Hof 's-Gravenhage, 09-10-2006, nr. 2200020304
ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ0908, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
09-10-2006
- Zaaknummer
2200020304
- LJN
AZ0908
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ0908, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 09‑10‑2006; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:BB6220
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2003:AO1136, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:BB6220, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
Uitspraak 09‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige delicten, waarbij de zakelijke partner van verdachte op gruwelijke wijze van het leven is beroofd. Aan het plegen van de moord is een langdurige planning en voorbereiding door de verdachte en zijn mededaders vooraf gegaan, waarvoor verdachte initiatief heeft genomen en waarbij verdachte het slachtoffer op een berekenende wijze om het leven heeft laten brengen en heeft laten verbergen en wegvoeren teneinde nasporing te voorkomen. Beroep op niet-ontvankelijkheid OM en schending artikel 6 EVRM i.v.m. tijdsverloop verworpen.
Partij(en)
Rolnummer: 22-000203-04
Parketnummer: 09-753190-03
Datum uitspraak: 9 oktober 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 30 december 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1964,
thans gedetineerd in PI Rijnmond - HvB De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 3 mei 2005, 14 juli 2005, 15 september 2005, 14 november 2005, 2 februari 2006, 1 mei 2006 en 25 september 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 en 4 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van verdachte en het openbaar ministerie is niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissingen ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging op gronden zoals weergegeven in zijn ter terechtzitting d.d. 25 september 2006 overgelegde pleitnota, met verwijzing naar de ter terechtzitting op 31 maart 2005 overgelegde en op 3 mei 2005 voorgedragen pleitnotities.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Het hof in de huidige samenstelling heeft de behandeling van deze strafzaak in hoger beroep aangevangen nadat een andere kamer van dit hof verzocht heeft om verschoning welk verzoek bij beschikking d.d. 22 maart 2005 van de 'wrakingskamer' van dit hof is toegewezen.
Uit de stukken van het dossier is gebleken dat ter zitting van 28 januari 2005 van het hof in de vorige samenstelling, de raadsman de verdediging heeft neergelegd nadat het hof een door hem gedaan verzoek had afgewezen.
Het hof heeft daarop een andere raadsman aan verdachte toegevoegd. Bij brief van 3 februari 2005 heeft de raadsman het hof verzocht hem opnieuw toe te voegen. Nadat het hof daarin niet had bewilligd, heeft hij op 4 februari 2005 schriftelijk medegedeeld dat hij zou optreden als gekozen raadsman van de verdachte en verzocht hem opnieuw toe te laten tot de verdediging.
Op 23 februari 2005 heeft de raadsman aangekondigd bij kort geding zijn toelating tot de verdediging te zullen vorderen, waarna van de zijde van het hof is toegezegd dat de raadsman opnieuw zou worden toegelaten tot de verdediging van de verdachte.
Ter zitting van 4 maart 2005 heeft het hof in de vorige samenstelling de toevoeging van mr. Boone als raadsman van verdachte gelast. Het verweer dat nog steeds geen toevoeging zou hebben plaatsgevonden, is derhalve onjuist en behoeft geen verdere bespreking.
De drie raadsheren uit de toenmalige samenstelling, hebben vervolgens hun verzoek tot verschoning ingediend, zoals hiervoor vermeld.
Inmiddels had in februari 2005 een rogatoire commissie naar Turkije plaatsgevonden voor het horen van de getuige [getuige X] in de zaken van een aantal medeverdachten. Het was de bedoeling geweest deze getuige ook te horen in de zaak van verdachte, in het bijzijn van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte ernstig in zijn belangen is geschaad doordat hij drie weken verstoken is geweest van de door hem gewenste rechtsbijstand en zijn advocaat daardoor niet in staat is geweest de getuige [getuige X] ter gelegenheid van genoemde rogatoire commissie te horen. Door de opstelling van het hof is aan een eerlijke behandeling van de zaak tekort gedaan, aldus de raadsman.
Het hof overweegt ten aanzien hiervan het volgende.
Ter terechtzitting van 3 mei 2005 heeft het hof in de huidige samenstelling het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw aangevangen. De verdachte is tijdens de behandeling ter zitting bijgestaan door mr. Boone, dan wel diens kantoorgenote mr. Dogan.
Tijdens die zitting zijn alle verzoeken van de verdediging geïnventariseerd. Aan de verzoeken van de verdediging tot het horen van getuigen is voldaan voor zover de getuigen traceerbaar waren en konden worden opgeroepen. De getuigen zijn gehoord ter zitting van het hof dan wel door de rechter-commissaris of door middel van een rogatoire commissie, waarbij de verdediging in de gelegenheid is geweest vragen te stellen aan de getuige. Ook getuigen die al eerder, in het bijzijn van de vorige raadsman van de verdachte waren gehoord, zijn opnieuw gehoord zodat verdachtes huidige raadsman zonder enig beletsel in staat is gesteld deze getuigen ook zelf nog te ondervragen.
De getuige [getuige X] is nog twee maal in de onderhavige zaak door middel van een rogatoire commissie gehoord, waarvan de laatste maal in aanwezigheid van mr. Van den Broek, ter vervanging van mr. Boone.
