Hof 's-Hertogenbosch, 17-04-2007, nr. C0500019/RO
ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2438
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
17-04-2007
- Magistraten
Mrs. Aarts, Slootweg, Walsteijn
- Zaaknummer
C0500019/RO
- LJN
BB2438
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
Ondernemingsrecht (V)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2438, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 17‑04‑2007
Uitspraak 17‑04‑2007
Mrs. Aarts, Slootweg, Walsteijn
Partij(en)
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's‑HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
achtste kamer, van 17 april 2007,
gewezen in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellant bij exploot van dagvaarding van 24 december 2004,
procureur: mr. E.G.M. van Ewijk,
tegen
AUTOSTER BERGEN B.V.,
gevestigd te Bergen,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
op het hoger beroep van de door de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Venlo gewezen vonnissen van 28 juli 2004 en 6 oktober 2004 tussen appellant — [appellant] — als eiser en geïntimeerde — Autoster — als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 111340/CV EXPL 03-2046)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en het tussenvonnis van 19 november 2003.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd, producties overgelegd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van zijn vorderingen als in eerste aanleg geformuleerd en veroordeling van Autoster in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.2.
Bij memorie van antwoord heeft Autoster de grieven bestreden mede aan de hand van twee producties.
2.3.
Partijen hebben daarna de zaak mondeling doen bepleiten aan de hand van een pleitnota, [appellant] door mr. Vliexs en Autoster door mr. Lodestijn. Daarbij heeft [appellant] nog nadere stukken in het geding gebracht.
2.4.
Vervolgens hebben beide partijen nog een akte genomen en daarna gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. [appellant], geboren op [geboortedatum] 1976, was sedert 16 augustus 1993 werkzaam bij Automobielbedrijf [A] Bergen B.V. (de rechtsvoorganger van Autoster), aanvankelijk als monteur en laatstelijk als magazijnmedewerker. Op 22 juli 1998 omstreeks 07.40 uur is [appellant] betrokken geraakt bij een ernstig auto-ongeval op de rijksweg A 73 onder Rijkevoort, gemeente Boxmeer. Op dat moment bestuurde [appellant] een (onbeladen) auto-ambulance van het merk Mercedes Benz, die eigendom was van [A]. [appellant] is bij dit ongeval ernstig gewond geraakt met als gevolg blijvende invaliditeit, die deels (mede) is veroorzaakt door medische onzorgvuldigheden in de operatieve en postoperatieve fase.
4.2.
[appellant] heeft Autoster aangesproken tot betaling van de door hem naar aanleiding van het ongeval geleden schade, nader op te maken bij staat. [appellant] heeft daartoe, kort gezegd, gesteld dat hij bij de uitvoering van zijn werkzaamheden als nooddienst-functionaris gewond is geraakt, dat Autoster niet aan haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW heeft voldaan doordat in de auto geen gordels aanwezig waren, dat de auto aan vervanging toe was en dat Autoster heeft nagelaten [appellant] voldoende duidelijk te instrueren over het gebruik van de auto-ambulance. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat Autoster haar zorgplicht niet heeft geschonden heeft [appellant] jegens Autoster een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 BW, in het bijzonder een schending van het beginsel van goed werkgeverschap als neergelegd in artikel 7:611 BW.
4.3.
Autoster heeft alle aansprakelijkheid afgewezen en heeft met name betwist dat [appellant] op dat moment optrad als nooddienst functionaris. [appellant] was ook niet bevoegd om nooddienst taken op zich te nemen en hij heeft zonder dat daartoe toestemming was gegeven of zelfs maar wetenschap bestond bij Autoster eigener beweging de auto-ambulance daags voor het ongeval meegenomen naar huis.
4.4.
[appellant] heeft er nog op gewezen dat hij op die dag als vervanger optrad voor een andere medewerker en dat hij overigens gewoon op het rooster van nooddiensten voorkomt.
4.5.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en daarbij kort samengevat overwogen dat [appellant] weliswaar op het moment van het ongeval de nooddienst vervulde, maar dat [appellant] geen zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW heeft geschonden. Ook achtte de kantonrechter geen grond aanwezig om aan te nemen dat Autoster zich niet als een goed werkgeefster zou hebben gedragen. Naar de maatstaven van 1998 was Autoster uit eigen beweging niet verplicht zorg te dragen voor het aanbrengen van autogordels, terwijl niet althans onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat de ouderdom van de auto de gevolgen van de aanrijding hebben verergerd. Evenmin was duidelijk welke nadere instructies Autoster aan [appellant] had dienen te geven.
