mei 2013 heb ik tegen u een informatiebeschikking genomen. Ik ben van oordeel dat ik de informatiebeschikking terecht heb genomen, maar omdat u op last van de rechtbank hebt voldaan aan uw verplichtingen mee te werken aan het boekenonderzoek, bestaat op dit moment geen reden de informatiebeschikking in stand te laten.
Ik vernietig de informatiebeschikking met dagtekening 28 mei 2013.”.
1.6
Op 27 maart 2013 is verweerder een boekenonderzoek gestart bij eiseres. Verweerder heeft daarvan een rapport opgemaakt, gedateerd 20 maart 2015. In het rapport staat onder meer het volgende:
“2.3 Bedrijfsactiviteiten
De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het exploiteren van een taxibedrijf, de handel in- en reparatie van auto’s en het installeren van verlichting, telecom en alarm in gebouwen. Voor de chauffeursdiensten en installatiewerkzaamheden wordt personeel ingehuurd van de gelieerde [B.V. B] . Dit is een uitzendbureau gevestigd te [plaats 2] . Bij de onderneming waren ten tijde van het onderzoek 5 vaste medewerkwerkers in dienst.
(…)
2.5.1
Bevindingen administratie
- De kostenfacturen zijn niet geordend. Deze zijn niet per datum en jaar gerangschikt en bevinden zich in ordners waarin eveneens kostenfacturen van de gelieerde [B.V. B] zich bevinden;
- Uit inventarisaties van omzetoverzichten en facturen over de jaren 2008 tot en met 2012 van de gelieerde besloten vennootschap [B.V. B] blijkt dat substantiële aantallen en bedragen van ingehuurd personeel niet zijn ingeboekt in de administraties. (Zie hierna bij kosten uitzendpersoneel);
- Van de in gebruik zijnde auto’s en/of taxi’s zijn over de jaren 2008 tot en met 2012 geen rittenadministraties bijgehouden;
- Van de installatie werkzaamheden zijn geen omzetfacturen aanwezig of is anderszins een administratie van een inkomende geldstroom bijgehouden;
- Over de jaren 2008 en 2009 zijn de kasmutaties niet ingeboekt in de administraties:
(…)
3.2
Omzetverantwoording taxi en installatiewerk
Uit onderzoek is mij gebleken dat de omzet niet juist en volledig is verantwoord in de administratie van belastingplichtige. (…) Met name is de omzet behaald met de inzet van bouw- en installatiepersoneel alsmede de omzet behaald met de verkoop van bouwmaterialen in het geheel niet in de administratie verantwoord. Ik baseer mij onder andere op de volgende feiten:
- Uit een onderzoek bij de gelieerde besloten vennootschap blijkt dat belastingplichtige in de periode 2008 tot en met 2010 bouw en kluspersoneel heeft ingehuurd met in rekening gebrachte uren (totaal meer dan 16000 uur);
- Uit de grootboekrekeningen 4500 Algemene kosten en 4510 onderhoudskosten blijken inkoopkosten van bouwmaterialen;
- Uit de facturen van de inkoopkosten bouwmaterialen blijkt dat het gaat om diverse afhaal adressen in het gehele land (Groningen, Amsterdam, Leeuwarden, Winsum)
Onderstaand overzicht betreft een inventarisatie van verkoopfacturen uitzendkrachten van de gelieerde [B.V. B] . Uit de boekingen blijken substantiële verschillen.
Facturen [B.V. B] | 2008 | uren | 2009 | uren | 2010 | uren | 2011 | uren | 2012* | uren |
Omzet [B.V. A] ch. | € 161.772 | 6317 | € 45.468 | 1923 | € 34.532 | 1359 | € - | 0 | € - | |
Omzet [B.V. A] afd Bw | € 182.351 | 8609 | € 135.873 | 6269 | € 36.416 | 1411 | ||||
Totaal | € 344.123 | € 181.341 | € 70.948 | € - | € - | |||||
Geboekt | € 130.739 | 0 | 0 | 0 | € 80.019 | |||||
Verschil | € 213.384 | € 181.341 | € 70.948 | € - | € - 80.019 |
(…)
Voor wat betreft de geboekte kosten van bouw en installatiematerialen is d.d. 19 december 2014 onderstaand overzicht aan belastingplichtige verstrekt met vragen hierover:
2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | |
4500 | € 11.663 | € 3.265 | € 5.247 | € 7.153 | € 1.842 |
4510 | € 44.374 | € 8.640 | € 11.364 | € 6.168 | € 9.664 |
Totaal | € 56.037 | € 11.905 | € 16.611 | € 13.321 | € 11.506 |
Bovenstaande bedragen zijn als kosten ten laste van het resultaat gebracht en van de betreffende kosten is voorbelasting geclaimd voor de omzetbelasting. Uit de omschrijvingen bij de boekingen en een aantal door mij gekopieerde facturen vanuit uw administratie blijkt dat het gaat om aanschaffingen/inkopen van diverse bouwmaterialen zoals bouten, moeren, plaatmateriaal, buizen et cetera. Een aantal facturen is met de naam van de BV geadresseerd aan het privéadres van uw dochter in Tynaarlo. In het inleidend gesprek d.d. 18 augustus 2014 heeft u verklaard dat er naast het taxivervoer ook activiteiten op het gebied van installatiewerk worden verricht. Echter uit uw omzetrekeningen (serie 8***) en omzetfacturen blijkt in het geheel geen omzet installatiewerk. Anderzijds hebt u op 18 augustus 2014 verklaard dat de BV niet over onroerend goed beschikt waarvoor dergelijke kosten zouden moeten worden gemaakt.
