Hof Leeuwarden, 10-11-2009, nr. 24-002668-08
ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2773, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
10-11-2009
- Magistraten
Mrs. P.J.M. van den Bergh, A.J. Rietveld, J.P. van Stempvoort
- Zaaknummer
24-002668-08
- LJN
BK2773
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2773, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 10‑11‑2009
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BQ9251, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BQ9251
Uitspraak 10‑11‑2009
Inhoudsindicatie
1. Salduz-verweer. Minderjarige verdachte niet gewezen op recht op rechtsbijstand vóór en tijdens politieverhoren. Het hof is van oordeel dat de betreffende verklaringen moeten worden uitgesloten van het bewijs. 2. Derdenwerking Salduz. De verklaringen van de medeverdachte, ten aanzien van wie eenzelfde vormverzuim is begaan, kunnen in beginsel worden gebezigd voor het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De ratio daarvan is daarin gelegen dat verdachte in beginsel geen beroep toekomt op schending van normen, voor zover die normen jegens een ander dan verdachte zijn geschonden. Schutznormvereiste. 3. RuneScape-zaak: diefstal (met geweld) van virtuele voorwerpen. Het hof is van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is van diefstal als bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Als gevolg van de digitalisering van de maatschappij is een virtuele realiteit ontstaan, die niet in alle opzichten kan worden afgedaan als louter illusie, ten aanzien waarvan het plegen van strafbare feiten niet mogelijk zou zijn. Veroordeling tot voorwaardelijke jeugddetentie en werkstraf.
Mrs. P.J.M. van den Bergh, A.J. Rietveld, J.P. van Stempvoort
Partij(en)
Arrest van 10 november 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 21 oktober 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.J. van Rooij, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte voor het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf van 160 uur, subsidiair 80 dagen jeugddetentie.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Het hof zal — in navolging van de rechtbank en gehoord de advocaat-generaal en de raadsman — de thans ter beoordeling staande feiten opvatten als zijnde ten laste gelegd als primair diefstal met geweld en subsidiair mishandeling en/of bedreiging, alle in vereniging gepleegd.
Aan verdachte is, met inachtneming van het vorenstaande, ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 06 september 2007 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (virtueel) amulet en/of een masker, (en/of) (dan wel) items/coins ((zijnde) (virtuele) voorwerpen en/of (virtueel) geld) van het (online) (computer)spel genaamd RuneScape), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (de account van) [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] (meermalen en/of met kracht) (met (een) tot vuist(en) gebalde hand(en)) op/tegen het hoofd en/of de ribben en/of (elders) tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer] (meermalen en/of met kracht) tegen de borstkas en/of de benen en/of (elders) tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of op (de borstkas en/of de heupen en/of de zijkant van de ribben, althans het lichaam van) die [slachtoffer] is/zijn gaan staan en/of (een) mes(sen) in de richting (van het lichaam) van die [slachtoffer] heeft/hebben gehouden en/of met (een) mes(sen) zwaaiende en/of stekende en/of heen en weer makende en/of slingerende bewegingen (voor/ten overstaan van die [slachtoffer]) heeft/hebben gemaakt en/of met (een) mes(sen) over de schouder(s) van die [slachtoffer] heeft/hebben gesneden en/of die [slachtoffer] heeft/hebben toegevoegd de woorden ‘ik maak je dood’, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, en/of die [slachtoffer] (in zijn/een stoel) achterover heeft/hebben getrokken en/of naar de grond heeft/hebben gewerkt/geduwd en/of (de nek van) die [slachtoffer] in een wurggreep heeft/hebben genomen; en/of in het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geknepen;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat:
hij op of omstreeks 06 september 2007 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (meermalen en/of met kracht) (met (een) tot vuist(en) gebalde hand(en)) op/tegen het hoofd en/of de ribben en/of (elders) tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of (meermalen en/of met kracht) tegen de borstkas en/of de benen en/of (elders) tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of op de borstkas en/of de heupen en/of de zijkant van de ribben, althans het lichaam is/zijn gaan staan en/of (in zijn/een stoel) achterover heeft/hebben getrokken en/of naar de grond heeft/hebben gewerkt/geduwd en/of in een wurggreep heeft/hebben genomen en/of in het hoofd heeft/hebben geknepen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
en/of
hij op of omstreeks 06 september 2007 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn/haar mededader(s) opzettelijk dreigend (een) mes(sen) in de richting (van het lichaam) van die [slachtoffer] gehouden en/of met (een) mes(sen) zwaaiende en/of stekende en/of heen en weer makende en/of slingerende bewegingen (voor/ten overstaan van die [slachtoffer]) gemaakt en/of met (een) mes(sen) over de schouder(s) van die [slachtoffer] gesneden en/of die [slachtoffer] toegevoegd de woorden: ‘ik maak je dood’, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.