[appellant] is in de kosten veroordeeld.
Tegen deze beslissingen komt [appellant] op.
4.6.
Allereerst dient te worden vastgesteld dat [appellant] tegen het vonnis van 28 juli 2004 geen grieven heeft aangevoerd, zodat hij in dat beroep niet ontvankelijk is.
4.7.
Het hof stelt verder voorop dat tussen partijen geen discussie meer bestaat over de vraag of [appellant] op de dag van het ongeval gerechtigd was om te beschikken over de betreffende auto-ambulance omdat hij die dag als nooddienst medewerker fungeerde. Derhalve heeft de eerste grief geen betekenis meer nu daarbij wordt ingegaan op de beslissing van de kantonrechter om het door [appellant] overgelegde rooster van nooddiensten buiten beschouwing te laten, terwijl de kantonrechter (reeds) op andere gronden van oordeel was dat [appellant] op het moment van het ongeval bezig was met de uitoefening van de hem opgedragen werkzaamheden als nooddienst medewerker.
4.8.
De tweede grief strekt ertoe te betogen dat Autoster als werkgeefster een zorgplicht heeft geschonden doordat zij [appellant] gebruik heeft laten maken van een oude en gebrekkige auto, zonder dat deze auto voorzien was van autogordels en airbags en zonder dat Autoster [appellant] nader had geïnstrueerd hoe deze auto te gebruiken.
4.9.
In dit verband merkt het hof allereerst het volgende op.
Als voldoende vaststaand, immers ook nog erkend door Autoster bij gelegenheid van het pleidooi, had [appellant] als medewerker nooddienst de (impliciete) toestemming om de betreffende auto-ambulance (ook) te gebruiken voor woon-werkverkeer. Ingeval een medewerker van Autoster een nooddienst vervulde diende de betreffende medewerker dag en nacht telefonisch bereikbaar te zijn en wanneer een inzet was vereist diende hij zich met de betreffende auto-ambulance zo spoedig mogelijk naar de plaats van die inzet te begeven. Om de tijd te besparen, die gemoeid zou zijn met het rijden vanaf hun woonhuis naar de plaats waar de garage van Autoster was gevestigd, namen sommige medewerkers na afloop van hun normale dagelijkse werkzaamheden de betreffende auto-ambulance mee naar huis. Expliciete toestemming werd daarvoor niet (meer) gevraagd, maar Autoster had in de loop der jaren nimmer tegen deze handelwijze bezwaar aangetekend. In het onderhavige geval betekent dit dat [appellant] rechtmatig gebruik maakte van de betreffende auto-ambulance en ook op een wijze die daarmee in overeenstemming was. Onder deze omstandigheden kan een zorgplicht van Autoster worden aangenomen om ervoor te zorgen dat de betreffende auto voldoende veilig was in het verkeer.
4.10.
Autoster heeft betwist dat zij haar zorgplicht heeft geschonden. Zij heeft er daarbij op gewezen dat ten tijde van het ongeval de aanwezigheid van autogordels in een dergelijk voertuig nog niet verplicht was, voorts heeft zij betoogd dat de servicewagen ten tijde van het ongeval in goede technische staat verkeerde en door de Rijksdienst voor het Wegverkeer was goedgekeurd, terwijl voor nadere instructies ten aanzien van het gebruik van de serviceauto geen aanleiding bestond nu [appellant] een ervaren nooddienst medewerker was. Zij betoogt verder dat het niet zo kan zijn dat ingeval een serviceauto als de onderhavige niet voldoet aan de laatste stand van de veiligheidstechniek daarmee reeds vast staat dat een werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden.
4.11.
Met betrekking tot de zorgplicht van de werkgever heeft ingevolge artikel 7:658 BW als uitgangspunt te gelden dat het daarbij moet gaan om het door de werkgever op zodanige wijze inrichten en onderhouden van lokalen, werktuigen en gereedschappen en het treffen van zodanige maatregelen en het verstrekken van aanwijzingen voor het verrichten van de arbeid als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer schade lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de enkele omstandigheid dat niet wordt gehandeld in strijd met een wettelijk voorschrift nog niet met zich brengt dat geen aansprakelijkheid op de voet van artikel 7:658 BW kan bestaan.
