Rb. Rotterdam, 28-02-2020, nr. C/10/589623 / JE RK 20-109
ECLI:NL:RBROT:2020:3498
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
28-02-2020
- Zaaknummer
C/10/589623 / JE RK 20-109
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2020:3498, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 28‑02‑2020; (Beschikking)
Uitspraak 28‑02‑2020
Inhoudsindicatie
gezag en omgang; beëindiging gezamenlijk ouderlijk gezag.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/589623 / JE RK 20-109
datum uitspraak: 28 februari 2020
beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende
[naam kind] ,
geboren op [geboortedatum kind] 2016 te [geboorteplaats kind] ,
hierna te noemen [naam kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder] ,
hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,
[naam vader] ,
hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,
[naam pleegmoeder] ,
hierna te noemen de pleegmoeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[naam pleegvader] ,
hierna te noemen de pleegvader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Dordrecht.
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 13 januari 2020, ingekomen bij de griffie op14 januari 2020;
- een brief met bijlage van de Raad van 16 januari 2020, ingekomen bij de griffie op17 januari 2020;
- een brief met bijlage van mr. drs. R.F.P. Scheele van 19 februari 2020, ingekomen bij de griffie op 19 februari 2020;
- de ter zitting overgelegde pleitaantekeningen van de GI;
- de ter zitting overgelegde pleitnota van mr. drs. R.F.P. Scheele.
Op 21 februari 2020 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. drs. R.F.P. Scheele
- een vertegenwoordigster van de Raad, te weten [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, te weten [naam vertegenwoordigster 2] en[naam vertegenwoordigster 3] .
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de vader,- de pleegouders.
De feiten
Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van de 6 maart 2017 is de ondertoezichtstelling van [naam kind] uitgesproken.
Sinds 6 maart 2017 is [naam kind] met een machtiging uit huis geplaatst. Sinds 8 februari 2018 verblijft [naam kind] in het huidige, perspectief biedende pleeggezin. Deze maatregelen duren nog steeds voort.
Bij brief van 25 april 2019 heeft de GI zich bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.
Het verzoek en het standpunt van de Raad
De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [naam kind] te benoemen.
De Raad heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt nader toegelicht.
Er is sinds maart 2017 sprake van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] . Toen [naam kind] vijfeneenhalf maand oud was, is hij uit huis geplaatst. Er zijn diverse ernstige zorgen over de opvoedsituatie bij de ouders, die niet meer bij elkaar zijn. In de afgelopen periode heeft de moeder op enig moment zelf aangegeven dat zij niet voor [naam kind] kan zorgen. Ook is zij niet in staat om in het belang van [naam kind] te denken. Gelet op de aanvaardbare termijn breekt er een periode aan dat een kind recht heeft om te weten waar het zal opgroeien. Het verstrijken van deze termijn heeft te maken met de leeftijd van het kind en de duur van de uithuisplaatsing en wat het kind heeft meegemaakt. [naam kind] is een zeer kwetsbaar en gevoelig kind, dat eetproblemen heeft ontwikkeld. Hij is gebaat bij een affectief, gestructureerd opvoedklimaat. Vanwege zijn kind-eigen problematiek vraagt [naam kind] veel extra van zijn opvoeders. Hij is beschadigd en heeft hechtingsproblemen. [naam kind] kan niet wachten op de ontwikkeling van zijn moeder. [naam kind] ontwikkelt zich in het pleeggezin en hecht zich daar. In dit gezin kan hij verder opgroeien.