Bespreking van de gevoerde verweren
I. Salduz-verweer
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting — zakelijk weergegeven — een beroep gedaan op de jurisprudentie van het EHRM van 27 november 2008 in de zaak Salduz tegen Turkije, welke door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 30 juni 2009 in grote lijnen analoog is ‘vertaald’ naar de Nederlandse rechtspraak. In de onderhavige zaak is de minderjarige verdachte — in strijd met de hiervoor genoemde jurisprudentie — niet gewezen op zijn recht op rechtsbijstand tijdens de politieverhoren. Evenmin is aan verdachte de mogelijkheid geboden om, voorafgaand aan die verhoren, een raadsman te consulteren. Van belang is voorts dat verdachte de ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaringen in een later stadium — ter terechtzitting in eerste aanleg en herhaald ter terechtzitting van het hof — heeft ingetrokken. De raadsman heeft betoogd dat er sprake is van een zodanig ernstig vormverzuim in het voorbereidend onderzoek dat dit ingevolge het bepaalde in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs, dat verkregen is door middel van de politieverhoren. Aangezien eenzelfde schending van artikel 6 van het EVRM heeft plaatsgevonden ten aanzien van de (minderjarige) medeverdachte kan — gelet op de derdenwerking die volgens de raadsman van genoemd artikel uitgaat — diens verklaring evenmin worden gebezigd voor het bewijs in de zaak tegen deze verdachte. De raadsman verzoekt het hof daarom verdachte vrij te spreken van het hem ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig bewijs.
De beoordeling door het hof
Het hof stelt vast dat verdachte op 7 september 2007 om 11.55 uur buiten heterdaad is aangehouden ter zake van de hierboven weergegeven feiten. Uit het dossier blijkt voorts dat verdachte die dag voor de eerste maal is verhoord om 13.10 uur, dat hij om 15.50 uur in verzekering is gesteld en om 16.51 uur ten tweeden male is verhoord. Uit de schriftelijke weergave van de verhoren is af te leiden dat verdachte is gewezen op zijn zwijgrecht. Niet blijkt dat hij is gewezen op zijn recht op rechtsbijstand, voorafgaand aan en tijdens die verhoren, zodat het ervoor moet worden gehouden dat dit niet is gebeurd.
Verdachte heeft ten overstaan van verbalisanten bekennende verklaringen afgelegd. Vaststaat dat hij die dag op enig moment is bezocht door een piketadvocaat. Het formulier ‘verklaring optreden piket’ voorziet evenwel niet in de vermelding van een tijdstip van dat optreden. Verdachte heeft in dit verband verklaard dat hij tien minuten voor zijn heenzending een advocaat heeft gesproken. Nu andersluidende gegevens omtrent deze gang van zaken ontbreken, houdt het hof het ervoor dat verdachte de piketadvocaat niet heeft gesproken vóór de zojuist genoemde verhoren.
Verdachte heeft na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting zijn proceshouding gewijzigd en verklaard dat hij tegenover de politie niet de waarheid heeft gesproken.
Met betrekking tot de jurisprudentie van het Europese hof, waarop door de verdediging een beroep is gedaan, heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 30 juni 2009 (LJN: BH3079) het volgende overwogen, zakelijk weergegeven:
De Hoge Raad leidt uit de rechtspraak van het EHRM af dat een verdachte die door de politie is aangehouden aan artikel 6 EVRM een aanspraak kan ontlenen om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Dit brengt mee dat de aangehouden verdachte vóór de aanvang van het eerste verhoor uitdrukkelijk dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens in het geval dat hij uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen zoals door het EHRM bedoeld, zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken. Het voorafgaande ziet zowel op aangehouden strafrechtelijk volwassenen als op aangehouden strafrechtelijk jeugdigen. Opmerking verdient dat voor aangehouden jeugdige verdachten geldt dat zij tevens recht hebben op bijstand door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het verhoor door de politie.
Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Met betrekking tot het rechtsgevolg dat aan dit verzuim moet worden verbonden stelt de Hoge Raad in voornoemd arrest het navolgende, zakelijk weergegeven: ‘Op grond van de rechtspraak van het EHRM moet worden aangenomen dat in gevallen waarvan hier sprake is een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Daarom zal, mede gelet op de overwegingen van het EHRM, na een daartoe strekkend verweer bedoeld vormverzuim in de regel dienen te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen.’
Het vorenstaande dient naar het oordeel van het hof tot de conclusie te leiden dat de door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen moeten worden uitgesloten van het bewijs. Het verweer van de raadsman wordt in zoverre gehonoreerd.
Dit ligt anders waar het gaat om het gebruik in de zaak tegen verdachte van de door de medeverdachte [medeverdachte] bij de politie afgelegde verklaringen, ten aanzien van wiens rechtspositie eenzelfde vormverzuim is begaan. Naar het oordeel van het hof volgt uit artikel 6 van het EVRM noch uit de hiervoor aangehaalde uitspraken dan wel uit enige andere jurisprudentie, dat afgeweken zou moeten worden van het zogeheten Schutznormvereiste. De ratio daarvan is daarin gelegen dat verdachte in beginsel geen beroep toekomt op schending van normen, voor zover die normen jegens een ander dan verdachte zijn geschonden. Anders dan door de raadsman is betoogd is door het jegens medeverdachte [medeverdachte] begane vormverzuim naar het oordeel van het hof geen inbreuk gemaakt op rechtens te respecteren belangen van verdachte.
Hieruit volgt dat de door medeverdachte [medeverdachte] ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaringen in beginsel als getuigenverklaringen kunnen worden gebezigd voor het bewijs dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Het verweer van de raadsman wordt in zoverre verworpen.
Ten overvloede overweegt het hof dat de schending van de norm van tijdige voorziening van rechtsbijstand, voorafgaand aan en (hier) tijdens het verhoor, als zodanig niet meebrengt dat de door de verdachte afgelegde verklaring niet als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
II. Is een virtueel voorwerp een goed?
Het standpunt van de verdediging
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich, tezamen met een ander, als speler van het online computerspel ‘RuneScape’, een door aangever in dat spel verworven amulet en masker wederrechtelijk (en met geweld) heeft toege-eigend. De raadsman heeft betoogd dat een virtueel amulet en een virtueel masker niet kunnen worden beschouwd als ‘een goed’ in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het goed is niet alleen tastbaar noch stoffelijk, maar heeft — in tegenstelling tot bijvoorbeeld elektriciteit — ook geen waarde in het economisch verkeer. Nu het bestanddeel ‘een goed’ volgens de raadsman niet kan worden bewezen, moet verdachte worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
De beoordeling door het hof
Aangevers en verdachten zijn allen fervent speler van het wereldwijde online computerspel RuneScape. Spelers maken daartoe door middel van een persoonlijk account een alter ego aan, via welke zij activiteiten van diverse aard kunnen ontplooien, vaardigheden ontwikkelen, kunnen vechten tegen en communiceren met medespelers en individuele opdrachten kunnen uitvoeren. Zij behalen daarmee punten en verdienen ‘items’, zoals de hier in het geding zijnde virtuele amulet en het masker. Aan verdachte en zijn medeverdachte is primair diefstal (met geweld) van deze virtuele voorwerpen ten laste gelegd.
Het hof dient thans de vraag te beantwoorden of een virtueel voorwerp een goed is in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. De gedachte dat aan de eis van stoffelijkheid moet zijn voldaan wil een goed binnen de reikwijdte van genoemd artikel vallen is reeds sedert het Elektriciteitsarrest uit 1921 verlaten. Dat elektriciteit een vermogensobject met een gebruikswaarde betrof — en betreft — werd door de Hoge Raad destijds van grotere betekenis geacht voor het antwoord op de vraag of het al dan niet om een voor diefstal vatbaar goed ging, dan het onstoffelijke karakter ervan.
