Die is opgesteld tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021.
Rb. Amsterdam, 05-02-2024, nr. AMS 23/2601
ECLI:NL:RBAMS:2024:494
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
05-02-2024
- Zaaknummer
AMS 23/2601
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2024:494, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 05‑02‑2024; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NLF 2024/0547
AB 2024/108 met annotatie van R. Ortlep, M. van Zanten
Uitspraak 05‑02‑2024
Inhoudsindicatie
Beroep gegrond. Wet hersteloperatie toeslagen. Informele schuld. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die zodanig in strijd komen met algemene rechtsbeginselen, dat toepassing van het wettelijke vereiste van de notariële akte in het geval van eiseres achterwege moet worden gelaten.
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2601
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2024 in de zaak tussen
[eiseres] , uit Amstelveen , eiseres
(gemachtigde: mr. M. Piersma),
en
de minister van Financiën, verweerder
(gemachtigde: [naam 1] en [naam 2] ).
Inleiding
1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder om schulden af te betalen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 30 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de weigering gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2024 op zitting behandeld. Hierbij waren eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder aanwezig.
Totstandkoming van het besluit
2.1.
Eiseres is een gedupeerde van de Toeslagenaffaire. Zij heeft een schuldenlijst toegestuurd aan Sociale Banken Nederland (SBN), waarop vier schulden staan, namelijk een schuld van € 1.103,42 aan Tinka B.V., een schuld van € 3.000,- en een schuld van € 6.000,- aan Brerum B.V. en een schuld van € 3.000,- aan [naam 3] (haar vader). Eiseres heeft de SBN verzocht om deze schulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) over te nemen.
2.2.
Met het primaire besluit van 25 oktober 2022 heeft de SBN, namens verweerder, beslist op de overname van deze schulden. De SBN heeft met verwijzing naar cijfercodes bepaald dat de schulden niet voor eiseres kunnen worden afbetaald. De schuld aan Tinka B.V. wordt (nog) niet afbetaald, omdat de schuldeiser nog niet volledig heeft gereageerd (code 11). De overige schulden worden niet afbetaald, omdat de schulden onderhandse leningen of privéschulden betreffen, zoals een persoonlijke lening. Deze schulden worden niet afbetaald door de SBN (code 5).
2.3.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit ten aanzien van de weigering om de schulden aan Brerum B.V. en [naam 3] over te nemen. Verweerder heeft dit bezwaar met het bestreden besluit van 30 maart 2023 ongegrond verklaard en het standpunt dat de schulden niet kunnen worden overgenomen gehandhaafd.
Beoordeling door de rechtbank
3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft geweigerd om de schulden van eiseres over te nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep van eiseres zich alleen richt tegen het niet overnemen van de schuld van € 3.000,- en de schuld van € 6.000,- aan Brerum B.V. , en de schuld van € 3.000,- aan [naam 3] . Het beroep van eiseres richt zich niet tegen het overnemen van de schuld van € 1.103,42 aan Tinka B.V., omdat nog niet duidelijk is of verweerder deze schuld kan overnemen. Zoals ter zitting ook door partijen is bevestigd wordt de schuld aan Tinka B.V. nog beoordeeld. De uitspraak in deze zaak staat een eventueel bezwaar en beroep tegen de beslissing over Tinka B.V. dus uitdrukkelijk niet in de weg.
Notariële akte
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt de schulden niet over te kunnen nemen omdat het informele schulden betreffen. Verweerder kan alleen schulden overnemen die voortvloeien uit een normale uitoefening van een beroep of bedrijf van de door de schuldeiser verrichte rechtshandeling, op grond van artikel 4.1, derde lid, sub b, van de Wht. Schulden die niet daaruit voortvloeien worden alleen overgenomen als deze zijn vastgelegd in een notariële akte1., of als het bestaan van de schuld blijkt uit een rechterlijke uitspraak2..
4.2.
Eiseres voert aan dat de eis van de notariële akte te formeel is en elke menselijke maat mist. Eiseres heeft de geldlening vastgelegd in een onderhandse akte, de schuld is geregistreerd bij de Belastingdienst en is opgesteld onder toeziend oog van de boekhouder van Brerum B.V. . Volgens eiseres kon zij bij het aangaan van de leningen onmogelijk voorzien welke eisen daaraan gesteld zouden worden en als zij deze eisen had geweten, had zij daaraan voldaan. Zij dacht echter dat deze werkwijze de leningen voldoende officieel zouden hebben vastgelegd.
4.3.