Aan de verdediging kan worden toegegeven dat verdachte nadeel heeft ondervonden doordat zijn raadsman eerder genoemde rogatoire commissie niet heeft kunnen bijwonen en er vertraging is ontstaan bij het horen van de getuige [getuige X] in zijn zaak. Daarbij moet overigens in aanmerking worden genomen dat de vertraging mede het gevolg is geweest van de omstandigheid dat verdachtes raadsman tijdens de behandeling ter zitting de verdediging had neergelegd waardoor het hof genoodzaakt was een nieuwe raadsman toe te voegen. Vervolgens gaf verdachte te kennen dat hij niet door de nieuw toegevoegde raadsman wenste te worden bijgestaan.
Het door de verdediging aangevoerde nadeel is evenwel naar het oordeel van het hof voldoende gecompenseerd doordat in een later stadium niet alleen de getuige [getuige X] maar ook andere nog door verdachte gewenste getuigen zijn gehoord in het bijzijn van de raadsman van zijn keuze en de verdediging daarnaast in ruime mate in de gelegenheid is gesteld eerder gehoorde getuigen opnieuw te doen horen en zelf te ondervragen.
In dit verband is door de verdediging zelf naar voren gebracht dat de langere duur van de procedure door verdachte werd aanvaard gezien het belang dat door hem werd gehecht aan het kunnen ondervragen van deze getuigen.
Door de raadsman is verder aangevoerd dat het hof onaanvaardbare dan wel onbegrijpelijke beslissingen heeft genomen tijdens een verhoor van de getuige [uivoerder van de moord], namelijk door de beantwoording van een vraag aan deze getuige te beletten en geen proces-verbaal van meineed op te maken nadat de advocaat-generaal hierom had verzocht.
Het hof begrijpt dat de raadsman doelt op het verhoor van de getuige [uivoerder van de moord] tijdens de terechtzitting van
- 5.
oktober 2004 van het hof in de vorige samenstelling, toen verdachte nog werd verdedigd door zijn toenmalige raadsman mr. Spong.
Zo de aangevoerde bezwaren al gegrond zouden zijn en verdachte hierin een schending van zijn recht op een eerlijke behandeling zou zien, behoeft dit verder geen consequenties te hebben nu de getuige nadien opnieuw is gehoord tijdens een zitting van het hof in de huidige samenstelling, in aanwezigheid van de huidige raadsman van de verdachte, waarbij de getuige zonder enig beletsel van het hof antwoord kon geven op de door de raadsman gestelde vragen.
De raadsman heeft tenslotte aangevoerd dat het verzoek tot verschoning van de drie raadsheren uit de vorige samenstelling van het hof, op onjuiste gronden is gedaan en dat de inhoud daarvan voor hem grievend is. De onjuiste uitlatingen zouden zijn gedaan om de raadsman af te schrikken en hem af te houden van een wrakingsverzoek.
Wat er zij van de inhoud van het verschoningsverzoek, op dit verzoek is beslist bij de beschikking van het hof van 22 maart 2005. De inhoud van het verzoek staat dan ook niet ter beoordeling van het hof dat in de huidige samenstelling de strafzaak van verdachte in hoger beroep behandelt. Wat betreft de uitkomst van het verschoningsverzoek zij nog opgemerkt dat het ook de wens van de verdediging was dat genoemde drie raadsheren de strafzaak van verdachte niet langer zouden behandelen.
Het geheel overziend en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat niet is tekort gedaan aan verdachtes recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak in hoger beroep.
Voorts is het hof van oordeel dat de behandeling van deze strafzaak in hoger beroep weliswaar langer heeft geduurd dan wenselijk, maar - mede in aanmerking genomen het aantal getuigenverhoren dat op verzoek van de verdediging heeft plaatsgevonden nadat verdachte een nieuwe raadsman had gekozen - niet zodanig lang dat er op dit punt sprake zou zijn van schending van art. 6 van het EVRM. Het hof heeft daarbij nog meegewogen dat verdachte zelf te kennen heeft gegeven in verband met zijn verzoeken de langere duur van de behandeling te aanvaarden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 meer subsidiair en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde: Medeplegen van moord.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde: Medeplegen van voorbereiding van moord.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde: Medeplegen van een lijk verbergen en wegvoeren met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 meer subsidiair en 5 tenlastegelegde tot eeen gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige delicten, waarbij de zakelijke partner van verdachte op gruwelijke wijze van het leven is beroofd. Aan het plegen van de moord is een langdurige planning en voorbereiding door de verdachte en zijn mededaders vooraf gegaan, waarvoor verdachte initiatief heeft genomen en waarbij verdachte het slachtoffer [slachtoffer] op een berekenende wijze om het leven heeft laten brengen en heeft laten verbergen en wegvoeren teneinde nasporing te voorkomen. Door de moord is op een brute wijze aan een man zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen en is aan de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Een dergelijke moord draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Wel weegt het hof mee dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 46 (oud), 47, 57, 151 en 289(oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 meer subsidiair en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. Noordam, mr. Zandbergen en mr. Schaar, in bijzijn van de griffier mr. De Boer.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 oktober 2006.