Er wordt niet meer gewerkt aan de doelen van een ondertoezichtstelling, te weten een terugplaatsing van [naam kind] . Hij heeft last van de spanningen om hem heen. De samenwerking tussen de moeder en de pleegouders verloopt vanwege hun onderlinge strijd problematisch. Zo verloopt het regelen van vakanties met [naam kind] en het uitvoeren van de nodige onderzoeken voor [naam kind] niet goed. Er worden veel procedures gevoerd, die van invloed zijn op de mentale gesteldheid van moeder. Dit is ook merkbaar tijdens de bezoeken van [naam kind] met zijn moeder. Voor de bezoeken is [naam kind] verhoogd alert en vanwege de bezoeken met zijn moeder vertoont hij heftige reacties. Deze situatie is lastig voor de moeder. Alle betrokkenen hebben duidelijkheid nodig en moeten de situatie accepteren. Het is van belang dat er geen procedures meer worden gevoerd. Daarom is een gezagsbeëindigende maatregel passend en is het nodig om de voogdij over [naam kind] bij de GI neer te leggen.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder om op grond van artikel 810a lid 2 Rv onderzoek te laten doen, wordt opgemerkt dat het gerechtshof Den Haag op 18 december 2019 dit verzoek nog heeft afgewezen. Het door de moeder verzochte onderzoek is niet in het belang van [naam kind] .
De standpunten van de GI en de belanghebbende
De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund en het volgende meegedeeld.
De mogelijkheid van een terugplaatsing van [naam kind] bij de moeder is onderzocht. Zo is er in het beginstadium van de uithuisplaatsing een gezinsopname van de moeder en [naam kind] ingezet. Deze opname is echter problematisch verlopen, als gevolg waarvan deze opname niet kon worden voltooid. In augustus 2018 is waargenomen dat de moeder zich heeft ontwikkeld, maar dat zij tegen de grenzen van haar mogelijkheden is aangelopen en haar plafond heeft bereikt. Met de inzet van Video Interactie Begeleiding is waargenomen dat de moeder in de bezoeken met [naam kind] een groei heeft laten zien. Deze groei heeft zij echter niet weten vast te houden. Ook ontbreekt het bij de moeder aan stabiliteit om hulpverlening in te zetten om de hechtingsrelatie tussen [naam kind] en haar te verstevigen. Bovendien richt dergelijke hulp zich op een thuisplaatsing. In de interactie tussen [naam kind] en zijn moeder is waargenomen dat er bij [naam kind] tijdens het bezoek sprake is van een verhoogde alertheid, als gevolg waarvan hij stress ervaart na het bezoek. Tijdens het bezoek van zijn moeder verstijft [naam kind] , ervaart hij spanning en zoekt hij contact met de pleegmoeder. Na de bezoeken met zijn moeder slaapt [naam kind] ’s nachts slecht, is hij aanhankelijk en wordt hij overstuur wakker. Hij heeft dagen nodig om te herstellen van de bezoeken met zijn moeder. De omgang met zijn moeder vraagt dus veel van [naam kind] . Daarom is de omgangsregeling gewijzigd naar één keer per zes weken en is het niet in het belang van [naam kind] om de bezoeken met zijn moeder uit te breiden.
[naam kind] lijkt onvoldoende basisvertrouwen te hebben opgebouwd. Hij heeft veel voorstructurering nodig. Dit vraagt van zijn opvoeders dat zij hun leven op [naam kind] aanpassen, veel geduld hebben in hun aanpak en zich continue bewust moeten zijn van de keuzes die worden gemaakt en van zijn mogelijke trauma’s. Hij is gebaat bij helderheid over zijn perspectief, te weten voortzetting en bestendiging van zijn plaatsing bij de pleegouders en een omgangsregeling met zijn moeder. Een gezagsbeëindiging zal ervoor zorgen dat er geen procedures meer zullen worden gevoerd.
Het verzoek van de moeder tot het verrichten van een deskundigenonderzoek is meermalen door de rechtbank en het gerechtshof afgewezen.
Namens de moeder heeft haar advocaat ter zitting primair verzocht om het verzoek af te wijzen en is het verzoek strekkende tot een onderzoek ex artikel 810a lid 2 Rv herhaald en aangevuld met een verzoek op grond van artikel 810a lid 1 Rv. Subsidiair is verzocht om bij een beëindiging van het gezag de grootouders te belasten met de voogdij over [naam kind] . Ter onderbouwing hiervan is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ter zitting aangevoerd.