(…)
D.d. 18 maart 2015 is hierover met [mevrouw B] gesproken. Zij is van mening dat er geen sprake is van omzetten installatiewerk en/of bouw. Het gaat voor wat betreft de facturen van uitzendpersoneel alleen om het doorberekenen van vaste bedragen door [B.V. B] aan de besloten vennootschap van alleen taxipersoneel. Zij geeft hierbij aan dat de niet geboekte kosten uitzendpersoneel te maken heeft met ziektegeld, vakantiedagen van chauffeurs werkzaam voor de besloten vennootschap.
Op het herhaaldelijk stellen van de vraag wat is de afdeling “Bouw” van de besloten vennootschap aan [mevrouw B] is geen antwoord verkregen. In dit verband heb ik haar er op gewezen dat de geïnventariseerde omzetfacturen bij de gelieerde besloten vennootschap [B.V. B] afdeling bouw tot en met medio 2010 van de gelieerde besloten vennootschap uren van bouw- en kluspersoneel vermelden met daarbij vergoedingen voor koffie en gereedschappen van het desbetreffende klus en bouwpersoneel. Tevens heb ik verzocht aan te geven waarom verspreid door het gehele land bouwmaterialen worden ingekocht en waarom inkoopfacturen (per kas betaald) met adressering met het privéadres van de dochter ingeboekt zijn. Het antwoord van [mevrouw B] is dat de kostenboekingen automatisch in de boekhouding worden verwerkt naar aanleiding van een bankmutatie.
Voor wat betreft het pand Voorstraat 46a te Franeker heeft [mevrouw B] verklaard dat dit gehuurd wordt van [B.V. A] een besloten vennootschap waarvan de aandelen middels vererving in bezit zijn bij haar en de digra. Zie ook bij 3.3.2. hierna. Verder geeft [mevrouw B] aan dat indien de betreffende kosten uitzendpersoneel tot correcties zullen leiden en tot navorderingsaanslagen zij voornemens is om voor deze facturen alsnog creditfacturen op te laten maken door de gelieerde besloten vennootschap [B.V. B] .”.
1.7
Verweerder heeft met dagtekening 3 april 2015 een informatiebeschikking genomen. Daarin staat onder meer het volgende:
“In het kader van het boekenonderzoek bij u betreffende de aangiften:
- omzetbelasting over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 januari 2012;
is gebleken dat u zich op onderdelen niet gehouden hebt aan de administratieplicht.
(…)
Administratieplicht
Uw administratie voldoet (op onderdelen) niet aan het eerste lid van artikel 52 van de AWR. (…)
En wel op de volgende onderdelen en/of om de volgende reden(en):
- het op een toegankelijke wijze ordenen van kostenfacturen;
- het bijhouden van kilometeradministraties van taxi’s en auto’s;
- het volledig inboeken van alle omzet;
- het volledig inboeken van kostenfacturen;
- het juist en volledig inboeken van de administratie met betrekking tot diverse mutaties
waaronder kasboekingen
In dit verband verwijs ik naar het desbetreffende onderdeel in bijgevoegd concept
controlerapport.
Bewaarplicht
U heeft (onderdelen van) uw administratie niet gedurende de wettelijke termijn bewaard. U voldoet daardoor (op onderdelen) niet aan het vierde lid van artikel 52 van de AWR. Dit lid bepaalt dat u als administratieplichtige gehouden bent uw administratie gedurende zeven jaar te bewaren. De volgende onderdelen van uw administratie zijn niet bewaard gebleven, dan wel ontbreken:
- het niet bewaren van een administratie ten behoeve van de bouw- en installatiewerkzaamheden.
