Verder wijs ik op de uitspraken hof 's‑Hertogenbosch 6 augustus 2013, zaak 13/00267, rechtbank Oost-Brabant 15 juli 2014, zaak SHE13/5139, rechtbank Oost-Brabant 15 juli 2014, zaak SHE14/1230 en hof 's‑Hertogenbosch 4 september 2015, zaak 14/00859. In die uitspraken is het uurtarief van belanghebbende niet tot € 7 beperkt.
HR, 16-09-2016, nr. 15/04405
15/04405
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-09-2016
- Zaaknummer
15/04405
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2083, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑09‑2016; (Cassatie)
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑09‑2016
- Vindplaatsen
NLF 2016/0240 met annotatie van Wendy Nent
V-N 2016/46.10 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2016/449 met annotatie van J.P. Kruimel
BNB 2016/216 met annotatie van F.J.P.M. Haas
NLF 2017/0304 met annotatie van
NTFR 2016/2331 met annotatie van Mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Uitspraak 16‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Proceskostenvergoeding. Hoogte uurtarief verletkosten.
Partij(en)
16 september 2016
nr. 15/04405
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 augustus 2015, nr. 13/01212, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost‑Brabant (nr. SHE 13/3342) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten voor het jaar 2012 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van de middelen
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] bij de WOZ‑beschikking voor het jaar 2012 vastgesteld op € 270.000. Belanghebbende heeft tegen de WOZ‑beschikking een bezwaarschrift ingediend.
2.1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld.
2.1.3.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de kosten van belanghebbende in bezwaar en beroep tot een bedrag van € 22. Dit bedrag bestaat uit € 8 reiskosten en € 14 verletkosten. Voor de verletkosten is de Rechtbank uitgegaan van het minimum uurtarief van € 7 genoemd in artikel 2, lid 1, aanhef en letter d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
2.1.4.
Voor het Hof was onder meer de vergoeding van de kosten in geschil. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.
2.1.5.
Ten aanzien van de hiervoor in 2.1.3 bedoelde kosten heeft het Hof, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2011, nr. 10/04238, ECLI:NL:HR:2011:BT2293, BNB 2011/265, niet gevolgd belanghebbendes betoog dat de door haar opgegeven specificatie van de kosten van verlet gehonoreerd dient te worden, omdat door de heffingsambtenaar geen weren zijn ingebracht noch tegen het tarief noch tegen het aantal opgegeven uren wegens verlet.
2.2.
Het beroep in cassatie richt zich tegen ’s Hofs uitspraak met een drietal middelen. De middelen komen met rechts- en motiveringsklachten op tegen het hiervoor in 2.1.5 omschreven oordeel van het Hof.
2.2.1.
Het tweede middel slaagt voor zover daarin wordt betoogd dat tussen partijen niet in geschil was dat de verletkosten van belanghebbende hoger waren dan het destijds geldende maximum uurtarief van € 78 uit artikel 2, lid 1, aanhef en letter d, van het Besluit. Uit de stukken van het geding en het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank blijkt dat tussen partijen buiten geschil was dat belanghebbendes verletkosten € 85 per uur bedroegen. Het Hof heeft derhalve miskend dat de Rechtbank buiten de grenzen van het geschil is getreden door desalniettemin het uurtarief op € 7 vast te stellen. Het Hof diende de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze de vergoeding van proceskosten betreft te vernietigen en de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 164.
2.2.2.
Het eerste en het derde middel en het tweede middel voor het overige falen. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.2.3.
Gelet op het hiervoor in 2.2.1 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De door belanghebbende in bezwaar en beroep gemaakte reis- en verletkosten dienen te worden vergoed met toepassing van het Besluit tot een bedrag van € 164.
3. Proceskosten
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraken van het Hof en de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover betrekking hebbend op de proceskosten,
veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten in de kosten van het bezwaar en het beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 164,
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 123, en gelast dat de heffingsambtenaar van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten aan belanghebbende vergoedt het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 118, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2016.
Beroepschrift 16‑09‑2016
Betreft aanvulling beroepschrift in cassatie
Edelhoogachtbaar college,
Bij brief van 22 september 2015 heeft [X] (hierna: belanghebbende) ingediend een beroepschrift in cassatie betreffende de uitspraak van hof 's‑Hertogenbosch (hierna: het Hof) van 13 augustus 2015, zaaknummer BK-SHE 13/03342, inzake de aan belanghebbende opgelegde WOZ-beschikking voor het belastingjaar 2012 betreffende het object [A-STRAAT1] te [Z] Deze zaak gaat thans nog alleen over de hoogte van de uurvergoeding voor verlet die naar de mening van belanghebbende door de Rechtbank en het Hof ten onrechte is beperkt tot € 7 per uur.