Voor een gezinstraject is de moeder destijds nog niet geheel klaar geweest. Wel heeft Horizon onderzoek gedaan en zijn er voorwaarden voor een terugplaatsing bepaald. De moeder heeft hieraan gewerkt en voldoet al een langere periode aan al die voorwaarden. Daar is echter door de GI nooit meer iets mee gedaan. Er is geen enkele vorm van hulp ingezet in het kader van terugplaatsing of een onderzoek daartoe. Er is ook geen persoonlijkheidsonderzoek of een ouderschapsonderzoek afgenomen. De moeder staat er nog steeds voor open om desnoods zelf een onderzoek met ondersteuning van haar partner te financieren.
De Raad heeft ook onvoldoende onderbouwd dat de moeder voldoende kans heeft gehad om zich te bewijzen om tot gezinsvorming met [naam kind] te komen. Daarbij komt dat [naam kind] en zijn moeder op grond van de artikelen 9 en 16 IVRK en artikel 8 EVRM het (inter)nationale recht op gezinsleven hebben en dat [naam kind] het recht heeft om zo vaak mogelijk omgang te hebben met zijn moeder. Nu de Raad haar conclusies niet baseert op objectief onderzoek met voldoende maatwerk, zouden op grond van het BIC-model 14 vragen kunnen worden gesteld en beantwoord. Het resultaat daarvan zou zijn dat [naam kind] bij zijn moeder kan worden teruggeplaatst. [naam kind] en zijn moeder zijn niet gebaat bij een gezagsbeëindiging nu de omgang dan nog verder zal worden afgebouwd zodat de binding tussen hen nog verder zal afnemen.
De beoordeling
De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1: 266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1: 247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [naam kind] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Hij is in de opvoedsituatie bij de ouders blootgesteld aan emotionele en fysieke onveiligheid. De ouders hebben een ernstige conflictueuze en instabiele relatie gehad. In de periode dat [naam kind] bij zijn moeder heeft gewoond, is zij niet altijd in staat geweest om zijn veiligheid te garanderen. Zo heeft [naam kind] een behoorlijke brandwond opgelopen tijdens de verzorging door zijn moeder. Vervolgens heeft de moeder de adviezen van de arts met betrekking tot die brandwond niet voldoende opgevolgd. Ook is er een periode geweest waarbij de moeder heeft aangegeven niet voor [naam kind] te kunnen zorgen. Daarom is [naam kind] toen hij 5,5 maanden oud was op grond van een machtiging van de kinderrechter bij de (stief-)grootouders vaderszijde geplaatst. In september 2017 heeft de vader het contact met [naam kind] beëindigd, omdat hij niet zelf voor [naam kind] mocht zorgen. In februari 2018 is hij met een machtiging in het huidige pleeggezin geplaatst. In het pleeggezin wordt waargenomen dat [naam kind] heel bijzonder gedrag vertoont, bijvoorbeeld als het gaat om het nuttigen van voedsel. Ook blijkt dat [naam kind] moeite heeft om de contacten die hij met zijn moeder heeft, te verwerken. Na de bezoeken reageert hij heel heftig op de moeder, zoals ook mondeling ter zitting door de GI is toegelicht. Volgens de moeder is daar echter geen bewijs voor. De kinderrechter ziet echter geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De enkele stelling van de moeder dat zij het niet gelooft, is daarvoor onvoldoende.
De moeder is een kwetsbare vrouw met een belast verleden. Zij is bekend met overmatig alcoholgebruik en –verslaving en andere persoonlijke problematiek. Na hulp en behandeling hiervoor is de moeder een bepaalde periode in staat geweest om abstinent van alcohol te zijn. Nadat de moeder had aangegeven geen alcohol meer te zullen nuttigen, is zij toch opnieuw de fout ingegaan, in die zin dat de moeder in januari 2019 onder invloed van alcohol tegen een boom is aangereden. Dat is geen geval van pech, zoals dat in de beschikking van 21 juni 2019 is verwoord, maar gewoon een foute beslissing. Kennelijk is de moeder toen niet in staat geweest om haar verantwoordelijkheid te nemen en geen alcohol meer te nuttigen, zoals was afgesproken.