In het licht van de stellingen van [appellant] betekent dit dat de afwezigheid van autogordels in de door hem bestuurde serviceauto moet worden aangemerkt als nalatig handelen van de zijde van Autoster. In het RVV 1990, meer in het bijzonder in artikel 59 wordt een draagplicht aangenomen ingeval autogordels aanwezig zijn, terwijl reeds in de jaren daarvoor in ruime mate bekendheid was gegeven aan het nut en de wenselijkheid van het gebruik ervan met het oog op de bescherming van de bestuurder en de inzittenden van een auto. De enkele omstandigheid dat voor de door [appellant] gebruikte bedrijfsauto gezien de leeftijd ervan op het moment van het ongeval nog niet de verplichting gold autogordels aan te brengen — en in zover slechts als een uitzondering op de wettelijk regel had te gelden — leidt dan ook niet tot de conclusie dat het aanbrengen van die voorziening redelijkerwijs niet van Autoster kon worden gevergd. Integendeel, het nalaten van een dergelijke eenvoudige ingreep die bovendien naar alle waarschijnlijkheid door Autoster gezien de aard van haar onderneming zelf kon worden verricht, moet gezien alle omstandigheden als hiervoor genoemd naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als de schending van een zorgplicht.
De afwezigheid van een airbag heeft echter niet als zodanig te gelden. Niet alleen gold ter zake destijds (en ook nu nog) geen enkele wettelijke verplichting, doch het is een feit van algemene bekendheid dat de wijze waarop auto's van een bepaalde leeftijd zijn geconstrueerd ook niet de mogelijkheid bieden om een dergelijke voorziening alsnog zonder ingrijpende wijzigingen aan het voertuig te treffen. Dat Autoster in het kader van haar normale bedrijfsuitoefening gebruik maakte van een service-auto van 12 jaar oud vormt daarbij niet een omstandigheid, die moet worden beschouwd als in strijd met een door Autoster in dit verband in acht te nemen zorgvuldigheid.
Van enig relevant gebrek aan de auto is niet gebleken. Weliswaar stelt [appellant] dat de service-auto aan vervanging toe was en telkens in het zicht van een APK-keuring werd opgelapt, maar hij heeft nagelaten deze stelling nader feitelijk te onderbouwen door te wijzen op de specifieke gebreken. De omstandigheid dat het voertuig traag was en niet snel optrok is, ook al zou moeten worden aangenomen dat zulks het geval was — Autoster betwist deze stelling — naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet van invloed geweest op het ontstaan van het ongeval. Door [appellant] is bij inleidende dagvaarding een proces-verbaal van de politie Brabant Noord d.d. 31 oktober 1998 ingebracht. Daaruit kan in ieder geval worden afgeleid dat [appellant] met een behoorlijke snelheid een manoeuvre heeft ingezet en daarbij een volstrekt verkeerde inschatting heeft gemaakt van de (lage) snelheid van het voor hem rijdende voertuig (een trekker met oplegger) , waardoor hij dat voertuig (schuin) van achter heeft geraakt. Hierdoor of hierbij heeft [appellant] de macht over het stuur verloren. Op welke wijze de door [appellant] gestelde gebreken aan de auto daarbij een rol hebben gespeeld heeft [appellant] in het geheel niet gesteld, zodat het hof daaraan reeds om deze reden voorbij gaat.
Het hof verwerpt tevens de stelling dat Autoster jegens [appellant] een zorgplicht zou hebben geschonden door na te laten instructies te geven voor het gebruik van de servicewagen. Het hof is, evenals de kantonrechter, van oordeel dat het op de weg had gelegen van [appellant] om aan te geven welke specifieke instructies ten aanzien van het gebruik van de service-auto Autoster in dit geval had dienen te verstrekken, en nu hij dat heeft nagelaten geen grond bestaat aan te nemen dat hierdoor Autoster een zorgplicht heeft geschonden.
4.12.
Gegeven het feit dat [appellant] een ongeval heeft gehad met de bedrijfsauto van Autoster en daardoor schade heeft opgelopen en de vaststelling dat Autoster door na te laten in de betreffende auto gordels te laten aanbrengen een zorgplicht heeft geschonden resteert de vraag of voldoende aannemelijk is dat de door [appellant] geleden schade (minst genomen mede) is veroorzaakt door de afwezigheid van autogordels. Het is daarbij aan [appellant] als eiser om bij betwisting van dat oorzakelijk verband daartoe (voldoende) feiten en omstandigheden te stellen. Het hof constateert dat [appellant] in de processtukken niet meer stelt dan dat het een feit van algemene bekendheid ie dat ingeval van een ernstig ongeval zoals [appellant] is overkomen, het letsel ernstiger is indien de bestuurder geen gordel droeg. Enige nadere toelichting van deze stelling aan de hand van het (wel) door [appellant] overgelegde proces-verbaal van de politie of anderszins ontbreekt. Autoster heeft het oorzakelijk verband tussen het niet aanwezig zijn van de autogordels en de door [appellant] geleden schade betwist en daarbij met name ook gewezen op de toedracht van het ongeval.