Bij brief van 28 september 2015 is aan belanghebbende de gelegenheid geboden om het op 22 september 2015 ingediende beroepschrift te motiveren. Hierbij treft u namens belanghebbende de motivering van het beroepschrift aan. Deze motivering bestaat uit een cassatiemiddel, dat uiteen valt in drie middelonderdelen, voor zover nodig in hun onderlinge samenhang te beschouwen.
1. Middelonderdeel 1
Het Hof heeft het recht geschonden — in het bijzonder art. 2, lid 1, onder d, Besluit proceskosten bestuursrecht — door onder verwijzing naar Uw arrest van 13 september 2011,BNB2011/265 in r.o. 4.10 te oordelen dat de hoogte van het uurtarief voor verlet niet wordt bepaald door de regels met betrekking tot stelplicht en bewijslast. Althans het oordeel van het Hof is onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting
Het arrest van Uw Raad van 13 september 2011 gaat in r.o. 3.3.2 tot en met 3.3.5 over de toe te passen wegingsfactor. In r.o. 3.3.4 heeft Uw Raad daarover geoordeeld dat de beoordelende instantie niet aan de hand van de regels met betrekking tot stelplicht en bewijslast, maar zelfstandig op grond van een eigen waardering dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt.
Het onderhavige geschil voor het Hof ging echter niet over de gewichtscategorie, maar over het oordeel van de Rechtbank om de uurvergoeding voor verlet van belanghebbende te beperken tot € 7 per uur.
Uw arrest van 13 september 2011 geeft geen enkele grond om te veronderstellen dat dit arrest ook van toepassing zou zijn op de hoogte van de uurvergoeding voor verlet. In de op www.rechtspraak.nl gepubliceerde jurisprudentie komt daarover bovendien ook geen enkel precedent voor.
Sterker nog, op 2 april 2015 in de procedure BK-SHE 13/03342 betreffende dezelfde belanghebbende — bij Uw Raad thans aanhangig onder zaaknummer F15/02193 — heeft hof 's‑Hertogenbosch in r.o. 4.12 geoordeeld:
Belanghebbenden hebben ter zitting van het Hof een kostenstaat overgelegd, waarin is vermeld dat het tijdsbeslag van de hoorzitting 1 uur bedroeg tegen € 65. De Heffingsambtenaar heeft de passages betreffende de verletkosten niet weersproken en desgevraagd te kennen gegeven dat deze hem geen aanleiding geven tot het maken van opmerkingen. Ook overigens acht het Hof het bedrag van € 65 reëel.
Mocht het door het Hof aangehaalde arrest van Uw Raad wel van toepassing zijn op het uurtarief, dan wijs ik op het volgende.
In r.o. 4.7 citeert het Hof de uitspraak van de Rechtbank. In r.o. 16 heeft de Rechtbank geoordeeld dat het laagste uurtarief van toepassing is, omdat belanghebbende geen specificaties heeft overgelegd waaruit haar uurtarief is af te leiden. Dit oordeel van de Rechtbank wordt door het Hof in r.o. 4.10 kennelijk goedgekeurd.
Als het Hof terecht van oordeel is dat overeenkomstig Uw arrest van 13 september 2011 óók bij de hoogte van de uurvergoeding van verlet zou hebben te gelden dat de beoordelende instantie dat niet mag beoordelen aan de hand van de regels met betrekking tot stelplicht en bewijslast, dan is het onjuist dat belanghebbende door de Rechtbank en het Hof wordt afgerekend op het niet overleggen van specificaties. Die oordelen zijn immers ook gebaseerd op regels van stelplicht en bewijslast (de door de Rechtbank geëiste specificatie bespreek ik verder bij middelonderdeel 3).
2. Middelonderdeel 2
De Rechtbank is in r.o. 16 getreden buiten de rechtsstrijd tussen partijen, doordat de Rechtbank de hoogte van het uurtarief voor verlet heeft beperkt tot € 7 per uur. Het Hof heeft het recht geschonden door dat in r.o. 4.10 goed te vinden. Althans dit oordeel van het Hof is onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting
Belanghebbende heeft aan de Rechtbank overgelegd het formulier proceskosten, waaruit volgt een uurtarief van € 85.