Het voorgaande neemt niet weg dat de moeder ook periodes heeft gehad waarbinnen het beter met haar is gegaan. Die periodes werden echter afgewisseld met minder goede tijden. Een dergelijke wisseling in het welbevinden van de moeder is niet in het belang van [naam kind] . Vaststaat wel dat de moeder heel veel van [naam kind] houdt en dat zij haar best doet. Het lukt haar echter niet om de aangeleerde vaardigheden tijdens spanningsvolle situaties en gebeurtenissen vast te houden. De moeder heeft nog steeds moeite om op emotioneel en fysiek gebied aansluiting bij [naam kind] te vinden.
Omdat de Raad, aldus de moeder, geen objectief onderzoek heeft gedaan naar het perspectief van [naam kind] heeft de raadsman in zijn pleitnotitie “de 14 vragen van het BIC-model van Kalverboer en Zijlstra beantwoord”. Op grond daarvan wordt de conclusie getrokken dat de moeder zeer wel in staat is voor [naam kind] te zorgen en dat het verzoek van de Raad moet worden afgewezen.
In hun boek “Het belang van het kind in het Nederlands recht”, uitgeverij SWP Amsterdam, eerste druk, mei 2006, tweede druk, september 2010, schetsen Margrite Kalverboer en Elianne Zijlstra een nieuw model bevattende de condities voor de optimale ontwikkeling van een kind. Zij onderscheiden 14 van dergelijke condities. Op basis van deze condities hebben zij een vragenlijst samengesteld met 24 vragen, allen te beantwoorden met goed, voldoende, matig en onvoldoende. Deze vragenlijst, zoals opgenomen in de publicatie op pagina 75, zal nog worden uitgewerkt voor juridische besluitvormingsprocedures, aldus de tekst op pagina 74 van het boek.
De 14 vragen die de raadsman heeft genoemd zijn de 14 condities die, wanneer daaraan wordt voldaan, een kind een omgeving bieden waarin het zich optimaal kan ontwikkelen. Of die condities zich voordoen en in welke mate is echter niet eenvoudig vast te stellen. Hetgeen de raadsman ter zitting daarover heeft aangevoerd is niet het resultaat van onderzoek, al dan niet op grond van de 24 vragen van Kalverboer en Zijlstra, maar eerder de mening van de moeder.
In ieder geval kan worden vastgesteld dat in de situatie bij de moeder niet altijd alle condities aanwezig waren.
[naam kind] is niet altijd fysiek veilig geweest.
De moeder heeft niet altijd voor hem kunnen zorgen.
De situatie bij de moeder is niet altijd stabiel geweest.
De moeder heeft op enig moment onder invloed van alcohol een verkeersongeluk veroorzaakt en is daar kennelijk voor veroordeeld.
Een aantal andere door de moeder gegeven antwoorden op de door haar raadsman opgeworpen vragen, zijn eerder wensen en voornemens van de moeder dan conclusies voortvloeiend uit onderzoek.
Op grond van de studie van Kalverboer en Zijlstra (waaronder het BIC-model) kan dus niet de conclusie worden getrokken dat de moeder in staat is voor [naam kind] te zorgen.
De studie stelt wel vast dat continuïteit in opvoeding, verzorging en levensomstandigheden en het ervaren van toekomstperspectief onmisbare voorwaarden zijn voor de ontwikkeling van een kind (pagina 83).