Naar het oordeel van het hof is gezien de toedracht van het ongeval en de aard van de daaruit voortvloeiende materiële schade aan de auto-ambulance, die met name valt af te leiden uit de aan het proces-verbaal van de politie gehechte foto's 13 tot en met 16, allerminst in voldoende mate aannemelijk dat het ontbreken van autogordels heeft geleid tot een ernstiger letsel dan waarvan sprake zou kunnen zijn ingeval van aanwezigheid van gordels. De cabine van de auto-ambulance is, zo valt te constateren, immers geheel vernield en als het ware geplet door de kracht van de achtereenvolgende botsingen met de vrachtauto en de vangrail. Nu [appellant] zich hieromtrent in relatie tot zijn stelling in het geheel niet heeft uitgelaten kan naar het oordeel van het hof in redelijkheid niet worden geoordeeld dat [appellant] aan zijn stelplicht heeft voldaan.
De grief slaagt derhalve ten dele maar leidt niet tot vernietiging van het beroepen vonnis.
4.13.1.
Met de grieven III tot en met V komt [appellant] op tegen het oordeel dat Autoster (ook) niet aansprakelijk is op grond van artikel 7:611 BW. [appellant] heeft deze grieven allereerst toegelicht door er (wederom) op te wijzen dat Autoster geen zorg heeft gedragen voor de aanwezigheid van autogordels in de auto-ambulance, de slechte staat waarin de betreffende auto zich bevond en het nalaten instructies te geven voor het gebruik van deze auto.
4.13.2.
Het hof verwerpt deze stellingen onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot dé door. Autoster te betrachten zorgplicht. Van enig verwijtbaar nalaten door Autoster is niet gebleken en voor zover Autoster wel een verwijt kan worden gemaakt doordat er autogordels in het door [appellant] bestuurde voertuig ontbraken, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen dat gebrek en de door hem geleden schade.
4.13.3.
Daarnaast heeft [appellant] blijkens de onder grief III gegeven toelichting en hetgeen hij bij pleidooi verder naar voren heeft gebracht nog gesteld (naar het hof begrijpt) dat in dit geval Autoster (niettemin) als werkgever ingevolge artikel 7:611 BW aansprakelijk is, omdat [appellant] deze schade heeft opgelopen tijdens de deelname aan het verkeer in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden. [appellant] heeft daarbij gewezen op een aantal arresten van de Hoge Raad (HR 12 januari 2001, NJ 2001 nr.31 en HR 9 augustus 2002, NJ 2004 nr.235) waarin een dergelijke aansprakelijkheid wordt aangenomen. Autoster heeft aansprakelijkheid betwist omdat het hier uitsluitend ging om normaal woon-werkverkeer, waarbij [appellant] onverplicht gebruik maakte van de auto-ambulance om van zijn woonhuis naar zijn dagelijkse werkplaats te komen. De door hem bestuurde servicewagen was leeg. Er was derhalve aldus Autoster geen sprake van een situatie waarin [appellant] bezig was met het uitoefenen van zijn werkzaamheden.
4.13.4.
De vraag die aldus beantwoord dient te worden is of het gebruik door [appellant] van de betreffende auto-ambulance voor woon-werkverkeer, terwijl hij die dag nooddienst had, moet worden aangemerkt als een bezigheid die op een lijn is te stellen met de in de uitoefening van de aan [appellant] opgedragen werkzaamheden.