Op grond van art. 2, lid 1, onder d, Besluit proceskosten bestuursrecht bedraagt ten tijde van de uitspraak van de Rechtbank op 22 november 2013 het maximumtarief voor verletkosten € 78 per uur.
Voor de Rechtbank is de hoogte van het uurtarief van belanghebbende niet weersproken door de heffingsambtenaar. Nu tussen partijen niet in geschil was dat het uurtarief van belanghebbende hoger was dan het maximumtarief, had de Rechtbank een uurtarief van € 78 moeten hanteren.
Door in r.o. 16 desondanks een uurtarief te hanteren van € 7, is de Rechtbank ten onrechte buiten de rechtsstrijd tussen partijen getreden. Het Hof heeft dat in r.o. 4.10 ten onrechte goedgekeurd, althans dat oordeel is onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd.
Daarbij komt dat het oordeel van het Hof in r.o. 4.10, dat de Rechtbank met zijn beslissing om het uurtarief te beperken tot € 7 per uur en de daarvoor gebezigde gronden is gebleven binnen de kaders van de hem gegeven discretionaire bevoegdheid, onbegrijpelijk is.
In dat verband wijs ik op de uitspraak van hof 's‑Hertogenbosch van 2 april 2015 in de procedure BK-SHE 13/03342 betreffende dezelfde belanghebbende (bij Uw Raad thans aanhangig onder zaaknummer F15/02193). In die zaak heeft hof 's‑Hertogenbosch in r.o. 4.14, lettende op de beroepsuitoefening en de gegoedheid van partijen en de aard van de zaak, het tarief van belanghebbende vastgesteld op € 65 per uur.1.
In het licht daarvan is de beperking tot € 7 per uur voor de onderhavige zaak onbegrijpelijk.
3. Middelonderdeel 3
Het Hof heeft het recht geschonden — in het bijzonder art. 8:77 Awb — door in r.o. 4.10 te oordelen dat de Rechtbank met zijn beslissing om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 222. en de daarvoor gebezigde gronden is gebleven binnen de kaders van de hem gegeven discretionaire bevoegdheid. Althans het oordeel van het Hof is onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting
De Rechtbank heeft in r.o. 16 geoordeeld:
‘… tegen het laagste uurtarief als genoemd in het eerder genoemde artikel van het Bpb, te weten € 7, in totaal € 28. Eiseres heeft immers geen specificaties overgelegd van de in het formulier proceskosten gestelde bedrag waaruit haar uurtarief is af te leiden, terwijl dat wel uitdrukkelijk is vermeld in het haar voorafgaande aan de zitting toegezonden formulier proceskosten’
Op het betreffende formulier proceskosten heeft belanghebbende vermeld:
‘C. Verletkosten
[…]
€ [255,00] waarvan € [170,00] gemaakt i.v.m. het bijwonen van de terechtzitting ([2] uren) en € [85] om andere redenen gemaakt, nl. vanwege [hoorzitting bewaarfase]’
De toelichting daarbij vermeldt: […]
- ‘C.
verletkosten van een partij tot een bedrag van maximaal € 53,09 per uur: het gaat hierbij om kosten van tijdverzuim voor bijvoorbeeld het bijwonen van een zitting. niet voor het doorlezen van de stukken e.d. Indien een partij in loondienst werkzaam is kunnen deze kosten alleen in aanmerking worden genomen als deze partij verlof voor eigen rekening heeft moeten nemen. U dient uw verzoek om vergoeding van verletkosten te onderbouwen. bijvoorbeeld met een kopie van een loonstrookje en een kopie van een verlofkaart;
[…]’
Derhalve bevat voor een niet-loontrekkende noch het formulier proceskosten, noch de toelichting daarop, de vermeende eis van specificatie waarnaar de Rechtbank verwijst in haar uitspraak.
In r.o. 4.10 formuleert het Hof belanghebbendes grieven in hoger beroep als volgt:
‘… dat de door haar opgegeven specificatie van de kosten van verlet gehonoreerd dienen te worden, omdat door de Heffingsambtenaar geen weren zijn ingebracht noch tegen het tarief noch tegen het aantal opgegeven uren wegens verlet.’