Al meer dan tweeëneenhalf jaren verblijft [naam kind] nu in het pleeggezin, na eerder twee keer te zijn verhuisd. Hij is een hechtingsrelatie met de pleegouders aangegaan. Alleen daarom al is [naam kind] gebaat bij voorzetting van die situatie. Daarbij komt dat [naam kind] een kwetsbaar kind is met een zeer specifieke opvoedbehoefte, die de pleegouders hem kennelijk kunnen bieden. Die opvoedbehoefte kenmerkt zich door rust, stabiliteit, duidelijkheid en perspectief. Gelet op de geschiedenis van de moeder, staat wel vast dat zij daartoe onvoldoende in staat is en evenmin op korte termijn in staat zal zijn. De termijn waarin het gerechtvaardigd is dat [naam kind] en de mensen in zijn omgeving, waaronder ook zijn moeder, in onzekerheid verkeren over zijn toekomst is, gelet op zijn leeftijd en de tijd dat hij al in het pleeggezin woont, inmiddels voorbij.
Uit het Raadsrapport blijkt dat de vader een aantal jaren geleden de band met [naam kind] heeft verbroken. Tegenover de Raad heeft hij aangegeven niet in staat te zijn om zorg te dragen voor de verzorging en opvoeding van [naam kind] . Wel wil hij weer een band met zijn zoon gaan opbouwen en vindt hij een gezagsbeëindiging een stap te vroeg.
Gelet op het voorgaande kan wel worden vastgesteld dat de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [naam kind] te dragen binnen een voor [naam kind] aanvaardbaar te achten termijn.
Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen. In de gegeven omstandigheden dient aan de belangen van [naam kind] bij continuering van de huidige opvoedingssituatie en voortzetting van een ongestoord hechtingsproces aan de pleegouders een zwaarder wegende betekenis te worden toegekend dan aan het recht van de ouders om met het gezag te blijven belast.
De moeder heeft ook gevraagd om haar in staat te stellen een onderzoek te kunnen overleggen, als bedoeld in artikel 810a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv), dan wel een onderzoek te gelasten, als bedoeld in lid 2 van dat wetsartikel.
In beide gevallen zou [naam kind] bij dat onderzoek moeten worden betrokken, met name om de interactie tussen hem en zijn moeder te kunnen observeren.
Een dergelijk onderzoek waarbij [naam kind] weer heel veel contact met zijn moeder zou krijgen, zou echter heel veel van [naam kind] vragen. De reactie van [naam kind] op contacten met zijn moeder is immers buitengewoon. De verwachting is dan ook reëel dat [naam kind] in het kader van een dergelijk onderzoek, vanwege onder meer het veelvuldig contact met zijn moeder een grote terugslag in zijn kwetsbare ontwikkeling zal ervaren. Gelet op het voorgaande wordt een onderzoek op grond van artikel 810a lid 1 dan wel lid 2 Rv niet in het belang van de ontwikkeling van [naam kind] geacht.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [naam kind] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hem te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er sprake is van een verstoorde verstandhouding tussen de moeder, de grootouders vaderszijde en de pleegouders. De samenwerkingsrelatie tussen hen is kwetsbaar en onvoldoende stabiel. Gelet hierop is het in het belang van [naam kind] dat een neutrale derde partij belast wordt met de voogdij over hem.
De voorgestelde voogd heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Dordrecht, moet worden belast met de voogdij.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 BW worden de ouders als ouders waarvan het gezag wordt beëindigd, er vanuit gaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van de minderjarige, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan hun opvolger in dit bewind.
De beslissing
De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam moeder] , geboren op [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder] , België en [naam vader] , geboren op [geboortedatum vader] te [geboorteplaats vader] over [naam kind] ;
benoemt tot voogd over genoemde minderjarige de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Dordrecht;
veroordeelt de ouders aan de voogd rekening en verantwoording af te leggen van het gevoerde bewind over het vermogen van [naam kind] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Driel, rechter tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van D. van der Aa als griffier en in het openbaar uitgesproken op28 februari 2020. | ||
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld: - door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshofDen Haag. | ||