Zoals het hof reeds heeft overwogen in r.o. 4.9 was een medewerker die nooddienst had, gerechtigd om de betreffende auto-ambulance te gebruiken voor het normale woon-werkverkeer. Sommige, zij het niet alle medewerkers, maakten van deze mogelijkheid gebruik om te voorkomen dat zij ingeval van een oproep buiten de normale werkuren gedwongen waren zich eerst naar de garage van Autoster te begeven om de betreffende auto-ambulance op te halen, vooraleer zij met die auto-ambulance naar de op te halen auto konden rijden. Het met dergelijke ritten gemoeide tijdsbeslag werd voorkomen, indien de medewerker de auto-ambulance mee naar huis nam. Voorts beschikte de desbetreffende medewerker over een mobiele (nood)telefoon (pieper) om gedurende vierentwintig uur per dag bereikbaar te zijn en hij was (kennelijk) verplicht dit communicatiemiddel ook altijd bij zich te hebben. Naar het oordeel van het hof vormen al deze omstandigheden tezamen voldoende grond om te oordelen dat [appellant] in de uitoefening van zijn werkzaamheden gebruik maakte van de betreffende auto-ambulance, waaraan niet afdoet dat hij door Autoster niet verplicht werd om die auto-ambulance te gebruiken (ook) voor woon-werkverkeer. Het stond [appellant] immers vrij om zijn (wel verplichte) nooddienst zo in te richten dat hij te allen tijde direct over de daarbij te gebruiken auto-ambulance kon beschikken, hetgeen met zich brengt dat in redelijkheid geen onderscheid meer moet worden gemaakt tussen een rit op weg naar of van een gestrande auto en de rit van [appellant] die ochtend naar zijn normale werkzaamheden met bovendien een kans op een oproep tijdens die rit.
Onder deze omstandigheden is Autoster aansprakelijk te achten voor de door [appellant] bij of door het ongeval geleden schade, omdat deelname aan het verkeer in een werksituatie nu eenmaal een bepaald risico in het leven roept, waaraan niet afdoet dat wel vast staat dat het ongeval is veroorzaakt door toedoen van [appellant], nu immers van opzet of bewuste roekeloosheid van [appellant] — naar Autoster ook erkent — geen sprake is geweest. Daaraan doet voorts niet af dat Autoster een collectieve ongevallenverzekering heeft gesloten. Gezien de aard van deze beperkte dekking tot maximaal fl. 60.000,= kan naar het oordeel van het hof niet gezegd worden dat daarmee Autoster aan haar verplichting als bedoeld in artikel 7:611 BW heeft voldaan. De aard en de omvang van het risico bij deelname aan het verkeer in dienstbetrekking is immers van dien aard dat een verzekering met een dergelijke — beperkte — dekking niet adequaat is te noemen. Dit onderdeel van de grief slaagt derhalve, zodat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd.
4.14.
Nu Autoster niet betwist heeft dat [appellant] als gevolg van het ongeval schade heeft geleden, komt de vordering tot betaling door Autoster van de door [appellant] geleden schade, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval, derhalve voor toewijzing in aanmerking. Het hof gaat daarbij voorbij aan de stelling van Autoster dat door het betalen van een bedrag van (uiteindelijk) fl. 67.600,= (inclusief wettelijke rente) door haar verzekeringsmaatschappij Bovemij in het kader van een ongevallenverzekering de totale schade van [appellant] (mogelijk) gedekt is. Niet alleen wordt die stelling weersproken door [appellant], maar bovendien heeft hij gewezen op zijn jeugdige leeftijd en het feit dat hij blijvend ernstig invalide is hetgeen naar redelijkerwijs moet worden aangenomen grote gevolgen heeft voor zijn maatschappelijk functioneren in brede zin. Daarmee is minst genomen de mogelijkheid aannemelijk gemaakt dat [appellant] een schade heeft geleden die veel meer omvat dan het reeds aan hem ter beschikking gestelde bedrag van fl. 67.600,=.
4.15.
Autoster zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties.
5. De uitspraak
Het hof:
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn beroep tegen het vonnis van 28 juli 2004;
vernietigt het beroepen vonnis van 6 oktober 2004;
en opnieuw rechtdoende :
veroordeelt Autoster tot betaling van de door [appellant] naar aanleiding van het ongeval van 22 juli 1998 geleden schade, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die datum tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Autoster in kosten van de procedure voor de eerste aanleg vastgesteld op € 81,16 aan dagyaardingskosten en € 87,= griffierecht alsmede € 400,= salaris gemachtigde en voor het hoger beroep op € 91,51 aan dagvaardingskosten en € 241,= aan griffierecht alsmede € 2.682,= aan salaris op de voet van artikel 243 Rv te voldoen aan de griffier van de rechtbank respectievelijk de griffier van het gerechtshof;
verklaart deze laatste veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Aarts, Slootweg en Walsteijn en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 17 april 2007.
griffier
rolraadsheer