Gaandeweg is in de jurisprudentie ook het economisch waardebegrip steeds verder gerelativeerd en gesubjectiveerd. Relevant is vooral of het goed voor de bezitter ervan waarde heeft. In de thans ter beoordeling staande zaak is evident dat het bezit van de virtuele goederen en te behalen punten uiterst begerenswaardig is voor aangever, verdachte en de medeverdachte.
De — destijds 13-jarige — aangever heeft in dit verband verklaard, zakelijk weergegeven: ‘Ik ben erg rijk op RuneScape en omdat ik rijk ben, ben ik ook heel sterk. Ik ben heel sterk met verschillende wapens en bijna niet te verslaan. Vanwege mijn grote bezit op RuneScape verander ik bijna iedere drie dagen mijn wachtwoord, omdat ik bang ben dat iemand mij ‘hackt’. De medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard: ‘[slachtoffer] (de aangever) had een paar dagen geleden geluk gehad, want hij had spullen gevonden van een dode man en die man was heel rijk en had dus veel waardevolle spullen. Ik werd daar eigenlijk wel jaloers van.’ Hieruit kan worden afgeleid dat voor aangever, verdachte en zijn medeverdachte hun in het spel opgebouwde bezittingen reële waarde hebben, die hen kan worden afgenomen. Het hof stelt vast dat het hier gaat om in de loop van het spel ontstane waarden, die door inspanning en tijdsinvestering zijn verworven of zijn te verwerven.
Het hof komt op grond van een en ander tot de conclusie dat redelijke wetsuitleg meebrengt, dat de hier bedoelde virtuele voorwerpen worden aangemerkt als een goed in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Relevant is voorts dat de spelregels van RuneScape niet voorzien in een wijze van verwerving van deze goederen als in casu is geschied. De wegnemingshandeling is gepleegd buiten de context van het spel. Het gaat derhalve niet om virtuele handelingen binnen een virtuele wereld, maar om feitelijke handelingen waardoor een virtuele wereld wordt beïnvloed.
III. Is voldaan aan de overige voorwaarden voor strafbaarheid in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht?
Een volgende stelling van de verdediging is dat er geen sprake is van eigendom noch van bezit van de betreffende virtuele goederen, doch slechts van een gebruikersrecht van het spel RuneScape. Het veranderen van virtuele eigenaar brengt geen verandering in eigendomsrechten in de fysieke wereld. Het spel, en alles wat daar binnen gebeurt, behoort toe en blijft toebehoren aan de eigenaar ervan, te weten Jagex Ltd. in het Verenigd Koninkrijk.
Op deze wijze geeft de verdediging naar het oordeel van het hof een te beperkte invulling aan het begrip ‘toebehoren’ in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof stelt vast dat aangever binnen het spel de feitelijke en exclusieve heerschappij had over de goederen. Alleen hij kon, door in te loggen op zijn RuneScape-account, bij de door hem verworven amulet en het masker komen en daarover beschikken. In strafrechtelijke zin behoorden de in het geding zijnde goederen toe aan aangever. Hij is door de diefstal getroffen in het ongestoorde genot van de beschikkingsmacht die hij bij uitsluiting van een ander over die goederen had.
Dat het spel RuneScape vanzelfsprekend een eigenaar en/of beheerder heeft, acht het hof in het verband van deze strafzaak niet relevant. Zo is een paspoort onbetwist eigendom van de Staat der Nederlanden, maar kan dit document wel degelijk door middel van diefstal uit de beschikkings- macht van de houder geraken.
Voorts stelt het hof vast dat in deze zaak is voldaan aan een andere jurisprudentiële voorwaarde voor diefstal, inhoudende dat de goederen door toedoen van verdachte uit de beschikkingsmacht van aangever moeten zijn geraakt en in die van verdachte zijn gekomen. Dit ligt anders, zo heeft de Hoge Raad uitgemaakt, ten aanzien van het ontvreemden van — bijvoorbeeld — software, computergegevens en een pincode, aangezien het goed daarbij niet uit de beschikkingsmacht van de aangever geraakt doch ongewenst ook in die van de ontvreemder. In die gevallen kan er dan ook niet worden gesproken van diefstal.
Alles overziende is het hof van oordeel dat er in de thans ter beoordeling staande zaak sprake is van diefstal als bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts overweegt het hof dat als gevolg van de digitalisering van de maatschappij een virtuele realiteit is ontstaan, die niet in alle opzichten kan worden afgedaan als louter illusie, ten aanzien waarvan het plegen van strafbare feiten niet mogelijk zou zijn.