De rechtbank overweegt dat het vereiste van een notariële akte (of rechterlijke uitspraak) is vastgelegd in de Wht. Dat is een wet in formele zin. Het zogenoemde toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat eraan in de weg dat de rechter een wettelijke bepaling toetst aan algemene rechtsbeginselen. De rechtbank kan dan alleen oordelen dat de toepassing van een wettelijk vereiste in een individueel geval achterwege moet blijven als sprake is van bijzondere omstandigheden.3.Het moet dan gaan om een bijzondere omstandigheid die de wetgever bij de totstandbrenging van de wettelijke bepaling niet heeft verdisconteerd bij zijn afweging. Dat is het geval als die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doet zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden. Bij eiseres was – in ieder geval toen zij de leningen aanging – sprake van een situatie van (financiële) nood ontstaan door – naar later zou blijken – ten onrechte teruggevorderde bedragen van de kinderopvangtoeslag. Eiseres moest als alleenstaande moeder haar hoofd boven water zien te houden en heeft daarom de keuze gemaakt om bij haar vader leningen aan te gaan zodat zij de teruggevorderde bedragen aan de Belastingdienst kon terugbetalen. Eiseres had geen geld om een notaris in te schakelen.Zij heeft er echter wel bewust voor gekozen de leningen zo officieel mogelijk vast te leggen. In het geval van eiseres zijn de leningen vastgelegd in onderhandse aktes, de schulden zijn te weerleggen middels (financiële) jaarstukken, de schuld is geregistreerd bij de Belastingdienst en de leningen zijn opgesteld onder toeziend oog van een boekhouder. Ook is er een aflosschema opgesteld. De rechtbank ziet in de totstandkoming van deze leningen en in de feitelijke uitwerking daarvan dan ook amper een verschil met een lening die middels een notariële akte tot stand is gekomen. Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat bij een informele schuld een notariële akte vereist is, omdat alleen dan duidelijkheid kan worden verschaft in de wijze waarop, wanneer, en onder welke voorwaarde de schuld moet worden terugbetaald, volgt de rechtbank verweerder niet. De rechtbank vindt dat het voorgaande ook uit de door eiseres opgestelde onderhandse aktes en de andere handelingen ten aanzien van de leningen voldoende blijkt. Met de manier waarop eiseres haar lening heeft vastgelegd bestaat naar het oordeel van de rechtbank voldoende zekerheid voor het bestaan en voor de afbetaling van de informele schuld. De wijze van vastlegging past daarmee ook binnen de vereisten en doelen van de Wht.
4.5.
De rechtbank heeft gezien dat in voorgaande jurisprudentie is aangenomen dat er op het punt van de eis van de notariële akte geen omstandigheden zijn die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging. In de voorgaande jurisprudentie4.is daartoe overwogen dat bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel van de Tweede Kamer een motie is ingediend waarin wordt geconstateerd dat informele schulden niet in aanmerking komen voor overname, omdat die niet in een notariële akte zijn vastgelegd.5.Deze motie is ingetrokken. Bij de behandeling in de Eerste Kamer is vervolgens een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om met een regeling te komen waarbij het mogelijk wordt om ook op een andere manier dan een notariële akte bewijs te leven van door ouders aangegane informele leningen.6.Deze motie is aangenomen. De Tweede Kamer en de Eerste Kamer hebben het wetsvoorstel vervolgens echter aangenomen zonder dat de eis van een notariële akte is aangepast. Daaruit wordt in de jurisprudentie afgeleid dat er op het punt van de eis van de notariële akte geen sprake is van een omstandigheid die niet of niet ten volle is verdisconteerd in de afweging van de wetgever.
4.6.
De rechtbank volgt die lezing echter niet. De rechtbank vindt dat uit de parlementaire behandeling onvoldoende duidelijk blijkt dat bij de situatie van het concrete geval van eiseres, waarin de lening zo officieel is vastgelegd en waarbij voldoende zekerheid bestaat voor het bestaan en afbetaling van de informele schuld, expliciet is stilgestaan. Zo blijkt bijvoorbeeld in onvoldoende mate dat rekening is gehouden met de kosten die zijn gemoeid met het laten opstellen van een notariële akte, terwijl die eis nu juist wordt tegengeworpen aan mensen die kampen met torenhoge schulden, laat staan dat ze honderden euro’s hebben liggen om een notaris te betalen. Die eis geeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook een dusdanig onrealistisch beeld van het dagelijks bestaan met alle stress en zorgen waar de gedupeerden van de Toeslagenaffaire elke dag weer mee moesten (en soms nog moeten) leven, dat de rechtbank zich niet kan voorstellen dat de wetgever de eis van de notariële akte, gelet op al die bijzondere omstandigheden, volledig en bewust heeft verdisconteerd bij de totstandkoming van de wet.
4.7.