In dit verband verwijs ik naar het desbetreffende onderdeel in bijgevoegd concept controlerapport. Ik stel thans dan ook vast dat u niet of niet geheel aan uw administratieve verplichtingen uit hoofde van artikel 52 van de AWR heeft voldaan. Ik geef u hiervoor dan ook een informatiebeschikking.”.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de informatiebeschikking van 3 april 2015 terecht heeft genomen omdat eiseres niet heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
3. In artikel 52, eerste lid, van de AWR is bepaald dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Op grond van het vierde lid van artikel 52 zijn administratieplichtigen verplicht de hiervoor bedoelde administratie gedurende zeven jaar te bewaren, voor zover bij of krachtens de belastingwet niet anders is bepaald.
4. Uit artikel 52a, eerste lid, van de AWR volgt dat de inspecteur met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking, bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking) kan vaststellen dat niet of niet volledig is voldaan aan (onder meer) de in artikel 52 van de AWR genoemde verplichtingen.
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de informatiebeschikking vernietigd dient te worden. In dat kader stelt eiseres allereerst dat zij al gevolg heeft gegeven aan de informatiebeschikking van 28 mei 2013. Omdat verweerder die beschikking heeft vernietigd en vervolgens opnieuw een informatiebeschikking heeft genomen, heeft hij het verbod van détournement de pouvoir geschonden. Verder waren volgens eiseres de (kosten)facturen wel degelijk geordend. Daarbij is het weinig werk om de veertig tot zestig facturen per vennootschap op jaarbasis te ordenen en te controleren. Volgens eiseres heeft zij wél een rittenadministratie gevoerd van alle bedrijfsmatig uitgevoerde ritten. Deze bevond zich in twee ordners die zij aan verweerder ter inzage heeft gegeven maar niet retour heeft ontvangen. Ook heeft verweerder over de jaren 2008 en 2009 expliciet beslist dat eiseres geen voertuigen aan haar personeel ter beschikking heeft gesteld, aldus eiseres. Daarnaast betwist eiseres dat zij niet alle omzet heeft verantwoord in haar administratie. Dit verwijt vloeit voort uit de stelling dat [B.V. B] omzet niet zou hebben verantwoord, maar aan haar is geen omzet doorberekend door [B.V. B] . Facturen die niet uitgereikt zijn, heeft zij ook niet in haar administratie verwerkt. Verder stelt eiseres dat onjuist is dat zij niet alle kostenfacturen zou hebben ingeboekt. In dat kader stelt eiseres dat zij geen bouw- en installatiewerkzaamheden voor derden heeft uitgevoerd. Daarom heeft zij evenmin facturen gestuurd en/of een administratie op dat punt bijgehouden. Tot slot stelt eiseres dat zij al jaren het kasstelsel toepast, wat tot verschillen leidt omdat verweerder het factuurstelsel heeft gehanteerd.
6. Verweerder voert aan dat eiseres de (kosten)facturen niet toegankelijk heeft geordend, geen rittenadministratie van de taxi's en geen kilometeradministratie van de overige auto's heeft bijgehouden en niet alle omzetfacturen, kostenfacturen en mutaties volledig in haar administratie heeft verwerkt. Daarnaast stelt verweerder dat eiseres de administratie van bouw- en installatiewerkzaamheden niet heeft bewaard. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee de administratieplicht en bewaarplicht van artikel 52 van de AWR geschonden. Verweerder is dan ook van mening dat hij de informatiebeschikking terecht heeft genomen en dat voormelde schendingen leiden tot omkering van de bewijslast.
7. Allereerst volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt dat verweerder het verbod van détournement de pouvoir heeft geschonden door het nemen van de informatiebeschikking van 3 april 2015. Voor de rechtbank is daarbij met name
van belang dat de informatiebeschikking van 28 mei 2013 zag op schending van de informatieverplichting, terwijl de informatiebeschikking die in deze procedure in geschil
is, betrekking heeft op de schending van de administratie- en bewaarplicht. Verweerder heeft de informatiebeschikkingen dus gebaseerd op verschillende grondslagen. Onder die omstandigheden staat geen rechtsregel er aan in de weg om een tweede informatie-beschikking te nemen. Van een schending van artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder aan de hand van het controle-rapport en de overige door hem in geding gebrachte stukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres over de jaren 2008 tot en met 2012 ten onrechte geen omzet voor bouw- en installatiewerkzaamheden in haar administratie heeft verantwoord. De rechtbank heeft in dat kader het volgende in haar overwegingen betrokken. Ten eerste vermeldt het handelsregister van de Kamer van Koophandel dat eiseres naast taxidiensten ook bouw- en installatiewerkzaamheden verrichtte (zie 1.3). Daarnaast heeft eiseres niet weersproken dat verweerder tijdens het boekenonderzoek facturen van [B.V. B] aan eiseres heeft aangetroffen met daarop “uren van bouw- en kluspersoneel (…) met daarbij vergoedingen voor koffie en gereedschappen van het desbetreffende klus en bouwpersoneel” (zie 1.5, onder “Omzetverantwoording taxi en installatiewerk”). Evenmin heeft eiseres betwist dat zij in de jaren 2008 tot en met 2012 in [plaatsnamen] ingekochte bouwmaterialen heeft betaald, terwijl zij geen onroerende zaken in eigendom heeft in die plaatsen. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres:
- bouwpersoneel van [B.V. B] heeft ingehuurd;
- bouw- en installatiewerkzaamheden (voor derden) heeft verricht; en
- heeft verzuimd de daarmee gerealiseerde omzet in haar administratie te verwerken.