Bewezenverklaring
Op grond van — onder meer — de aangifte alsmede de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte], afgelegd ten overstaan van de politie, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 06 september 2007 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een virtueel amulet en een masker, zijnde virtuele voorwerpen van het online computerspel genaamd [naam], toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededader die [slachtoffer] meermalen en met kracht met tot vuisten gebalde handen tegen het hoofd en de ribben en elders tegen het lichaam hebben geslagen en die [slachtoffer] meermalen en met kracht tegen de borstkas en de benen en elders tegen het lichaam hebben geschopt en op het lichaam van die [slachtoffer] zijn gaan staan en een mes in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] hebben gehouden en met messen zwaaiende en slingerende bewegingen voor die [slachtoffer] hebben gemaakt en die [slachtoffer] hebben toegevoegd de woorden ‘ik maak je dood’, en die [slachtoffer] in zijn stoel achterover hebben getrokken en naar de grond hebben gewerkt en de nek van die [slachtoffer] in een wurggreep hebben genomen;
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit gepleegd wordt door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van diefstal met geweld. Tezamen met zijn mededader heeft hij de — jongere — aangever gedwongen zijn account bij het online computerspel RuneScape te openen om aldus de weg vrij te maken voor overheveling van diens virtuele goederen naar zijn eigen account. Verdachte en zijn medeverdachte hebben zich daarbij bediend van intimidatie en geweld. Uit de aangifte komt naar voren dat aangever door verdachte en zijn medeverdachte tegen zijn wil werd meegevoerd naar de woning van een van hen beiden. Uit de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte], afgelegd ten overstaan van de politie, is af te leiden dat er daarbij sprake was van een vooropgezet plan. Toen aangever weigerachtig bleek zijn goederen en punten goedschiks af te geven, hebben verdachten zich bediend van bedreigingen en
daadwerkelijk geweld. Aangever werd geslagen en geschopt. Toen hij op de grond lag werd door verdachte en zijn medeverdachte op zijn lichaam gestaan. Voorts werd hij met keukenmessen geconfronteerd. Ook werd hem door verdachten gezegd dat ze hem dood zouden maken. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat aangever schaafwonden en drukpijnen heeft opgelopen over zijn gehele lichaam. Voorts was er een vermoeden van inwendig letsel en inwendig bloedverlies en werden er psychische stoornissen geconstateerd. Verbalisanten relateren in een proces-verbaal van bevindingen: ‘Wij zagen dat [slachtoffer] zichtbaar pijn had en zodanig onder de indruk was van dit alles dat hij maar moeilijk zijn verhaal kwijt kon.’ Het hof acht aannemelijk dat aangever nog geruime tijd gevolgen zal ondervinden van hetgeen hem is overkomen.
De gedragingen van verdachte kunnen naar het oordeel van het hof niet anders worden gekenschetst dan als kwetsend en respectloos jegens het slachtoffer. Hoewel verdachte de door hem ingenomen (ontkennende) procesopstelling toekomt, stelt het hof vast dat hij daarmee elke verantwoordelijkheid voor het bewezen verklaarde ontwijkt.
In het voordeel van verdachte heeft het hof voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 24 juli 2009, waaruit blijkt dat er geen sprake is van eerdere of latere justitiecontacten.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft driemaal over verdachte gerapporteerd. In die rapportages wordt vastgesteld dat verdachte naar behoren functioneert op alle door de Raad onderzochte levensgebieden, afgezien van het feit dat hij zijn schooljaar, 5 VWO, thans moet overdoen. Aangezien verdachte heeft aangegeven onschuldig te zijn aan het hem ten laste gelegde, onthoudt de Raad zich van een strafadvies.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte een werkstraf zal opleggen van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis. Het hof zal de advocaat-generaal daarin volgen, doch is van oordeel dat daarmee onvoldoende recht wordt gedaan aan de ernst van het feit. Daarom zal daarnaast — boven de eis van de advocaat-generaal — aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd van na te melden duur.
Toepassing van wetsartikelen
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot jeugddetentie voor de duur van één maand;
beveelt, dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdzestig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie voor de duur van tachtig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter, mr. A.J. Rietveld en mr. J.P. van Stempvoort, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Van Stempvoort buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.