NJ 2001, 31
Antilliaanse zaak. Partij-getuige; 6 EVRM; ‘equality of arms’.
HR 11-02-2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA4768, m.nt. W.D.H. Asser
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11 februari 2000
- Magistraten
Roelvink, Neleman, Heemskerk, De Savornin Lohman, Kop
- Zaaknummer
R98/104HR
- Conclusie
A-G Bakels
- Noot
W.D.H. Asser
- LJN
AA4768
- JCDI
JCDI:ADS63932:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2000:AA4768, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑02‑2000
ECLI:NL:PHR:2000:AA4768, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑02‑2000
- Wetingang
BW (Ned. Antillen) art. 1929; BW art. 1947 (oud); EVRM art. 6; Rv (oud) art. 190; Rv (oud) art. 213
Essentie
Antilliaanse zaak. Partij-getuige; art. 6 EVRM; ‘equality of arms’.
In het licht van het arrest van het EHRM inzake Dombo/Nederland moet worden aangenomen dat het buiten beschouwing laten van de getuigenverklaring van de statutair directeur van de ene partij in strijd is met art. 6 EVRM nu voor de bewijsvoering van de andere partij wel is toegelaten de verklaring van een getuige die bij die partij in de voor de bewijsvoering relevante periode op vergelijkbaar niveau stond met en ten aanzien van het geschil in kwestie een vergelijkbare positie innam als die statutair directeur. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.