De wisselende en inconsistente verklaringen die eiseres ter zitting op dit punt nog heeft gegeven, acht de rechtbank weinig geloofwaardig en leiden haar niet tot een ander oordeel.
9. De rechtbank overweegt verder dat verweerder stelt dat hij tijdens de controle geen rittenadministratie heeft aangetroffen voor de voertuigen die eiseres heeft ingezet voor de exploitatie van haar taxibedrijf. De stelling van eiseres dat deze administratie in ordners zat die zij aan verweerder heeft afgegeven, maar niet heeft teruggekregen, treft geen doel. Nog daargelaten dat verweerder gemotiveerd heeft weersproken dat hij deze mappen niet heeft geretourneerd, heeft eiseres daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat in deze ordners zich een nauwkeurige en sluitende rittenadministratie bevond betreffende de diverse bedrijfsvoertuigen.
Uit de processtukken en de verklaring die eiseres tijdens de zitting heeft gegeven volgt namelijk slechts dat de chauffeurs:
- op de opdrachtbonnen van de opdrachtgevers noteerden dat zij de op die bon vermelde rit hadden gereden; en
- voor wat betreft het aantal gereden kilometers van deze rit de opgave van de opdrachtgever volgden.
Dat er ook registratie en (enige) controle heeft plaatsgevonden aan de hand van de kilometerstanden van de diverse voertuigen heeft eiseres niet gesteld en is ook niet aannemelijk geworden. Naar het oordeel van rechtbank kunnen de door eiseres ter zitting geschetste vastleggingen niet aangemerkt worden als een sluitende rittenadministratie. Nu sprake is van een taxibedrijf waarbij de aangegeven omzet aan de hand van een dergelijke rittenadministratie op volledigheid behoort te kunnen worden gecontroleerd, heeft eiseres door het niet bijhouden van deze rittenadministratie geen administratie gevoerd die voldoet aan de eisen van een dergelijk bedrijf. Dat grotendeels sprake zou zijn van contractvervoer, met vaste ritten, zoals door eiseres ter zitting is gesteld, doet aan die administratieve eisen niet af.
10. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft weersproken dat zij geen administratie van haar bouw- en installatiewerkzaamheden heeft gevoerd en bewaard gedurende zeven jaren. Onder 8. heeft de rechtbank de stelling van eiseres dat zij dergelijke werkzaamheden niet voor derden heeft verricht, gepasseerd. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom aannemelijk dat eiseres op dit punt evenmin aan haar bewaarplicht heeft voldaan.
11. Alleen al op grond van wat de rechtbank onder 7. tot en met 10. heeft overwogen, is zij van oordeel dat de administratie van eiseres zodanige gebreken vertoont en niet gedurende de wettelijke termijn (volledig) is bewaard dat niet is voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 van de AWR. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de informatiebeschikking daarom terecht genomen en is het beroep ongegrond. Wat eiseres verder nog heeft gesteld, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
12. De rechtbank is verder van oordeel dat de gebreken, mede gezien de daarmee gemoeide aanzienlijke (omzet)bedragen, zodanig zijn dat omkering van de bewijslast gerechtvaardigd is, zoals verweerder heeft aangevoerd en eiseres niet gemotiveerd heeft weersproken.
13. Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding om eiseres op grond van artikel 27e van de AWR een termijn te gunnen om de geconstateerde gebreken te herstellen, nu gesteld noch gebleken is dat dit mogelijk is.
Dwangsom, proceskosten en immateriële schadevergoeding
14. Gelet op het compromis dat is gesloten in de zaken met nummers 16/5035, 17/230
t/m 17/253, 17/255 t/m 17/260, 19/2203 en 19/2204 hoeft de rechtbank geen beslissing
meer te nemen over de door eiseres verzochte dwangsom, proceskostenvergoeding en
immateriële schadevergoeding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzitter, en mr. A.M.A.M. Kager
en mr. P.P.D. Mathey-Bal, leden, in aanwezigheid van mr. J. Zomer, griffier. De beslissing
is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.