De rechtbank is daarom van oordeel dat, wanneer in het specifieke geval van eiseres en in gevallen die daarop lijken, vast wordt gehouden aan de eis van de notariële akte, sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Gelet op de situatie van (financiële) nood van eiseres en gelet op wat eiseres wel heeft gedaan, had het opstellen van een notariële akte niet in redelijkheid van haar kunnen worden verwacht. De toepassing van de eis van de notariële akte moet gelet op de onevenredigheid van die toepassing naar het oordeel van de rechtbank dan ook achterwege blijven en mag niet aan eiseres worden tegengeworpen. De rechtbank vindt dat eiseres door haar gemaakte keuze om informele schulden aan te gaan, zodat verdere problematiek kon worden voorkomen, niet mag worden benadeeld door vast te houden aan de eis van de notariële akte.
4.8.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank dat deze bijzondere omstandigheden zodanig in strijd komen met algemene rechtsbeginselen dat toepassing van het wettelijke vereiste van de notariële akte in het geval van eiseres achterwege moet worden gelaten.
Opeisbaarheid
5.1.
Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat niet is gebleken dat er opeisbare achterstanden zijn op de schulden van eiseres, omdat niet is gebleken dat zij betalingsachterstanden had of schriftelijk in gebreke zou zijn gesteld. De schulden voldoen daarom volgens verweerder niet aan artikel 4.1, tweede lid, sub b, van de Wht en komen ook om die reden niet voor overname in aanmerking.
5.2.
De rechtbank overweegt dat ook op dit punt gekeken moet worden naar de realistische gang van zaken en niet naar een papieren werkelijkheid. Juist omdat eiseres de lening heeft afgesloten bij haar vader, is het niet vreemd dat er geen officiële schriftelijke ingebrekestelling is verstuurd of de schuld via officiële juridische wegen is opgeëist, zoals verweerder bedoelt. Dat maakt echter nog niet per definitie dat de lening niet daadwerkelijk ís opgeëist. Zo heeft eiseres ter zitting verklaard dat haar vader meteen had gezegd dat ‘dat geld dus voor hem was’ toen eiseres de compensatie van de Catshuisregeling had ontvangen. De vader van eiseres vond dat dat geld gebruikt moest worden voor afbetaling van de schuld aan hem. Dit is door verweerder niet weersproken. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de vader van eiseres de vorderingen wel degelijk heeft opgeëist. De rechtbank gaat er verder van uit dat eiseres de Catshuisregeling vóór 1 mei 2021 heeft ontvangen. Nu de vader van eiseres direct daarna de leningen heeft opgeëist, betekent dat volgens de rechtbank dat de schuld vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geweest. Daarmee is voldaan aan artikel 4.1, tweede lid, sub b, van de Wht. Dat de schulden niet opeisbaar zouden zijn, mocht naar het oordeel van de rechtbank dus evenmin aan eiseres worden tegengeworpen.
Afwijking van de huidige jurisprudentie-lijn
6.1.
De rechtbank merkt ten slotte op dat zij zich realiseert dat zij met deze uitspraak afwijkt van de huidige lijn van de jurisprudentie en regelgeving. De rechtbank staat echter volledig achter deze uitspraak en wil hiermee ook een signaal afgeven. De Toeslagenaffaire moet de rechtspraak juist hebben geleerd niet altijd blind te varen op en te verwijzen naar eerder gedane uitspraken en de wet. Het recht wordt immers niet alleen bepaald door jurisprudentie en de wet, maar ook door de rechtsbronnen van de wetenschap en gewoonte, waaronder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het is daarom aan de rechtspraak om oog te blijven houden voor de menselijke maat, juist in zaken waarin men al zoveel onrecht heeft moeten doorstaan.
6.2.
Hoewel de rechtbank ook de Afdeling op het hart drukt oog te blijven houden voor wat daadwerkelijk recht doet aan een bepaalde situatie, is zij zich bewust van de kans dat de Afdeling niet meegaat met deze uitspraak. De rechtbank wil daarom ook de wetgever aansporen om te bezien of er alternatieve mogelijkheden bestaan om informele schulden waaraan geen notariële akte ten grondslag ligt op een werkbare manier te kunnen bewijzen.
Conclusie en gevolgen
7.1.
Het beroep is gegrond. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
7.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
7.3.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Het beroep levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een wegingsfactor 1). De waarde per punt bedraagt € 875,-. De totale vergoeding van de kosten van rechtsbijstand komt daarmee uit op een bedrag van€ 1.750,-.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het besluit van 30 maart 2023;
- -
draagt verweerder op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- -
bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- -
veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
5 februari 2024.
griffier | rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑02‑2024
Mits de daaraan voorafgaande ingebrekestelling, dagvaarding of verzoekschrift dateert van vóór1 juni 2021.
Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772 en ECLI:NL:RVS:2023:852.
Zie bijvoorbeeld overweging 25 van de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 april 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:1899).