In het hoger beroepschrift heeft belanghebbende echter ook nog gesteld:
‘Verder is mij niet duidelijk welke specificatie van mijn uurtarief de Rechtbank voor ogen heeft of heeft verlangd. Ter zitting is hierover niet gesproken en zijn er geen vragen gesteld. Mijn uurtarieven lopen uiteen van € 85,00 tot € 125,00 per uur naar gelang de aard van mijn werkzaamheden, een en ander nog exclusief BTW. Nu ik aan mij zelf, als belanghebbende in deze geen facturen zend — het betreft immers kosten wegens verlet en geen werkzaamheden wegens verrichtte diensten — en facturen aan de opdrachtgevers van mijn kantoor niet tot de gedingstukken behoren noch in het geding zijn noch ter kennisneming in deze kunnen worden verlangd, is mij niet duidelijk welke specificatie van het uurtarief de Rechtbank had verlangd, behoudens wellicht inclusief of exclusief BTW. Het door mij opgegeven tarief betreft mijn uurtarief exclusief BTW aangezien het in deze om verletkosten gaat en de BTW voor mij geen verletkosten vormen.
Ten aanzien van het standpunt van de Rechtbank dat verletkosten dienen te worden gespecificeerd door middel van het overleggen van stukken, waarbij zij verwijst naar het formulier-proceskosten, mag ik wel kortheidshalve verwijzen naar de achterzijde van het bedoelde formulier.
Ten aanzien van de verletkosten is aldaar vermeldt:
- ‘C.
verletkosten van een partij tot een bedrag van maximaal € 53,09 per uur; het gaat hierbij om kosten van tijdverzuim voor bijvoorbeeld het bijwonen van een zitting, niet voor het doorlezen van de stukken e.d. Indien een partij in loondienst werkzaam is kunnen deze kosten alleen in aanmerking worden genomen als deze partij verlof voor eigen rekening heeft moeten nemen. U dient uw verzoek om vergoeding van verletkosten te onderbouwen, bijvoorbeeld met een kopie van een loonstrookje en een kopie van een verlofkaart;’
Bij de Rechtbank is bekend dat ik niet in loondienst werkzaam ben en reeds daarom niet beschik over loonstrookjes en verlofkaarten. Er is door mij een kopie uittreksel Kamer van Koophandel overgelegd, zodat dit tevens tot de stukken behoort.’
Het Hof is derhalve ten onrechte niet ingegaan op belanghebbendes essentiële grief in hoger beroep dat onduidelijk is welke specificatie van belanghebbende wordt geëist.
Ook in dit opzicht is het oordeel van het Hof niet, althans onvoldoende gemotiveerd. Dit klemt te meer nu de door de Rechtbank vermeende ‘uitdrukkelijke vermelding’ — zoals belanghebbende in hoger beroep terecht heeft gesteld — helemaal niet voorkomt op het door de Rechtbank aan belanghebbende verstrekte formulier proceskosten en de bijbehorende toelichting.
4. Conclusie
Op grond van het voorgaande verzoek ik Uw Raad:
- •
de uitspraak van het Hof inzake de proceskostenveroordeling betreffende de rechtbankzaak in zoverre te vernietigen, dat de door het Hof en Rechtbank toegepaste verlaging van het uurtarief tot € 7 wordt teruggedraaid en aldus alsnog een aanvullende vergoeding wordt toegekend van € 142;
- •
gemeente Nuenen te gelasten het door belanghebbende bij het Hof betaalde griffierecht ad € 118 te vergoeden;
- •
gemeente Nuenen te gelasten het door belanghebbende bij de Hoge Raad betaalde griffierecht ad € 123 te vergoeden;
- •
het college van gemeente Nuenen op grond van art. 1, onder a, Besluit proceskosten bestuursrecht te veroordelen in de kosten van dit geding en de gemeente Nuenen aan te wijzen als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 16‑09‑2016
De Rechtbank heeft toegekend € 7 × 4 uur (incl. de zaak SHE13/3222)= € 28, plus € 16 reiskosten. Dat gezamenlijke bedrag van € 44 is vervolgens verdeeld over de zaken SHE13/3222 en SHE13/3342). Derhalve is in de onderhavige zaak SHE13/3342 € 22 toegekend.Betreffende de zaak SHE13/3222 was overigens ook hoger beroep ingesteld, maar dat hoger beroep is ingetrokken in het kader van een compromis.